jada

jada. Inerte materie. jagat. Kosmos, wereld van verandering, creatie. Janaka. Een zelfgerealiseerde koning; Sita's vader en Rama's schoonvader. Zijn voorvader was Nimi, een grote keizer. Jatayu. Een beroemde adelaar, wiens vleugels verschroeid werden toen hij te dicht bij de zon vloog. Hij probeerde Sita te redden en speelde een rol in Rama’s strijd tegen de demonen. jijnasu. Zoeker naar wijsheid, onderzoeker. jiva. Individu of ziel, in een staat van niet-realisatie van zijn identiteit met Brahman. Het is zich niet bewust van zijn eigen aard en wordt onderworpen aan gevoelens van pijn en plezier, geboorte en dood, enz. jivan-muktha. Iemand die bevrijd is in dit leven. jivan-mukthi. Bevrijding terwijl je leeft. jivama. Ziel of ware Zelf, op individueel niveau. jivi. Individueel of ziel. jnana. Heilige kennis; kennis van de geest, nagestreefd als middel tot zelfrealisatie. Het is een directe ervaring van God, als de Ziel van de zielen. Jnana maakt een mens alwetend, vrij, onbevreesd en onsterfelijk. jnana-bhaskara. Zon van spirituele kennis, spirituele wijsheid. Jnana-kanda. Gedeelte van de Veda's dat zich bezighoudt met kennis van Brahman via het pad van spirituele wijsheid of onderscheidende kennis. jnana-nethra. Oog van spirituele wijsheid. jnana-yoga. Pad van innerlijke contemplatie, spirituele wijsheid. jnani. Wijze man, gerealiseerde ziel. jneya. Dat wat bekend is, het object van kennis.