Geen onderwerp heeft in België meer onrust en leed veroorzaakt dan de indeling van ieders individuele houding gedurende de oorlogsjaren in twee mogelijke houdingen : een juiste en een foute.
Ook in Ekeren werd er zo "verdeeld".
Vlak na de oorlog wordt het verzet de hemel ingeprezen. De "zwarten" krijgen van alles de schuld. Enkele jaren later zien we het omgekeerde. Nu worden collaborerende landgenoten slachtoffers... Het grote slachtoffer van een nietsontziende straat- en staatsrepressie. Het verzet - vooral de communisten - worden dan opgehemelde straatcriminelen.
Verzet wordt al snel afgedaan als een opportunistische keuze om - eenmaal de bevrijding een feit was - te kunnen zeggen dat je aan de juiste kant stond.
Een beeld dat nu, in de eenentwintigste eeuw, weer overhelt naar de andere zijde en een herstel vraagt van deze geschiedenisvervalsing. Met het gevaar dat ook hier weer feiten uit het oog worden verloren.
Het is nu nog steeds - zelfs meer dan tachtig jaar na het uitbreken van de oorlog - een moeilijk onderwerp.
Vooral omdat velen nog herinneringen vanuit het familieverleden meedragen of overgeleverd hebben gekregen. Wetende dat sommige verhalen die van generatie op generatie zijn doorverteld mogelijk bijgekleurd werden doorheen de tijd en mogelijk al mijlenver staan van de eigenlijke gebeurtenis. Zonder afbreuk te doen aan het werkelijke leed dat overlevenden van de generatie die als kind tijdens en vlak na deze vreselijke periode hebben ondervonden of nog steeds ondervinden, lichamelijk en geestelijk.
Het boek "Scherven van de oorlog : de strijd om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog 1945-2010" van Bruno Benvindo en Evert Peeters schetst deze problematiek. Het boek laat zien hoe er werd omgegaan met de herinnering aan de oorlog en de ganse beeldvorming rond verzet en collaboratie. Door onze vaderlands- en nationalistische verenigingen en onze democratisch gekozen instellingen.
Zeker is dat het lijden nog steeds voelbaar is in de herinnering bij nabestaanden van beide zijden.
In onze bonte mengelmoes van gemeenschappen, overtuigingen en maatschappelijke geledingen is het ondergane leed de enige gemeenschappelijke factor die ons allen verbindt. Want alle getuigenissen - van beide zijden - gaan vooral over angst, terreur en verschrikkingen. Elk met hun oorzaak.
Leed veroorzaakt door chaos, moedwillige vernietiging, haat en verraad, blinde willekeur, verkeerde keuzes of puur stom ongeluk, zucht naar avontuur, verschrikkelijk geweld, persoonlijk profijt en grove hebzucht, schaamteloze zelfzucht en persoonlijke verrijking. Kortom oorlog...
En let op: er waren echt boosaardige mensen die een kant kozen uit geldzucht, eerzucht, wraakzucht, hebzucht of gewoon pure slechtheid. Oorlog en het nazisme gaf juist deze monsters kansen om zich - aan de kant van de macht - uit te leven op een wijze die in tijd van vrede nooit zou getollereerd worden door een democratische samenleving.
En wat nog voornamer is: nooit meer mag gebeuren of getollereerd worden.
Het boek werd kort samengevat door Helen Grevers. Ze is historicus en was als projectmedewerker verbonden aan NWO/NIOD-programma "Erfenissen van Collaboratie. De integratie en uitsluiting van nationaalsocialistische milieus in de Nederlandse samenleving." Zij promoveerde in 2013 op het onderzoek "Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950".
"De historici Bruno Benvindo en Evert Peeters schreven een mooi boek over de sociale herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in België. Of beter gezegd, over de pijnlijke strijd die de verschillende betrokkenen hiervoor sindsdien tot op de dag van vandaag met elkaar voeren. Want die herinnering aan de jaren 1940 -1945 was allesbehalve eenduidig. België zou volgens de socioloog Luc Huyse ‘ziek van zijn jaren veertig’ zijn, of er toch tenminste een groot ‘verdriet’ aan overhouden, zoals Hugo Claus in zijn roman suggereerde."
"Scherven van de oorlog vertrekt vanuit de gedachte dat er ‒ net als in andere (West-) Europese landen ‒ in België geen gedeelde herinnering aan de Tweede Wereldoorlog bestaat. In plaats daarvan bestaan er meerdere herinneringsgemeenschappen die de afgelopen decennia onderhandelden over de duiding van dit verleden. De auteurs proberen deze onderhandelingsprocessen in kaart te brengen aan de hand van vier gedenkplekken (lieux de mémoire): het gevangenkamp Fort van Breendonk, de Congreskolom in Brussel, de IJzertoren in Diksmuide en de Dossinkazerne in Mechelen. De strijd om de herinnering wordt al snel duidelijk in de bespreking van het voormalige gevangenkamp Breendonk dat na de oorlog uitgroeide tot het ultieme symbool van de Duitse repressie. De Belgische regering voerde lange tijd geen beleid om de herinnering hieraan levend te houden, maar gaf in plaats daarvan de slachtoffers zelf ruimte om dit vorm te geven. Maar juist door de afwezigheid van een centraal beleid, vlogen de oud-politieke gevangenen elkaar dikwijls in de haren over de invulling van die herinnering, bijvoorbeeld wanneer het ging om de plek van de communistische gevangenen. Desondanks groeide onder invloed van de agency van deze oud-politieke gevangenen Breendonk uit tot een centrum van het Belgisch patriottisme. Dat veranderde toen een sterker wordend mensenrechtendiscours er in de jaren zeventig voor zorgde dat meer groepen slachtoffers aanspraak op de plek maakten, zoals Joden en homo’s. Bovendien ging een nieuwe generatie ‘de gruwel van Breendonk’ in verband brengen met hedendaagse repressieve regimes. Dit tot ongenoegen van de oud-politieke gevangenen die Breendonk alleen als een patriottistisch monument wilde zien."
"Net als Breendonk fungeerde ook de Congreskolom in Brussel (het Graf van de onbekende soldaat) als een monument van ‘goed’ vaderlanderschap. Anders dan bij Breendonk werd deze herinnering ingebed in de bestaande patriottistische herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Hier werd gedroomd van de eenheid van het land. Herhaling van fascisme kon in de toekomst alleen worden voorkomen via eendracht, zo klonk het. De uitsluiting van de voormalige communistische verzetslieden, de polariserende Koningskwestie en het oprukkende federalisme zorgde vanaf de jaren zestig echter voor ontgoocheling bij deze ‘ware’ Belgen. Er diende zich geen nieuwe generatie aan die de plek gebruikte voor haar herinnering aan de oorlog en de Congreskolom raakte als gevolg hiervan in de vergetelheid."
"Hoe anders verging het de IJzertoren in Diksmuide. Deze plek groeide uit als tegenpool van Breendonk en de Congreskolom. Hier werden geen Belgische, maar Vlaams-nationalistische helden geëerd. Na de oorlog had de Belgische regering tevergeefs geprobeerd om van de IJzertoren een gedeeld verleden te maken. De Vlaams-nationalistische herinneringsgemeenschap slaagde er echter in om van de IJzertoren het symbool van de collaboratie te maken. Dit werd de plek waar de naoorlogse ‘repressie’ ter discussie werd gesteld. De auteurs benadrukken niet genoeg dat het Belgische herinneringsparcours op dit punt behoorlijk afwijkt van de rest van West-Europa. Een fenomeen als de IJzertoren en de bijbehorende herinneringsgemeenschap was bijvoorbeeld in het Nederland van na de Tweede wereldoorlog ondenkbaar. Interessant is hoe vanaf de jaren tachtig, onder invloed van de toenemende federalisering, de Vlaamse overheid de IJzertoren gebruikte voor de legitimatie van haar zelfstandig bestaan. Het moest een symbool van alle Vlamingen worden, ontdaan van alle radicale elementen. De greep van de collaboratieherinnering verzwakte volgens auteurs als gevolg hiervan. Hierbij wordt niet verder uitgewijd over de rol van de media of de rol van een nieuwe Vlaamse generatie historici die tegen deze tijd brak met de traditie om de Vlaams-nationalistische collaboratie te vergoelijken. De opkomst vanaf de jaren tachtig van een nieuw racistisch en rechts-radicaal Vlaams-nationalisme had hier alles mee te maken. De groeiende belangstelling voor de Jodenvervolging die in België eigenlijk pas vanaf de jaren tachtig op gang kwam, zorgde er daarnaast voor dat de collaboratie kritischer tegen het licht werd gehouden."
"Die aandacht voor de Jodenvervolging wordt in het laatste hoofdstuk over de Dossinkazerne behandeld. Hier zien we hoe de Jodenvervolging in België pas recent uitgroeide tot het symbool bij uitstek van de Tweede Wereldoorlog – nog zo’n punt waarop België internationaal gezien behoorlijk afweek. In de eerste periode na de oorlog werd de Joodse herinnering aan de oorlog ingepast in het dominante discours van heldenmoed en patriottistische strijd. De Mechelse Dossinkazerne, waar vanuit meer dan 25.000 Joden en Roma werden gedeporteerd paste als symbool niet in dit discours en kreeg na de oorlog direct een andere bestemming. Eerst diende het als militaire kazerne en later werden er luxe appartementen ingebouwd. In de jaren negentig begon de Vlaamse overheid zich met de Dossinkazerne te bemoeien en wilde van deze ‘vergeten’ plek een belangrijk gedenkteken maken. Ook hier lag het nieuw racistisch en rechts-radicaal Vlaams-nationalisme aan de basis van de herontdekking van de plek. Via Holocausteducatie zou de Vlaamse overheid de burger op deze plek alert moeten maken voor de gevolgen van (politiek) extremisme. In de behandeling van de plekken laten de auteurs overtuigend zien dat meerdere partijen over de jaren heen met elkaar in de clinch raakte over de duiding van het verleden. De Belgische overheid speelde hier lange tijd nagenoeg geen rol bij. Pas op het moment dat de Belgische staat steeds verder verbrokkelde, begon de Vlaamse overheid de plekken te gebruiken ter legitimering van haar bestaan."
bron: Grevers, Helen. (2014). Bruno Benvindo en Evert Peeters, Scherven van de oorlog. De strijd om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog 1945-2010. BMGN - Low Countries Historical Review. 129. 19. 10.18352/bmgn-lchr.9399.