Deze pagina wil een overzicht geven van de informatie die over de vele vormen van verzet beschikbaar is.
Daarnaast nog een overzicht van de gebeurtenissen in Ekeren.
Onmiddellijk na de bezetting werden er groepen opgericht om het verzet tegen de Duitse overheersing in goede banen te leiden. Ook was er heel wat individueel verzet, bijvoorbeeld van ambtenaren in overheidsdienst die weigerden mee te werken of de samenwerking met de bezetter saboteerden.
Ook kwamen er bepaalde vormen van weerstand die reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog hun nut bewezen hadden: inlichtingen verzamelen, clandestiene pers, ontsnappingslijnen...
In het najaar van 1940 ontstonden er verschillende bewegingen, elk met een specifiek karakter en doel. Na de oorlog werden weerstanders erkend door de overheid en kregen ze een statuut met een aantal voordelen.
Vijf statuten werden door de wetgever voorzien:
1) inlichtingen- en actiediensten: militaire, politieke en economische informatie en sabotage planden, 18.561 personen werden na de oorlog onder dit statuut erkend;
2) clandestiene perslui: redigeerden en verspreidden pamfletten en bladen, 12.128 personen werden onder dit statuut erkend;
3) gewapend verzet: verzetsgroepen die gewapenderhand de strijd aangingen, 139.973 personen werden onder dit statuut erkend;
4) burgerlijke weerstanders: heel wat burgers verzetten zich individueel, op eigen initiatief, bijvoorbeeld sabotage bij de uitoefening van hun beroep, bijvoorbeeld hulp aan onderduikers of beluisterden de Engelse radio, 10.048 personen werden onder dit statuut erkend;
5) werkweigeraars: weigerden te werken voor de Duitse overheid en moesten dus onderduiken, 27.129 werden onder dit statuut erkend.
Er werden op grond van de wet van 1947 tot vandaag circa 207.993 statuten uitgereikt voor de vijf categorieën samen. Maar leden van het gewapend verzet verzorgden ook de illegale pers, verzamelden inlichtingen of waren ook ondergedoken als werkweigeraars Het totaal aantal uitgereikte statuten vertegenwoordigt dus niet evenveel individuen: weerstanders konden onder meerdere statuten worden erkend.
Sommige verzetsgroepen werden gesticht op basis van een duidelijke politieke ideologie, andere ontsto uit zuivere vaderlandsliefde.
Zowel de Belgische regering in Londen als de Britse regering hadden diensten om het Belgisch verzet te ondersteunen.
De Belgische diensten waren:
1) de tweede directie van het ministerie van Landsverdediging, die zich bezighield met clandestiene acties ;
2) de staatsveiligheid die zich bezig hield met het verzamelen van inlichtingen. Deze dienst werd geleid door Fernand Lepage en werkte samen met de Special Operations Executive (soe) voor de ondersteuning van de burgerlijke weerstand;
3) het Comité Gil. Werd na juni 1942 operationeel om informatie van politieke, juridische, administratieve, economische en maatschappelijke aard aan de regering in ballingschap over te maken, om zo het bestuur van het land na de bevrijding te kunnen voorbereiden;
4) de organisatie Sokrates. De Belgische staatsveiligheid en de Britse diensten wilden het Duitse productie-apparaat saboteren door gespecialiseerde arbeidskrachten te laten onderduiken; daarvoor was uiteraard financiële steun nodig.
Maar zoals steeds zorgde politieke overwegingen dat het potentieel niet optimaal werd aangewend. Bewegingen die Leopold III steunden en de communisten konden op weinig ondersteuning rekenen van de Belgische regering in ballingschap. De aversie van de regering ten opzichte van deze bewegingen heeft hun efficiëntie zeker ondermijnd. Ook onderling was er een wedijver tussen de verschillende organisaties, ondanks hun gezamenlijk doel: de bezetter en haar handlangers ondermijnen. Wantrouwen en de plannen voor een naoorlogse staatsstructuur waren niet altijd compatibel met deze doelstelling.
De Britse diensten waren:
1) SIS, Special Intelligence Service: verzamelde inlichtingen uit de bezette gebieden;
2) SOE, Special Operations Executive: stelde per bezet land een chef aan die verantwoordelijk was voor de verbinding met de lokale autoriteiten en voor de coördinatie en organisatie van clandestiene acties in België;
3) MI9, Military Intelligence 9: verzorgde de contacten en de financiering van de ontsnappingslijnen;
4) PWE, Psychological Warfare Executive: stond in voor de psychologische oorlogvoering.
De SOE en de Belgische diensten in Londen parachuteerden 26 actiemissies in België om ofwel met een bepaalde beweging samen te werken, sabotagedaden te plegen of de coördinatie tussen de groepen te vergemakkelijken.
Ook hier zorgden politieke doelstellingen en de samenwerking met de Belgische regering in Londen dat niet alle nodige informatie ook werd gebruikt of als betrouwbaar werd aanzien. Wat bij de bevrijding van Antwerpen bijvoorbeeld mee zorgde dat de opmars werd gestopt aan het Albertkanaal. Een fout die de geallieerden en onze bevolking duur te staan kwam.
Een Nationaal Coördinatiecomité van het Verzet, opgericht in mei 1944, moest de samenwerking tijdens de bevrijding op poten zetten.
ANTWERPEN
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er 37 verschillende Belgische informatienetwerken actief. De belangrijkste waren Luc, Clarence, Zéro, Martiny-Daumerie en Mill. Ongeveer de helft van al deze groepen ontstond spontaan, andere werden door de Britse geheime diensten georganiseerd. Deze groepen moesten informatie van vooral militaire aard verzamelen en aan de geallieerden doorgeven: gegevens over troepenbewegingen, legerbasissen, vliegvelden, strategisch en economisch belangrijke plaatsen en fabrieken,...
Agenten, in België gerekruteerd of vanuit Engeland in ons land geparachuteerd, brachten regelmatig verslag uit via 'brievenbussen', afgesproken plaatsen. De leiding van de groep verwerkte die gegevens en smokkelde of seinde de rapporten door naar Londen. Deze inlichtingendiensten bouwden netwerken uit over het hele land, zo kon men een globaal beeld krijgen van de toestand in het bezette België.
Het verzamelen van inlichtingen gebeurde op allerlei manieren. Militaire instellingen werden geobserveerd om de troepenbewegingen en troepensterkte te kunnen inschatten; wie werkte in de oorlogsindustrie gaf gegevens door over de productie; collaborerende bewegingen werden geïnfiltreerd om hun plannen te achterhalen.
Zo bezorgt het netwerk Brave-Bravery, waarvan de directeur van de Koloniale Hogeschool Norbert Laude en scheepvaartkapitein Eugène Colson (‘kolonel Harry’) deel uitmaakten, informatie over de toestand van de rivier, de haven en de stad, schepen, scheepsherstellingen, troepenbewegingen en luchtafweergeschut. De netwerken Zéro en Clarence geven aan de geallieerde en de Belgische overheden in Londen militaire, maar vooral ook economische en financiële gegevens door.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren in België verschillende organisaties actief om geallieerde piloten en andere personen naar Groot-Brittannië over te brengen. Piloten waren zeer belangrijk voor de geallieerde legers; de kost van hun repatriëring werd gedragen door de Britse overheid, via MI9. Burgers die naar Engeland wilden vluchten, betaalden zelf de kosten. Zo kennen we onder andere de ontsnappingslijnen Dunbar, Jam, Tempo, Dragon. De meest bekende was de ontsnappingslijn Comète, begin 1941 door Andrée De Jongh en Arnold Deppé opgericht. Deze groep had als enige een netwerk dat tot in Spanje actief was en telde tot 2.000 medewerkers. De groep Comète hielp 700 geallieerde militairen.
Er waren ook groepen die krijgsgevangenen, Duitse deserteurs en joodse vluchtelingen naar Frankrijk overbrachten. Deze lijnen werden geleid door Belgen in Frankrijk. Zo slaagde de lijn Pat van Albert Guérisse, bijgenaamd Pat O'Leary, erin 450 mensen te redden.
Vele vrouwen waren betrokken bij deze acties, ze zorgden voor voedsel, onderdak en kledij. Als begeleidsters vielen ze ook minder op. Talrijke medewerkers van ontsnappingslijnen werden aangehouden na infiltratie door de Abwehr en stierven in de kampen.
De clandestiene pers wilde de Duitse censuur doorbreken en vrije informatie verstrekken, om de bevolking moreel te ondersteunen en aan te tonen dat verzet mogelijk bleef. Ze verspreidde ook anti-Duitse en anticollaboratie standpunten. Elke officiële krant en publicatie werd immers gecontroleerd en moest van de Propaganda Abteilung toelating krijgen om te kunnen verschijnen. Kritiek op het bestuur of op de collaboratie werd niet getolereerd.
De eerste bladen Chut! en Le monde du travail verschenen reeds in juni 1940. Al snel volgden La Libre Belgique, De Rode Vaan en een hele reeks andere. In totaal verschenen er tijdens de oorlog 567 verschillende illegale kranten. De eerste publicaties werden gestencild of gewoon verschillende keren hertikt, later werden ze op echte persen gedrukt. Van de 95 kranten die vanaf 1940 verschenen waren er slechts zeven Nederlandstalig en negen tweetalig; zij telden één tot vier pagina's, en hadden doorgaans een beperkte oplage.
Er waren rechtse, katholieke, liberale, socialistische, communistische en, voor meer dan de helft, apolitieke vaderlandslievende publicaties. De illegale pers werd een van de belangrijkste wapens van de verschillende verzetsgroepen. De communisten hadden De Rode Vaan/Le Drapeau Rouge, Clarté en Strijd. De BNB verkondigde in Stem der Belgen/Voix des Belges haar koningsgezind en antiparlementair programma. De belangrijkste waren La Libre Belgique en in Vlaanderen De Vrijschutter, publicaties die reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog verschenen.
Het OF had 75 verschillende eigen titels en verspreidde er nog 167 andere van aanverwante organisaties. Dit Onafhankelijkheidsfront verspreidde op 9 november 1943 50.000 exemplaren van een valse Le Soir, naar aanleiding van 11 november. Het was de grootste stunt van de illegale pers.
Van La Libre Belgique verschenen tussen 15 augustus 1940 en september 1944 86 nummers, de publicatie dankte haar naam aan de beruchte Libre Belgique uit de Eerste Wereldoorlog. Wel zes verschillende publicaties met dezelfde naam verschenen in het Franstalig landsgedeelte. De krant verscheen ook in een Nederlandstalige versie onder de titel Vrij. De krant was koningsgezind en vaderlandslievend en aanhanger van de Belgische regering in Londen.
Meer dan 2.000 medewerkers van de clandestiene pers kwamen om als politieke gevangenen in Duitsland, waaronder vele vrouwen die zorgden voor de redactie, stockering en verspreiding.
Na de oorlog werden vijftien verzetsgroepen erkend: het Geheim Leger GL/AS, het Onafhankelijkheidsfront OF/FI, het Belgische partizanenleger, de Patriottische Milities MP/FI, Groep G, de Witte Brigade, het Bevrijdingsleger BL/AL, de Belgische Nationale Beweging BNB, de Nationale Koninklijke Beweging NKB, het Kempisch Legioen KL, les Insoumis, les Affranchis, Organisation Militaire Belge de Résistance ombr, Nola, L-100, Service D en de Dienst Hotton. Zij werden meestal geleid door dertigers en veertigers met militaire ervaring. De leden waren van alle leeftijden en afkomstig uit alle geledingen van de maatschappij.
Spoorwegpersoneel, politiemensen, militairen, dokwerkers van Antwerpen en het personeel van de post zetten zich als beroepsgroep bijzonder in. Zo waren bijvoorbeeld de postmannen uit het Brusselse zeer actieve weerstanders: 74 postmannen werden wegens verzetsactiviteiten gearresteerd.
Kleinere groepen sloten zich in de laatste oorlogsjaren aan bij de grotere organisaties.
De onvoorwaardelijke overgave van België door Leopold III op 28 mei 1940 gaf aanleiding tot onenigheid tussen de koning, het parlement en de regering in ballingschap. Leopold vond dat België de oorlog verloren had en een neutrale politiek moest voeren en weigerde het grondgebied te verlaten; de regering wilde de strijd verder voeren vanuit het buitenland.
Koningsgezinde militairen trachtten reeds in het najaar van 1940 het leger te hergroeperen en geheime milities te vormen uit de vroegere regimenten. Er kwamen drie groepen die vanaf april 1941 smolten de drie groepen samen onder de naam Belgisch Legioen. De strijd tegen de bezetter en de bevrijding van het land werd het hoofddoel; maar ook het herstellen van de burgerlijke democratie en de bestrijding van extreem links.
De organisatie was op typisch militaire leest geschoeid met een hoofdkwartier, vier leiders en vijf diensten, waarvan dienst Politieke Organisatie zich bezig hield met de samenwerking met andere verzetsbewegingen en informatie vergaarde over de collaboratie, bewapening, genie, transmissie, gezondheid, financiën, enz. De strijdkrachten, werden hiërarchisch ingedeeld. Elk sectiehoofd koos tien adjuncten die op hun beurt tien soldaten rekruteerden, in totaal 111 manschappen per sectie. Elk van de drie zones van ons land had een hoofdkwartier: voor Vlaanderen was dat Gent, voor Brussel en Brabant Brussel zelf en voor Wallonië Namen.
Zone I, Vlaanderen, stond onder leiding van kapitein Edouard Franckx . Hoofd van de provincie Antwerpen werd in augustus 1941 kolonel Paul Housmans, hij volgde kapitein commandant William Grisar op. Naast de mobiele Antwerpse groep waren er negen verschillende sectoren: Antwerpen Stad, Deurne, Herentals, Wilrijk, Turnhout, Mechelen, Lier, Arendonk en Oude God (Mortsel). Ook de groep van de Koloniale Hogeschool onder leiding van reservekapitein commandant Laude speelde een belangrijke rol.
Na interne moeilijkheden met het provinciale commando van de beweging krijgt Antwerpen met de haven de status van autonome zone, onder het commando van luitenant Urbain Reniers. Vanaf juni 1944 verricht het Geheim Leger tientallen sabotagedaden in de provincie Antwerpen, op het wegen- en spoorwegennet, telefoonlijnen, vijandelijke voorraden en collaborerende industriële vestigingen. Ook worden twee Duitse snelle torpedoboten onklaar gemaakt.
Op 1 juni 1944 veranderde het Belgisch Legioen van naam en werd voortaan Geheim Leger genoemd, op bevel van Londen. Naast de sabotage was ook het behoud van een aantal infrastructuren essentieel voor de toekomende geallieerde opmars. De vrijwaring van de Antwerpse haven was de opdracht voor luitenant Reniers en voor de Witte Brigade, de NKB, Groep G en het OF.
54.314 leden werden erkend als gewapende weerstanders. Meer dan 4.000 onder hen stierven in gevangenschap of door terechtstelling.
De Kommunistische Partij van België stapte volledig in het verzet nadat ze verboden werd in de zomer van 1941.
De communisten werden reeds vanaf 1933 vervolgd in nazi-Duitsland. Vele Belgische communisten gingen vechten in de internationale brigades in Spanje.
Toen op 23 augustus 1939 het niet-aanvalspact tussen de Sovjetunie en nazi-Duitsland werd ondertekend (en Stalin en Hitler gezamelijk Polen binnen vielen) moesten de communistische partijen in Europa hun antifascistische reflexen onderdrukken. De KPB werd in België als staatsgevaarlijk beschouwd maar niet verboden. Wel legde de toenamlige staatsveiligheid lijsten aan van leden en symphatisanten. Bij de inval in 1940 werden velen opgepakt als "duitsgezinden"
Vele van deze lijsten kwamen in handen van de Duitse bezetters, die ze vanaf de zomer van 1941 - start operatie Barbarossa - actief ging gebruiken.
De KP zette zich in voor de illegale pers (Le Drapeau Rouge/De Rode Vaan en nog andere bladen) en lag aan de basis van de oprichting van het OF.
In de herfst van 1941 wordt het Onafhankelijkheidsfront (OF) opgericht omdat de KPB de oprichting van een breed front van verzet in België noodzakelijk vond. Pierre Joye, Berei en Fernand Demany wilden een verzetsgroep oprichten die alle partijen oversteeg, om met alle beschikbare middelen strijd te voeren tegen de bezetter en de collaboratiebewegingen.Aan de basis ligt de Kommunistische Partij van België (KPB), maar ook socialisten, liberalen en antifascistische katholieken zijn bij het initiatief betrokken.
De officiële oprichting van het Onafhankelijkheidsfront (of/fi) gebeurde op 15 maart 1941 te Elsene. Het OF werd geleid door een Nationaal Comité, samengesteld uit personen van verscheidene partijen en groepen: Norbert Hougardy voor de liberalen, Jean Terfve voor de communisten. Marcel Grégoire was een christen-democraat en René De Cooman was socialist, maar geen van beiden waren officieel door hun partij afgevaardigd.
Verschillende organisaties en comités werden binnen het of opgericht of werden ermee verbonden. Syndicale strijdcomités voerden actie door middel van stakingen, betogingen, stelden looneisen en voerden economische sabotage-acties.
De onderwijscomités lomo (Leraren Officieel Middelbaar Onderwijs) bestreden de nazificering van het middelbaar onderwijs.
De dienst Solidariteit hielp werkweigeraars aan valse papieren, rantsoenzegels, geld, onderduikadressen, medische verzorging, enzovoort. Ook hun familieleden werden ondersteund.
In 1943 werd een Joods Verdedigingscomité opgericht binnen het OF, gevormd door de samenwerking van Solidarité Juive en het zionistische Secours Mutuel en ook Belgen die met het lot van de joden begaan waren. Justice Libre was actief in gerechtelijke kringen, Médecine Libre in geneeskundige.
In het Jeugdfront voor de Vrijheid was reeds opgericht voor het OF had een eigen sluikblad Jong België.
Als gewapend verzet binnen het OF kennen we de Patriottische Milities en het Belgische partizanenleger. De Patriottische Milities, pas begin 1944 opgericht, bestonden uit leden van alle politieke strekkingen en moesten een strijdbare rol spelen tijdens de bevrijding. Het Belgisch Partizanenleger was communistisch. De Gewapende Partizanen leggen zich toe op sabotage en aanslagen en wil dat na de oorlog bevrijdingscomités het bestuur in de gemeenten minstens tijdelijk op zich nemen.
Vooral in 1943 heeft het Antwerpse OF sterk te lijden onder arrestaties door de bezetter.
Het OF was de grootste leverancier van clandestiene pers, zoals reeds gezegd. Naast het blad Front bestonden er een hele reeks van gespecialiseerde of plaatselijke uitgaven zoals het Antwerpse België Vrij.
De Antwerpse liberale onderwijzer Marcel Louette richtte in de zomer van 1940 een verzetsorganisatie op, de Geuzengroep. Die groepering telde vooral personeelsleden van de verschillende stadsdiensten, van het onderwijs en het havenbedrijf. Eind 1940 was de beweging reeds in Antwerpen gestructureerd. De naam Witte Brigade kwam pas in 1942 in voege en verwees naar het verzet van de groep tegen de collaboratie, tegen de zwarte brigade. De groep was typisch Antwerps, maar had afdelingen in Aalst, Brussel, Gent, Lier, het Waasland en aan de kust. Tijdens de bezetting gebruikte de bevolking de naam Witte Brigade voor alle verzetsgroepen. Hoewel liberaal van oorsprong vonden leden van alle politieke strekkingen hier een onderkomen.
De belangrijkste activiteiten waren anti-Duitse propaganda, het aanleggen van lijsten van collaborateurs, vaderlandslievende manifestaties op de Nationale Feestdag en op de herdenking van de wapenstilstand, het vergaren van militaire inlichtingen over de Antwerpse haven en over een mogelijke Duitse invasie in Engeland. Samenwerking met de inlichtingendiensten Luc, Zero en Bravery werd op punt gesteld om de informatie naar Groot-Brittannië over te brengen. Vanaf eind 1940 werd voor de Witte Brigade het sluikblad Steeds Verenigd/Unis Toujours uitgegeven. De leden waren enkel gekend onder een nummer; van de 125 leiders werden er 81 aangehouden, 40 onder hen overleden. In mindere mate werd er sabotage gepleegd in de haven en bij de spoorwegen. De groep hield zich ook bezig met hulp aan geallieerde piloten en Russische krijgsgevangenen.
Vanaf eind 1943 kwamen er massale arrestaties omdat de ledenlijst tijdens een huiszoeking was gevonden. 39 van de 58 personen die naar Duitsland werden gevoerd overleefden hun gevangenschap niet. In januari 1944 werden 62 leden van de politie van Deurne gearresteerd, 59 onder hen werden naar Duitsland gedeporteerd, 42 kwamen nooit meer naar België terug. Een derde van de Witte Brigade werd tijdens deze periode gearresteerd. De aanhoudingen van april, mei, juni en juli 1944 leidden tot de arrestatie van Marcel Louette, sinds juni 1942 ondergedoken samen met vele belangrijke kopstukken. De groep speelde een belangrijke rol bij de bevrijding van de haven van Antwerpen; de leden werkten samen met het Geheim Leger, het Onafhankelijkheidsfront en de Groep G om de vernieling van de Antwerpse haveninfrastructuur door het terugtrekkende Duitse leger te voorkomen. Na de bevrijding in september 1944 werd de naam Fidelio toegevoegd aan de Witte Brigade. Fidelio was de schuilnaam van haar aangehouden leider. Met deze naamsverandering wilde de groep zich distantiëren van de wreedheden begaan door verzetslui die zich als leden van de Witte Brigade voordeden tijdens de wilde repressie kort na de bevrijding.
Van de 3.750 na de oorlog erkende leden stierven er ongeveer 400 in de concentratiekampen.Een typisch Antwerps fenomeen is de Witte Brigade-Fidelio.
In oktober 1940 kon de Rexistische jeugdbeweging van Aarschot de collaboratie met nazi-Duitsland niet langer aanzien. Mensen als Lucien Meyer en Theo Simon richtten de turnvereniging Naar Vrijheid en Bekwaming op als dekmantel voor hun verzetsbeweging. Op 6 maart 1941 werd dan de Nationale Koninklijke Beweging (NKB) officieel gesticht. De leden werden hoofdzakelijk gerekruteerd bij studenten en onderofficieren, vooral uit de regio Leuven/Aarschot, maar ook uit Antwerpen en Mechelen. De Leuvense professor Eugène Mertens de Wilmars, een vroegere rexist en een leopoldist, nam de leiding. Vooraanstaande rechtse katholieken en militairen vervoegden de beweging zoals prins de Ligne, generaal Graff, majoor Monteyne en kapitein van Nooten. De groep ging voor een corporatistisch regime onder leiding van koning Leopold III, bijgestaan door een staatsraad.
In juli 1941 werd Lucien Meyer aangehouden en de groep verboden. In augustus 1941 leidde een razzia te Mechelen tot de aanhouding van vele leden, gevolgd door de tweede aanhouding van Lucien Meyer in september 1941. In augustus 1942, na de aanhouding van Mertens de Wilmars, kwam generaal Graff aan het hoofd van de organisatie. Later werd er samengewerkt met het Belgisch Legioen.
De NKB ageerde tegen de verplichte tewerkstelling en steunde de werkweigeraars, verzamelde inlichtingen van militaire aard, gaf hulp aan ondergedoken joden en geallieerde piloten. De organisatie had ook verschillende sluikbladen waarvan het belangrijkste Vrij Volk was. Dit blad keerde zich vooral tegen collaborateurs, blonk uit in huldebetoon aan het koningshuis en publiceerde manifesten, ook die van het opposante OF. In het Leuvense werden de leden vooral gerekruteerd uit de Christelijke Arbeidersbeweging en de Boerenbond. In Antwerpen speelden dokwerkers en havenpersoneel een grote rol.
Van de circa 300 aangehouden leden stierven er 166 in Duitse gevangenissen en concentratiekampen.
De Antwerpse kern wordt als gevolg van roekeloze acties en onvoorzichtig gedrag in 1942 en 1943 door de Duitsers onthoofd, wanneer de leiding wordt gearresteerd en terechtgesteld. Pas in 1944 wordt de NKB weer een te duchten groep wanneer Colson het bevel krijgt over de verzetsgroep in de havenzone en majoor Bauwens NKB-bevelhebber wordt voor de stad en de provincie Antwerpen. Volgens diverse getuigenissen van eind september 1944 en later, onder meer van havencommandant Jan Coopman, zou Colson plannen hebben ontworpen om de haven te bevrijden.
Begin 1941 ontstond er uit de Cercle de Libre Examen aan de Université Libre de Bruxelles een sabotagegroep. Hij werd uitgebouwd door André Wendelen, een Belgisch agent in Britse dienst tot de Groep G. Een aantal leden kregen in Groot-Brittannië een opleiding van de SOE en wordt zo één van de succesrijkste sabotagegroepen
Met hun acties wilde de Groep G de bezetter maximaal beschadigen en zo weinig mogelijk represailles uitlokken. Dodelijke slachtoffers en onherstelbare schade werden dus vermeden. Sabotage was vooral gericht tegen de energievoorziening, de spoor- en waterwegen. Zo werd door de vernietiging van de sluizen van Ath en Clabecq in 1943 de binnenscheepvaart daar maandenlang stilgelegd en ontregelde de vernietiging van 23 locomotieven in de zomer van 1944 de Duitse militaire transporten. Huzarenstuk was de grote stroomonderbreking (la grande coupure): door de uitschakeling van een groot deel van de hoogspanningslijnen verloren de Duitsers kostbare productietijd. In de loop van 1943 wordt een afdeling actief in Antwerpen, maar ook die wordt in 1944 getroffen door arrestaties. Toch speelde Groep G ook een belangrijke rol bij de vrijwaring van de Antwerpse haveninfrastructuur tijdens de bevrijding.
Van de 4.000 erkende leden overleden er een duizendtal in Duitse gevangenissen en concentratiekampen.
De BNB werd in december 1940 te Brussel opgericht. Dankzij Camille Joset die al tijdens de Eerste Wereldoorlog in het verzet stond, groeide de beweging snel uit. Joset,franstalig, belgicistisch patriot en katholiek, wilde met alle middelen helpen om de bezetter eruit te krijgen. Zo aarzelde de BNB niet om samen te werken met het rechtse Belgisch legioen en de Nationale Koningsgezinde Beweging of net linkser Onafhankelijkheidsfront. Verschillende aanhoudingen, o.a. die van Joset deden het eerste plan mislukken. Ook een tweede poging o.l.v. Raymond Defonseca, politiecommissaris in Sint-Gillis, ging niet door omdat men dacht dat het Onafhankelijkheidsfront haar wilde opslorpen.
In augustus 1941 maakten ze het sluikblad La Voix des Belges (De Stem der Belgen) dat in het hele land verdeeld werd. Er werden contacten gelegd met de clandestiene inlichtingsdienst Mill waarvoor vele inlichtingen ingewonnen werden. Vanaf 1941 werd er ook meegeholpen aan het doorsluizen van mensen naar Engeland. De beweging werkte actief mee aan het ontsnappingsnet Comète voor geallieerde piloten. Dankzij de aanwezigheid in de ambtenarij kon ze hulp bieden aan Joden en vooral aan werkweigeraars. Bedienden van de post die lid waren van de BNB konden een zeer groot aantal verklikkingsbrieven onderscheppen. En tenslotte waren er de actiegroepjes die kleine sabotages uitvoerden.
Dankzij haar goede organisatie en (vooral) haar trouw aan de regering te Londen dachten de Belgische overheden in Londen er aan om van de beweging een van hun belangrijkste partners te maken voor de bevrijding. Maar in februari 1944 werd de BNB getroffen door de repressie. De leiding, het gros van haar materiaal en haar belangrijkste communicatiemiddelen moesten eraan geloven, waardoor ook haar activiteiten in de havenstad zo goed als stilvallen. De Belgische Nationale Beweging (BNB) is sinds eind 1940 actief in Antwerpen. Samen met de Dienst Mill verzamelt ze inlichtingen over het spoorwegverkeer en de binnenvaart. Occasioneel pleegt ze sabotagedaden, vooral op spoorwegen.
De beweging die toch meer dan 15.000 erkende leden zou tellen, kon dus niet de rol spelen die haar was toebedacht.
Sommige Antwerpenaars verzetten zich in meerdere of mindere mate tegen de nieuwe bazen en dit in vele vormen: werkonwilligheid, het verzamelen van inlichtingen, het plegen van sabotage en aanslagen.
Onze bezetter werd regelmatig geconfronteerd met de onwil van havenarbeiders om hun werk snel en correct uit te voeren. Ook op scheepswerven en grote herstelwerkplaatsen lummelden werknemers volgens de Duitsers veel te vaak rond.
Natuurlijk zal het gebrek aan degelijke voeding, de oorlog zelf met de onzekerheid wat de dagen zullen brengen, stress vanwege het gevaar, slecht slapen, .... ook wel gezorgd hebben dat de productiviteit een pak lager lag
Herstelde Duitse schepen moeten verrassend snel weer in reparatie wegens schade aan de machines en verstopte leidingen. De Kriegsmarine heeft het over sabotage en signaleert ook diefstal van hout en onderdelen.
Zo crasht in Ekeren een Dornier waar zand in de brandstof wordt aangetroffen. Talrijke verhalen vindt je terug over kleine sabotages bij het vervaardigen en herstellen van oorlogsmateriaal, het doorknippen van telefoonlijnen,.. . Ook in Ekeren, met dreigementen en geldboeten van de bezetter tot gevolg.
Ook wordt roken op den tram verboden. Niet omwille van de gezondheid van de reizigers of het personeel. Neen, blijkbaar omdat er zoveel ongelukkige contacten waren tussen uniformen en brandende sigarettenpunten en vele uniformen dus brandgaatjes vertoonden.
Zoals overal is ook in Antwerpen propaganda tegen de Duitsers aanwezig.
Graffiti zoals slogans en V-tekens worden op muren en schuttingen geschilderd en strooibriefjes worden heimelijk doorgegeven of in brievenbussen gestopt. Uiterlijke tekenen van vaderlandsliefde zoals een bloemencorsage op de nationale feestdag of op 11 november. Kleine daden maar steeds met een risico. Je wist immers nooit hoe er gereageerd zou worden. Ook clandestiene blaadjes verschijnen. Ze publiceren oproepen tot verzet en bevatten dreigementen tegen collaborateurs. Humor met spotprenten en sarcastische commentaren op de Duitse militaire ‘successen’ en dwangmaatregelen maken steeds deel van de inhoud uit.
De Belgische autoriteiten in Londen en de Belgische en Britse geheime diensten hebben eind 1943 vooral interesse voor samenwerking met het Geheim Leger en met de netwerken die verschillende geheime missies hebben opgezet. De Special Operations Executive (SOE), een Britse geheime dienst die in Europa sabotage- en verzetsacties onderneemt en steunt, geeft op 22 november 1943 aan het Antwerpse verzet de opdracht om de vernieling van de haven door het Duitse leger te beletten. Het verzet moet Duitse communicatielijnen verbreken, verhinderen dat blokkadeschepen tot zinken worden gebracht, explosievenopslagplaatsen en waarnemingsposten vernietigen, mijnenvelden in kaart brengen en kaaien, boeien, lichttorens en elektrische centrales beschermen. De meeste Antwerpse verzetsgroeperingen worden bij deze acties betrokken. Op 8 februari 1944 komt luitenant graaf Philippe de Liedekerke vanuit het Verenigd Koninkrijk naar België om een nauwere samenwerking tot stand te brengen. Hij stelt Urbain Reniers van het Geheim Leger aan als coördinator, maar diens gezag wordt door de andere verzetsgroepen niet zomaar aanvaard. Ook latere pogingen om tot meer eenheid en samenwerking te komen mislukken.
De belangrijkste sabotagedaden in de haven vinden plaats enkele weken voor de bevrijding. De elektrische stroomvoorziening wordt ontregeld, boorputten voor springladingen worden beschadigd, materiaal voor de manuele bediening van bruggen en sluizen verdwijnt... De medewerking van personeelsleden van de stedelijke diensten en van de haven in of met het verzet is hierbij cruciaal, want zij kennen de haven en de technische bijzonderheden van de haveninstallaties.
In juni 1944 bereiden de verzetsgroeperingen, samen met personeelsleden van diverse diensten in de haven, de eerste acties in het veld voor om de haven doelmatig te beschermen. Een schip met springstoffen dat ter hoogte van Liefkenshoek ligt, zal door gespecialiseerd havenpersoneel tot zinken worden gebracht zodra het Duitse leger aanstalten maakt om de vracht te gebruiken voor vernielingen in de haven. Antwerps scheepvaartpersoneel zou indien nodig Duitse blokkadeschepen verplaatsen.
Vanaf 14 augustus beginnen Duitse troepen maatregelen te nemen om systematische vernielingen aan de kaaien aan te brengen. Daartoe laten ze gaten boren achter de kademuren, om ze met explosieven te vullen. De havendiensten kunnen vrij snel de herkomst van de springstoffen achterhalen en ze vragen de leverancier om de ontploffing onmogelijk te maken. Daarnaast zetten ze de arbeiders ertoe aan de voorbereidende werkzaamheden te saboteren. Intussen bewaken de Duitsers streng vitale punten zoals de sluizen, de petroleuminstallaties en allerlei toestellen, machines en infrastructuurwerken. Hier dient het verzet zich vaak te beperken tot het verzamelen van inlichtingen.