naadi

naadi. Zenuw. naasa. Verwoesting. naashta. Voedsel. Nanda. Koning die Krishna als kind adopteerde. Nandakumara. “(Geadopteerde) zoon van Nanda’’, een naam voor Krishna. Nandanar. Grote 13e-eeuwse toegewijde van Siva, geboren in de arbeiderskaste (sudra). Door toewijding overwon hij alle obstakels en versmolt hij met God in de tempel in Chidambaram. Nara. Man; goddelijke mens; oermens, mens. Narada. Salie-bard; reisde de wereld rond terwijl hij Narayana zong. Beroemd om het creëren van geschillen, resulterend in oplossingen voor de spirituele vooruitgang of overwinning van de deugdzamen. Expert in het recht en auteur van teksten over dharma. Narasimha. Man-leeuw. Een van de tien Avatars van Vishnu. Narayana. De Oerpersoon, de Heer, Vishnu. nidi-dhyasana. Innerlijke concentratie, diepgaande meditatie. nidra. Slaap. nidra-jith. Verslaafd aan de slaap. nir-aakaara. De staat van vormloosheid. nir-guna. Zonder kwaliteiten, attribuutloos. nir-mala. Zonder smet, puur. nir-vishaya. Inhoudloos objectloos. nish-kama-karma. Afstand doen van de vrucht van actie. nishta. Staat, conditie, standvastigheid, gereguleerd gedrag, uitmuntendheid. nithya. Eeuwig, blijvend.