Tijdens het interbellum, was de oorlogsdreiging steeds aanwezig. Duitsland voerde een agressieve binnen- en buitenlandse politiek. De verwoestende bombardementen tijdens de Spaanse Burgeroorlog toonden duidelijk dat het noodzakelijk was om de bescherming van de burgerbevolking te organiseren.
Met het oog op de ontwikkelingen in Duitsland, besloot de Belgische ministerraad op 17 februari 1934 over te gaan tot de oprichting van een nationale "Bond voor de bescherming der burgerlijke bevolking en inrichtingen tegen luchtaanvallen" (Bond voor lucht-bescherming).
Het ministerie van Landsverdediging werd belast met de uitgave van de brochure "Algemeene onderrichtingen betreffende de passieve bescherming der burgerlijke bevolking tegen luchtaanvallen" (Brussel, M.G.I., 1934, 48 blz.).
In augustus van 1934 drong het ministerie bij de gemeenten aan op de oprichting van de plaatselijke comité's van de Bond voor Luchtbescherming. Deze kregen de opdracht zoveel mogelijk propaganda te maken, geld in te zamelen en vrijwilligers aan te werven en op te leiden.
In Ekeren werd in september 1934 overgegaan tot de vorming van een lokaal comité van de Bond voor de Bescherming tegen luchtaanvallen.
In 1935 worden de eerste aankopen gedaan : blauwe ruiten voor 4 gaslantaarns om over te kunnen gaan tot het instellen van een "alarmverlichting". Bij alarm werd de elektrische verlichting gedoofd en bleven enkel de 4 gaslantaarns met blauwe glazen branden. De lantaarns bevonden zich aan het politiebureel, de gendarmerie, op de hoek Steenstraat-Markt en op de hoek Markt-Brilstraat-Dorpstraat.
Ook werd een alarmnet aangelegd. Dit verbond het politiebureel (Markt 20) met de Werkhuizen Brandt en Co, (Groot Hagelkruis 131 en Klein Hagelkruis 83), de diamantslijperij Lambrechts (Oudebaan Donk) en de fabrieken Betterfood (Kapelsesteenweg). Deze gebouwen waren voorzien van een fabriekssirene.
De Betterfoodfabriek op de Kapelsesteenweg werd in 1941 nog uitgebreid. Er werden 2 bouwvergunningen aangevraagd voor een aanbouw van een garage en afsluitingen. Op 04/03/1941 voor de aanbouw aan de bestaande fabriek en op 09/09/1941 voor het bouwen van een autobergplaats en een afsluiting langs achterzijde. Meer weten over de Betterfood fabriek lees je in het Brugeske van juni 2009. De fabriekssirene was onderdeel van het alarmnet.
Het vroegere werkhuis Ed. Brandt & C° was een constructieatelier voor steekwagentjes, magazijnwagentjes en wielen en een toeleveringsbedrijf voor de scheepsvaart. Het briefhoofd van de firma vermeld kuiperij, ijzer- en messinggieterij, handmatig en mechanisch lassen, met als specialiteit luchthappers voor de scheepsbouw en 'tire-sacs'. Het gebouw is een voorbeeld van het modernisme of de "nieuwe zakelijkheid" uit het interbellum naar een ontwerp door architect J. Noë uit 1939. Sirene onderdeel van het alarmnet.
Nu garage Aero, toen Diamantslijperij Lambrechts (gebouwd in 1907), Oude Baan 34. Op 24/06/1942 vroeg de familie Lambrechts nog een bouwvergunning aan voor binnenveranderingen op dit adres. Sirene onderdeel van het alarmnet.
In 1938 werd door de regering 600 miljoen frank vrijgemaakt voor de inrichting van voorzieningen om ons grondgebied te beschermen tegen luchtaanvallen (wet van 27.12.1938). Het K.B. van 20 mei 1939 (B.S.01.06.1939) voorzag in de oprichting van een "territoriale burgerlijke dienst voor de passieve luchtbescherming". Het K.B. van 29 juli 1939 (B.S. 21/28.08.1939) regelde uiteindelijk de inrichting op nationaal, regionaal en plaatselijk vlak van de "Passieve Luchtbescherming" (of de P.L.B.) en van de "Territoriale Burgerlijke Wacht" (T.B.W.).
De ministeriële besluiten, opgemaakt door het ministerie van Landsverdediging aangaande de Territoriale Burgerlijke Wacht gebeurde vanuit het Algemeen Commissariaat van de Passieve LuchtBescherming en ging dan via de provincie-gouverneurs naar de burgemeesters, die op gemeentelijk vlak de hoofdverantwoordelijkheid droegen voor de inrichting en de werking van een plaatselijke directie P.L.B. en een dienst T.B.W.
De plaatselijke directie van de P.L.B diende te bestaan uit :
een directeur (benoemd door de gouverneur op voordracht van de burgemeester)
de commandant van de territoriale burgerlijke wacht (adjunct-directeur)
de hoofden van alle betrokken gemeentediensten, eventueel aangevuld vanuit de territoriale burgerlijke wacht voor de in vredestijd niet bestaande diensten
een administratieve dienst, belast met het beheer van het materieel.
Op basis van het in dienst zijnde gemeentepersoneel (indien nodig aangevuld met leden van de T.B.W.), was de plaatselijke directie verantwoordelijk voor de oprichting en de werking van acht diensten voor de Passieve Luchtbescherming :
Dienst Speciaal Personeel (uitkijkers, alarmseingevers, estafetten, telefonisten)
Bewakings- en politiedienst (plaatselijke politie, aangevuld met hulppolitie van de T.B.W. voor het handhaven van orde en veiligheid. Deze laatsten waren steeds in uniform,doch ongewapend).
Brandweerdienst
Dienst voor wegenwerken en opruiming (water, gas, elektriciteit)
Dienst voor hulpverlening aan gekwetsten (samenwerkend met de plaatselijke afdeling van het Rode Kruis)
Opsporings- en ontsmettingsdienst (o.a. tegen gasaanvallen)
Vervoer- en bevoorradingsdienst
Dienst van het beschermingspersoneel (raadgeving aan de bevolking op het vlak van P.L.B.).
Hoeveel mensen hadden we zo nodig? Het aantal personen voor deze diensten werd per duizend inwoners vastgelegd.
voor gemeenten met minder dan 5.000 inwoners : 20 tot 25 personen per 1.000 inwoners
voor gemeenten met 5.000 tot 50.000 inwoners :10 tot 15 personen per 1.000 inwoners
voor gemeenten met meer dan 50.000 inwoners op 5 tot 10 personen per 1.000 inwoners
Met andere woorden: heel wat mensen werden betrokken bij de luchtbescherming.
Om zowel in vredestijd als in een periode van mobilisatie deze diensten te kunnen bemannen met opgeleid en met materieel voorzien personeel, werd in elke gemeente een territoriale burgerlijke wacht opgericht, onder de leiding van een commandant.
Verder was de dienst redelijk militair georganiseerd met een aantal graden en specialisaties, op basis van de gewenste dienstverlening. Elke burger kon lid worden van deze territoriale burgerlijke wacht, indien men bij mobilisatie vrijgesteld was van militaire verplichtingen. Door hun dienstneming bij de T.B.W. waren de leden verder vrijgesteld van alle opeisingen van personen (wet van 05.03.1935 en K.B. van 02.02.1938).
De aanwerving gebeurde op vrijwillige basis, mits men Belg was, vrij van militaire dienst en 20 tot 55 jaar oud. De afgesloten dienstverbintenis was geldig voor een periode van 5 jaar. In vredestijd diende je per jaar maximum 60 uur dienst te doen. De leden droegen een uniform of een werkpak (met onderscheidingstekens) en waren onderworpen aan een tuchtreglement. Ook vrouwelijk personeel kon, overeenkomstig de behoeften, aangeworven worden.
Indien er zich, voor de goede werking van de P.L.B., te weinig vrijwilligers kwamen aanmelden, dan diende men op bevel van de minister een werfreserve van opgeëiste burgers (25 tot 55 jaar oud) aan te leggen. Volgens de behoeften, werden de leden van deze werfreserve per leeftijdscategorie ingelijfd bij de effectieven van de territoriale burgerlijke wacht. Voor het opstarten van de organisatie van bepaalde diensten mocht men beroep doen op het Rode Kruis en op de Nationale Padvindersbond.
In 1938 gaf het Algemeen Commissariaat van de Passieve Luchtbescherming de opdracht om in elke provincie een Centre Provincial du Renseignement et d’Alerte (CPRA) op te richten. In de provinciehoofdsteden werd in het geheim een provinciale commandopost in een onderaardse bunker gebouwd, de zogenaamde CPRA-bunker.
Vanuit de CPRA-bunkers kon de overheid bij bombardementen of andere rampsituaties de bevolking alarmeren door middel van een sirenenet. Voorts kon de overheid op die manier hulp organiseren en opdrachten doorgeven aan interventie-eenheden.
In Antwerpen werd deze opgericht in de voormalige manege, garage en reparatieatelier van de Prekerskazerne. Doordat de bunker in een bestaande ruimte gebouwd werd, moest deze niet volledig ingegraven worden.
Geen oorlog zonder administratie. Mijn grootvader had blijkbaar, als hoofd van de technische dienst van de gemeente Merksem, materiaal uitgeleend aan de Ekerse diensten ten bate van de P.L.B voor gebruik door de opruimingsploegen en als vluchtgereedschap voor de uitrusting van schuilkelders (moest die bedolven geraken). Dit materiaal diende terug aan de stad Antwerpen gegeven te worden.
Het materiaal in Ekeren bleek "geplunderd" te zijn door de Duitsers en dat van Merksem vernield toen een V-bom het Melgeshof vernietigde waar het materiaal was opgeslagen.