Grondwet 1848

Tijdperk: van 1848 tot 1914

In 1848 vond een Grondwetherziening plaats.

Deze werd geïnitieerd en sterk beïnvloed door de revolutionaire gebeurtenissen in Europa. In februari 1848 brak in Frankrijk de revolutie uit, die oversloeg naar Duitse staten als Baden en Pruisen, maar ook naar Oostenrijk, Hongarije en Italië. Ook in Amsterdam en Den Haag braken rellen uit, onder meer door de slechte economische toestand. Gegrepen door het revolutionaire Europa werd de geschrokken Koning hierdoor in één nacht van uiterst conservatief uiterst liberaal. Het zou het gehele jaar onrustig blijven in het revolutionaire Europa, waarbij er in juni 1848 in Frankrijk nog een oproer uitbrak en de strijd in Hongarije voortduurde. Willem II nodigde de Tweede Kamervoorzitter, Boreel van Hogelanden, uit om de mening van de Tweede Kamer over een gewenste Grondwetsherziening te geven. De ministers wisten niets van deze stap van de koning en vroegen ontslag.

De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor het huidige stelsel van parlementaire democratie in Nederland. Sedert deze herziening der Nederlandse Grondwet is niet langer de koning, maar zijn de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer der Staten-Generaal kreeg veel meer invloed en wordt bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.

De herziening was in zekere zin een vreedzame revolutie, waarbij Thorbecke en koning Willem II belangrijke rollen speelden. Op 17 maart 1848 benoemde koning Willem II een staatscommissie onder leiding van de liberale voorman Thorbecke, die de Grondwetsherziening moest voorbereiden. Het ontwerp van de commissie vormde de basis van de regeringsvoorstellen.

De Koning zorgde er daarna met minister Donker Curtius voor dat die voorstellen werden aangenomen door de in meerderheid nog conservatieveKamers. Op 3 november 1848 kon de nieuwe Grondwet worden afgekondigd.

De belangrijkste wijzigingen waren:

    • invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn verantwoordelijk, de Koning is onschendbaar;

    • rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten op grond van het censuskiesrecht;

    • verkiezing van de Eerste Kamer door de Provinciale Staten, die per provincie alleen uit de rijksten kunnen kiezen;

    • openbaarheid van vergaderingen van alle vertegenwoordigende lichamen;

    • mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven;

    • invoering van het recht van amendement voor de Tweede Kamer;

    • verlening van het recht van onderzoek (enquête) aan de Tweede Kamer;

    • invoering van een inlichtingenrecht voor beide Kamers, waardoor interpellaties mogelijk worden;

    • de begroting wordt ieder jaar in plaats van tweejaarlijks vastgesteld en ook daarbij geldt het recht van amendement;

    • het parlement krijgt meer invloed op het koloniale beleid: jaarlijks moet een koloniaal verslag worden uitgebracht en de Koning heeft niet langer alleen het opperbestuur;

    • vrijheid van onderwijs;

    • vrijheid van vereniging en vergadering;

    • vrijheid van meningsuiting;

    • vrijheid van drukpers;

    • de Koning heeft geen invloed meer op besluiten van de rooms-katholieke Kerk;

    • een andere procedure voor herziening van de Grondwet: na aanneming van een wijzigingsvoorstel worden verkiezingen voor Tweede en Eerste Kamer gehouden, waarna de nieuw gekozen Kamers met tweederdemeerderheid over dat voorstel beslissen.