Timmers, Schutsels, Hutten

E is weinig of niets bekend over de schanshuisjes. Waar er al wordt naar verwezen wordt de omschrijving: timmer, schutsels of hutten gebruikt. Stukken over de Bokkenrodeschans en de Genebroekschans in Meerhout verwijzen naar het timmeren van hutten. De arme bevolking die in weinig comfortabele lemen boerderijen woonde, kon zich vanzelfsprekend geen tweede woning veroorloven. Bij het archeologisch RAAP-onderzoek werden huisraad-scherven terug gevonden van rood bakkend aardewerk dat al bestempeld werd als versleten in de gebruiksperiode zelf.

Anderzijds moest een verblijf van meerdere dagen op de schans mogelijk zijn.

Hoe zagen ze er dan uit? Landmeter C.Lowis bracht tussen 1650 en 1680, dus toch wel in volle schansen-periode de goederen van de Norbertijnerabdij van Averbode in kaart. Dit leverde prachtig ingekleurde voorstellingen op van o.a. de schansen van Zutendaal (In de Daal), Vorst (Kerkschans), Balen (Terheyden), Bolderberg (Herkenrodeschans), Tessenderlo (Schoot), Deurne (Oosterbergen) en Messelbroek.

Al deze schansen zijn voorgesteld met een volledige opvulling van weinig gedetailleerde bouwsels. Maar wat vooral opvalt zijn de rood ingekleurde schoorstenen. Een schoorsteen is inderdaad een noodzakelijk onderdeel om eten te kunnen bereiden en om een minimale verwarming te kunnen bieden. Het kan dan ook moeilijk anders dat een aantal wooneenheden minstens beschikte over een stenen schouw met een oven. Dit element was verder ideaal als centrale steun om aan verder te bouwen in functie van de noodzaak. Het schansreglement van Bocholt stelt in dit verband: Daer en sal niemandt vier op die schans stoocken die geen schouwen en hebben, sonder eerst consent van die schantsmeesters te hebben, op pene van twee Rijckx daalders.

Heemkundige M. Driessen tekende een voorstelling van een ‘timmer’, een ‘hut’ die aanleunde tegen de schanswal, afgedekt met graszoden. Een dergelijke primitieve constructie behoorde allicht tot de mogelijkheden. Bij de schets wordt enkel opgemerkt dat het waterniveau van de gracht zeker lager lag dan de schansweide. In het RAAP-onderzoek van zeven schansen werd telkens terug gevonden dat het schanslichaam in ordegrootte van 1.50m hoger lag dan de grachtbodem. Verder kan een dergelijke hutconstructie bezwaarlijk dienen als grondkering. Voor de voorgestelde ‘pieken’ zie hoger.

Wanneer we kijken naar de Atlas der Buurtwegen zijn er ook woningen ingetekend op die schansen waar nog kleine perceeltjes zijn behouden. Maar deze lijken het ganse perceel te beslaan. Dit zou er kunnen op wijzen dat er ook in gesloten bouwvorm werd gewerkt. Het resultaat is compacter en men heeft minder bouwmateriaal nodig gezien er minder vrije buitenmuren zijn. De voorstellingen van De Ferraris (1777) tonen dan weer aparte huisjes, maar de voorstelling hier dateert van na de eigenlijke schansperiode en is toch eerder schematisch.

In 1636 is er op de Brelaarschans te Paal sprake van: het half huis met een onbetimmerde plaats op de schans. In 1685 verkoopt Jan Schots: een half-plaats gelegen op de Paelderschans met het hutteke daarop staende aan Paulus Tijsman. In 1696 kocht Reinier van Sittard de helft van een schanshuis op Swartbroek (Weert-NL). Op het kadasterplan van de Vurtense schans zijn nog steeds enkele van dergelijke halve perceeltjes terug te vinden.

Bij het RAAP-onderzoek van de Hoevereindeschans van Houthalen werden paalputten terug gevonden die mogelijks verwijzen naar een gebouwtje van 8 bij 3 m, parallel met de gracht. De hoeveelheid terug gevonden steenachtig materiaal bleef steeds erg beperkt, wat het idee van stenen schouwen in een schamele constructie, een huisje van plaggen of leem, ondersteunt.

Op 28.02.1650 werd een schanshuis in Overpelt verkocht aan Thonis Sommers voor 121 gulden: 'het huijs op de Hasseltseschans staende metten recht ende gerechticheijt als Peter voirschreven in sijnen leven totter plaetschen daer het huijs op stant hadde'.

In 1651 is er op de Larenschans sprake van een schanshuis. Wanneer in de beschrijving van verkopen wordt gesproken over een schanshuis is het wel niet altijd duidelijk of het gaat om een geëvolueerde hut dan wel om het portiershuis, ‘het’ schanshuis.

Andere verwijzingen naar primitieve constructies: (Kroniek Breda en Baronie 1621 - 1816, door dr. A.C.M. (Ton) Kappelhof, Den Haag, ed. 01.2019).

Wat gebeurde er in een garnizoensstad in de Republiek der Verenigde Provinciën in de achttiende eeuw en vroege negentiende eeuw? Hoe leefde men op het platteland rond die stad? De registers met besluiten van de Raad van State, de Nassause Domeinraad, het bureau Nationale Domeinen en de notariële archieven laten zien hoe het leven eraan toe ging in een stad die bevolkt werd door regenten, nijvere burgers en zich vervelende soldaten.

  • 1621 - Hutten voor recruten

De Raad van State vaardigt order uit om op het kasteel 12 hutten te laten bouwen. Deze zijn bestemd voor de pas aangeworven soldaten. Nu de oorlog tegen Spanje hervat is, wordt de sterkte van het leger opgevoerd. (bron: Nationaal Archief, besluiten van de Raad van State)

  • 1679 - Hutten voor arbeiders aan de vestingwerken

Tussen 1677 en 1683 worden de vestingwerken van Breda aangepast aan de nieuwste normen. De werken bestaan uit aarden wallen en grachten. Er moet dus gegraven en gekard worden en daarvoor zijn veel mensen nodig. Voor dit volk worden in 1679 600 hutten van wilgenhout gebouwd. In 1683 is het werk voltooid en worden er weer bomen geplant op de wallen. (bron: Nationaal Archief, besluiten van de Raad van State).