Ophaalbrug

Wanneer men een literatuuronderzoek doet, of op zoek gaat naar rest-sporen, blijkt het meest voorkomende type ophaalbrug voorzien te zijn van balanspriemen, balancerend rond de hameipoort. Het gaat om een brug met dubbele scharnier: één aan het brugdek (paarse cirkel) en een tweede boven doorgangshoogte aan de draaiende balansarmen (oranje cirkel). Zie navolgende tekening van Viollet-Le-Duc.

Het ene uiteinde van de balansarmen is met kettingen verbonden met de ophaalbrug, het andere uiteinde is voorzien van tegengewichten. Gezien de noodzaak om beide balansarmen gelijktijdig te laten werken is aan de binnenzijde een onderlinge verbinding noodzakelijk. Omwille van de stevigheid gaat het allicht om minstens twee balken en een tussenliggend andrieskruis als 'wind'verband. Wanneer de verbinding aan de binnenzijde adequaat is uitgevoerd, is die niet meer noodzakelijk aan de buitenzijde zodat bij verticale stand van de balansbalken deze in twee verticale sleuven van de wand kunnen passen (zie voorbeeld foto kasteelhoeve van Hoen).

Maar in de literatuur komt het brugtype zowel vrijstaand voor als ter afsluiting van een poort in een gevelwand.

Bij het openen van de brug verplaatst het brugdek (blauw) zich van positie K naar K', scharnierend rond de paarse as, de balansarmen (rood) aan de buitenzijde van I naar I', aan de binnenzijde van F naar F', scharnierend rond de oranje as.

De voorstelling van Viollet-Le-Duc lijkt de tegengewichten logisch bovenop de balansarmen te plaatsen omdat op deze wijze de verankering ervan in open toestand van de brug slechts minimaal wordt belast.


Doordat vaste tegengewichten kunnen worden aangebracht kan dit type van ophaalbrug 'op maat' worden gemaakt voor de persoon die de poort moet bedienen. Bij een goede uitbalancering is er slechts een minimale kracht noodzakelijk voor het manipuleren van de ophaalbrug.

In zeldzamere gevallen zijn de voorgestelde ophaalbruggen getekend met kettingen die over een rol in de gevel naar binnen lopen. Achter de poort dient dan met mankracht (bij kettingen onder 45°: 70% van het bruggewicht) de brug te worden opgetrokken. Dit is alles behalve vanzelfsprekend, net als systemen van tegengewichten (recenter vb.: paternoster) om de brug makkelijker te kunnen manipuleren. Vandaar voorbeelden waar de oprolassen veel hoger in de gevel zitten (vergroting van de hoek:brugdek/ketting) en/of waar gewerkt wordt met tegengewichten (bij basculerende bruggen of gebruik van een vallend metalen afsluithekken - om het bruggewicht te verkleinen).

Ten slotte moet er een systeem van vergrendeling zijn geweest gezien men anders met een werpanker (aan een touw) makkelijk de poort zou kunnen open trekken, of zelfs bij wind de poort terug zou kunnen open waaien.

Als hout werd vooral eiken en grenen toegepast. Het eerste omwille van zijn sterkte, het tweede omwille van het lichtere gewicht. Regelmatig onderhoud was dan ook noodzakelijk.