Genk

Genk is ontstaan uit een Keltische nederzetting. Dit leren ons de vondsten van verschillende gebruiksvoorwerpen. Het dorp werd gekerstend in de vroege Middeleeuwen. Uit deze tijd werd een houten zaalkerkje teruggevonden. De naam Genk wordt voor het eerst vermeld in een schenkingsakte van 13 december 1108 ("Geneche"). Genk bleef bijna 800 jaren lang een landelijk gehucht of dorpje (in het Latijn: "vicus") met om en bij de 200 à 500 inwoners, pas begin 20e eeuw begon de massale immigratie van buitenaf (en buitenland) op gang te komen. Op 20 mei 1901 ontdekte de Leuvense professor André Dumont in het buurdorp As een steenkoollaag, een gebeurtenis die een immense invloed zou hebben op het slaperige dorpje. In 1902 vond men ook in Genk steenkool. Op 3 juni 1914 werd de eerste steenkool bovengehaald. Niet lang daarna opende de mijn van Winterslag en even later de mijnen van Waterschei en Zwartberg. In 1930 telde de gemeente reeds 24.574 inwoners, vooral ingeweken mijnarbeiders. De jaren zestig waren crisisjaren voor de steenkoolnijverheid. In 1966 werd de mijn van Zwartberg gesloten.

In Genk waren er zeker 7 schansen:

Dorpsschans

Winterslagschans

Gelierenschans

Sledderloschans

Langerloschans

Terboekterschans

Waterscheischans

  • H. Dieltiëns maakt ook melding van een eventuele 8ste schans die ergens in Bokrijk zou gestaan hebben volgens gegevens uit 1802. Hierover is niet meer bekend.
  • (de beschrijving der Genkse schansen is grotendeels overgenomen uit Heidebloemke Genk, Schansennummer, 1974/2 en Heidebloemke Genk, 2004/1)