Schoolstrijd I

Tijdperk: van 1813 tot 1848

Tot de Franse tijd waren de gewesten van de Republiek min of meer autonoom wat betreft het onderwijs. In de Franse tijd (1795-1813) ontstond er in Nederland een krachtige neiging tot nationale wetgeving. In het begin van de 19e eeuw komen verschillende grondwetten en wetten op het onderwijs tot stand. Van belang voor het begrijpen van de schoolstrijd is de onderwijswet van 1806. Deze wet bevatte onder meer de volgende elementen:

    • Het onderwijs is openbaar en richt zich op de ontwikkeling van alle maatschappelijke en christelijke deugden.

    • Orthodox christelijk onderwijs of katholiek onderwijs was onmogelijk. Op alle scholen werd een christendom voorgestaan los van enige geloofsrichting, maar voor die tijd wel sterk liberaal-vrijzinnig georiënteerd.

    • Het oprichten van kerkelijk gebonden scholen of van scholen met een duidelijke orthodox-christelijke visie of katholieke visie op onderwijs was in beginsel niet toegestaan.

    • De financiering van het onderwijs moest vooral komen uit schoolgeld dat door de ouders betaald moest worden. Overheden droegen slechts in zeer beperkte mate bij aan de betaling van het onderwijs.

    • Er was geen sprake van leerplicht. Er werd slechts aangedrongen om kinderen naar school te sturen. In grote delen van het land bleef daardoor het analfabetisme voortwoekeren.

Tegen dit stelsel van onderwijsvoorzieningen rees al spoedig verzet. Isaac da Costa heeft in 1823 in zijn Bezwaren tegen de Geest der eeuw dit stelsel bekritiseerd vanwege het godsdienstige uitgangspunt. In 1834 werd in Smilde een orthodox-christelijke school opgericht, maar die werd van hogerhand verboden. In het zuiden hadden de katholieken geleidelijk steeds meer moeite met het vrijzinnig protestantse karakter van de openbare school. Ook hier begon de weerzin tegen het heersende stelsel (één openbare school voor alle kinderen) geleidelijk te groeien. In Nijmegen werd uiteindelijk, met veel hangen en wurgen, onder leiding van de latere minister Justinus Jacob Leonard van der Brugghen, de eerste erkende orthodox-christelijke school opgericht en erkend. In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van onderwijs, onder leiding van Johan Rudolph Thorbecke, opgenomen. De grondwet van 1848 werd als volgt geformuleerd:

Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het één en ander door de wet te regelen.

Hiermee was de eerste fase van de schoolstrijd beëindigd. Ieder verkreeg de vrijheid binnen het kader van deugdelijkheidseisen een eigen school te stichten. Niet elke school echter werd in gelijke mate uit de schatkist betaald. Daarover ging de schoolstrijd in de tweede helft van de 19e eeuw.

In 1857 ontstaat de onderwijswet van 1857 in Nederland.

1891: 29-4: Opening Chr. Nationale school te Noed.