Zoon Arie Both over zijn vader, Pieter Teunis Both, molenbaas. 17/11/1995
Mijn vader Pieter Teunis Both is geboren op 6 december 1889. Hij was de oudste zoon van een gezin van negen kinderen, allemaal jongens. Zijn vader was Arie Both en zijn moeder Aagje den Breejen was een strenge vrouw. Dat moest wel met negen jongens. Haar werk was zo ingedeeld dat de jongens ook huishoudelijk werk moesten doen.
Op vrij jonge leeftijd, na het doorlopen van zes klassen van de lagere school, moest hij gaan werken. In die tijd ging je als jonge jongen werken in de griend om hout te kappen.
Dat werk beviel hem slecht en zijn hart ging uit naar de baggermolen. Het avontuur zat ook in hem. Op 17-jarige leeftijd kon hij als koksmaat gaan werken op een baggermolen. Na op de molen hard te hebben gewerkt werd zijn ideaal bereikt namelijk molenbaas (schipper). Wanneer hij dat is geworden weet ik niet precies.
Wel weet ik dat hij al vrij jong molenbaas was.
Zijn dienstplicht bracht hij door bij het wapen "Genie" en gedurende de jaren 1914-1918 was hij, evenals vele anderen gemobiliseerd. Hij trouwde in 1917 met Huibertje Teuna de Jong. Een knappe vrouw uit een gezin van elf kinderen.
Wat voor een figuur was mijn vader. Het was een zeer plichtsgetrouw man ten opzichte van zijn gezin en zijn werk. Hij hield ontzettend veel van zijn vrouwen kinderen en als hij thuis was met de "beurt" was dat altijd goed te merken.
Ook had hij een goed karakter.
Als kind zijnde mocht ik vaak mee naar de baggermolen als die in de wintermaanden in de haven bij de fabriek De Holland lag. Hij was trots en stak altijd een sigaar op met zijn barnstenen pijpje, ondanks het feit dat hij weinig rookte.
In de oorlogsjaren heeft hij menig Engelse piloot, die met zijn vliegtuig neergeschoten was op de molen onderdak gegeven totdat de kust veilig was en de piloot via België en Frank rijk naar Engeland kon gaan.
Een zwarte dag was voor hem toen de baggermolen in de meidagen van 1940 tot zinken werd gebracht. Hij is toen vanuit Limburg naar huis komen liften en lopen.
Zijn opmerking was: Dit is één keer, maar nooit meer. Aan deze uitspraak gaf hij dan ook gehoor in 1944 toen de oprukkende geallieerden ook Limburg naderden en hij België introk. Vanaf september 1944 tot juni 1945 wisten wij niet of in de oorlog was omgekomen of niet. Plotseling stond hij voor de deur en had hij tal van spullen bij zich, waar mijn moeder een groot gebrek aan had.
Een belangrijk ding was het volgende. In de oorlogsjaren had hij veel last van eczeem. Een Canadese dokter heeft hem toen behandeld en heeft hem helemaal genezen.
Bang was hij ook niet. De baggermolen raakte tijdens een hevige storm bij de Amer op drift. Hij heeft toen met zijn mensen uren in het water gestaan en hen steeds bemoedigd en bij het ochtendgloren gelukte het aan wal te komen.
Hij had een goed hart. Verschillen waren uit den boze. Bij de baggermolen moest elke schipper op zijn beurt wachten of de schipper nu rijk was of arm, of dat de schipper probeerde met een extra gift eerder te mogen laden, dan was hij onvermurwbaar. Beurt was beurt was zijn devies. Ook minder gesitueerden moeten op tijd kunnen laden.
Deze houding vond zijn weerslag in 1953 toen de Korea-oorlog was uitgebroken. In Nederland ontstond toen een crisis-situatie en er was minder werk. Andere molenbazen die de beter gesitueerden wel eerder met hun schip laden hadden toen weinig werk. Mijn vader had veel schepen tot verwondering van de anderen. De schippers zeiden unaniem: In de goede tijd moesten wij op onze beurt wachten en was hij altijd recht door zee. Na wachten wij hem ook op onze beurt, ondanks
het feit dat zij bij anderen eerder konden laden.
In de oorlogsjaren probeerde hij zijn kinderen zoveel mogelijk te beschermen tegen de Duitsers. Als er spertijd was en de mensen om 8.00 uur n.m. binnen moesten zijn, moesten wij als kinderen om kwart voor acht binnen zijn. Voldeed je hieraan niet, dan kreeg je een pak slaag. Zijn mening was dat de Duitsers onbetrouwbaar waren en erg gemakkelijk het geweer hanteerden.
Ten opzichte van zijn kinderen huldigde hij ook het standpunt dat iedereen zijn eigen broek moest ophouden, in wat voor situatie hij ook terecht kwam. Dat ondervond mijn broer Piet. Op een gegeven moment was hij gedwongen te trouwen. Mijn ouders hadden een flink huis en inwoning was mogelijk geweest. Zonder pardon werd er beslist. Je wilt trouwen dan ook de deur uit en mijn broer moest toen met zijn vrouw gaan inwonen bij zijn schoonouders en in een huisje en in een gezin, als ik het goed weet, met elf kinderen.
Anderzijds sjouwde hij na de oorlog tal van spullen aan voor je uitzet en voor je toekomst.
Mijn zuster was zijn oogappel. Enige dochter en genoemd naar zijn moeder. Mijn zuster was coupeuse en wilde wel eens wat gaan verdienen. Uit Gorinchem kwam Bikker, een man die een mode-atelier had, vragen of mijn zuster bij hem kon werken. Beloning f.2,50 per week. Mijn vader was woedend. f.2,50 per week dat kon zij thuis ook verdienen. U zult niet rijk worden over de rug van mijn dochter.
Rechtlijnig was hij ook ten aanzien van het personeel van de baggermolen. Op een zaterdag moest er naar zijn mening worden doorgewerkt. De machinist Hein de Mik weigerde dat. Aangezien hij een vreselijke hekel aan de "rooien" en zeker aan mensen die gezag niet erkenden, had hij voor deze machinist maar één oplossing: op staande voet ontslag. Hij kon zijn spullen pakken en binnen een uur stond hij aan de wal. Smeekbeden en excuses hielpen niet. Eruit. Op deze molen geen werkweigeraars en geen gezagsondermijnende figuren. Dat nieuws ging als een lopend vuurtje door Hardinxveld en 's-avonds toen mijn vader met de beurt kwamen er niet minder dan zeven mensen vragen of zij bij hem mochten werken in de plaats van de ontslagen machinist. Onder de mensen was hij gezien en werd hij erg gewaardeerd.
Een voorbeeld: Mijn vader was een man die van werken en verdienen hield. Gedurende de schafttijd werd er dikwijls doorgewerkt. De mensen aten dan tijdens het werk uit het vuistje. Een oom van mij: Niek van der Linden hield altijd een half uur schafttijd tenzij er iets bijzonders was. Deze man was gewend te bidden en te danken voor en na het eten en uit de Bijbel te lezen. Hij heeft deze man nooit dwars gezeten ...Hij waardeerde dit. Een geloofsovertuiging daar moet je afblijven.
Kortom, een man uit één stuk en ik heb hem al tijd gewaardeerd.
Toch verlangde hij naar het moment dat hij met werken mocht stoppen en van een pensioentje mocht genieten. Helaas dat geluk is hem niet beschoren geweest. In het begin van de jaren 1950 werd hij ziek en had last van gewrichtsreuma. Dat verergerde en op het laatst was hij stijf van de reumatiek. Hij heeft een tijd thuis ziek gelegen en in het ziekenhuis te Utrecht.
Erg gelukkig was hij met zijn eerste kleinzoon Pieter Teunis Both geboren 31 juli 1951. Zijn zieke jaren zijn een kruis voor hem geweest. Mijn moeder was een harde vrouw en verstrikt in een bepaalde geloofsovertuiging. Er werd voor hem een radio gebracht zodat hij kon luisteren naar geestelijke liederen tijdens het Uurtje voor de zieken. Mijn moeder besliste dat de radio naar zolder ging. Een dergelijk "duivels" ding hoort niet in de huis- of slaapkamer thuis. Zo zijn er meerdere voorbeelden te noemen.
Hij overleed in juni 1954 in het ziekenhuis in Utrecht aan een hartaanval. De zware injecties hadden zijn hart zodanig aangetast, dat het deze injecties niet meer kon verdragen. Een geliefd man, maar in het bijzonder een goede vader was heengegaan.