Kwaadmechelen

In ‘Kwaadmechelen’ zit het woord ‘mechel’, afkomstig van het Oudnederlandse ‘machel’, wat ‘plaats van samenkomst’ betekent; dus een onbebouwd veld waar bijeenkomsten kunnen plaatshebben. ‘Kwaad’ komt van ‘qua’ of ‘quaed’, verklaard als ‘klein’, ‘gering’.

Een Romeinse begraafplaats en een voor-romeinse gieterij bewijzen dat de streek al heel vroeg bewoond was. Kwaadmechelen behoorde samen met Beverlo tot het land van Ham en zal daarmee dus ook zijn hele geschiedkundige ontwikkeling doormaken. Parochiaal kwam Kwaadmechelen vermoedelijk in de 16e eeuw los van Beverlo.

De aanleg van het Kempische Kanaal in 1846, van het kanaal Dessel-Kwaadmechelen in 1858 en van het Albertkanaal, samen met de opkomende industrie bij het begin van de 20e eeuw, deden Kwaadmechelen van een Kempens boerendorp tot een nijverheidsgemeente uitgroeien.

Kwaadmechelen is een deelgemeente van Ham

In Kwaadmechelen waren er drie schansen:

Genendijk

Gerhoeven

Veldhoven.