Bakhuis en Waterput

Naast een schanshuis zou het niet onlogisch zijn om over een bakhuis te beschikken, allicht verbonden aan het schanshuis. Hiernaar wordt verwezen in 1702 met betrekking tot de St-Jorisschans (Schulen): 'het schans backhuys ende de watte off grachte der selve'. Art. 31 van de schans van Moesel (Weert-NL) stelt: Alle noodzakelijke werkzaamheden zoals het slaan van putten of de bouw van ovens zullen voor gezamenlijke rekening geschieden.

In het Ancien Régime waren de meeste mensen aangewezen op het open water, uit kanalen, grachten en rivieren, of op een gemeenschappelijke put. Met het water dat je had ging je naar huis waar je het verder gebruikte vanuit emmers, kruiken en kannen. Water vanuit open water (kanalen, grachten, rivieren) was niet al te smakelijk. Er werd ook de was in gedaan en ook leegde men de wc’s in datzelfde water. Jezelf wassen was niet gebruikelijk. Mensen dachten zelfs dat je er ziek van kon worden. Ook tandenpoetsen gebeurde niet. Water drinken was doorgaans onmogelijk, dus dronk men bier of wijn, ook kinderen. Dit water was door het brouwproces veilig om te drinken. Men leefde dus niet zonder water, wel zonder waterleidingen. Je kunt makkelijk stellen dat mensen geen stromend water in huis hadden, maar wel water in emmers, kannen en kruiken.

Gezien de waterhuishouding heden erg verschilt, is de vroegere wijze van watervoorziening vaak moeilijk correct te reconstrueren. Vrijwel zeker was het water in de vesten niet drinkbaar. Maar dat zal wel het geval geweest zijn voor het water in de beken of aanvoersloten. In Koersel en Stal werd er ook van de omliggende gronden water afgetapt. De toponiemen “zeikberg” (= een hellend gebied waar het water veelvuldig uitstroomt) bij de Stalse Schans en “springberg” (een hellend gebied waar een bron of spring voorkwam) bij de Koerselse Schans verwijzen daarnaar. Het loopje dat vanaf de Springberg water aanvoerde vloeide voorbij de Koerselse Schans, liep dan de Schansbeek in, die verder haar water afvoerde naar de Vurtense Schans. Ook het voorkomen van heel wat bronnen en/of ondiep kwelwater zorgden voor beschikbaarheid van drinkbaar water. Maar had men hiermede drinkbaar water op de schans zelf?

De beschikbaarheid van water, zeker bij een iets langer verblijf met behoorlijk veel volk en vee, is inderdaad steeds primordiaal binnen een verdedigingsconstructie. Voor een verblijf van een korte periode bestaat de mogelijkheid om een waterreservoir aan te leggen. Op de Breelaarschans te Houthalen(-Helchteren), heeft men in 1960 een keienpad blootgelegd dat 75cm onder het maaiveld lag, 60cm breed was, en 10 à 15m lang. Dit pad eindigde op een put van 1m diep die afgezet was met keien. Een reservoir voor opvang van regenwater?


Het is duidelijk dat zowel in moerasgronden waarbij men onmiddellijk stoot op oppervlaktewaters en veenachtige lagen die erg makkelijk inklinken net zoals in zandgronden, het inkalven problemen geeft om putten open te houden. Onze voorouders blijken echter ook op dat vlak voldoende vindingrijk te zijn geweest. Zo werden bij rioleringswerken in Koersel in 1974 twee boomstamputten terug gevonden. Een grote boom, meestal een eik, werd uitgehold waarna hij werd in gegraven. Op deze wijze kon het dichtslibben van een put worden voorkomen. Naast het gebruik van uitgeholde boomstammen gebeurde dit in latere perioden op vergelijkbare wijze met vierkante houten putten. Tot op heden bestaat hetzelfde principe waarbij men betonnen ringen de grond in laat zakken door de grond binnenin uit te graven. In de overlevering is er verder sprake van zeer oude stenen putten uit zandsteen (o.m. op Vliegeneinde, Koersel) maar er is geen kennis over de ouderdom daarvan. Voor zover het slaan van een drinkwaterput op schansen een meer uitgebreidere toepassing zou gekend hebben, moeten hiervan zeker sporen terug te vinden zijn bij archeologische opgravingen.