1. Bewustzijn en levensbeschouwing

Het menselijk zelfbewustzijn dwingt tot nadenken over de relatie met eigen vermogens en begrenzingen, met ruimte en tijd, medemens en milieu. Dit nadenken kan leiden tot een groeiend en wisselend sterk besef van tijdelijkheid, begrensdheid, kwetsbaarheid, onvolkomenheid, ruimtelijkheid, afhankelijkheid.

Dit min of meer vage, maar altijd gecompliceerde besef bevat in ieder geval een gevoel van onzekerheid en daardoor een verlangen naar meer zekerheid. Als de mens zich observerend, interpreterend en concluderend een levensbeschouwing opbouwt, zullen daarin meestal wel een of meer vormen van dit verlangen naar veiligheid op te merken zijn, bijvoorbeeld als hoop op bescherming, op een eeuwig leven, op volmaaktheid.

Een ander besef dat uit het menselijk zelfbewustzijn kan ontstaan, is dat van groei in de richting van een volledige ontplooiing. Het kan zich demonstreren als zucht naar avontuur, actief streven naar uitbreiding van kennis en bekwaamheid, maar ook als een ongeduldig, haastig perfectionisme.

Als we als derde uit het zelfbewustzijn voortkomend besef het reeds eerder beschreven gemeenschapsgevoel noemen, hebben we de ingrediënten voor een levens- en wereldbeschouwing bijeen.

Voordat ze echter kunnen worden samengevat, is een geloofsdaad nodig, een keuze vooraf, zonder welke een levens- en wereldbeschouwing niet mogelijk is. Het zou te eenvoudig zijn deze keus voor te stellen als één tussen twee uitersten, zoals theïsme - atheïsme, materialisme - spiritualisme, optimisme - pessimisme. Het is een plaatsbepaling op meer dan een gebied, waarbij de mate van gedetermineerdheid, dus ook de mate van wilsvrijheid die men aan de mens toeschrijft, een belangrijke rol speelt. Dit "toeschrijven" is het wat de keuze tot een geloofsdaad maakt. Het is zowel een uiting van twijfel als een poging die twijfel op te heffen door het stellen van een "geloofswaarheid". Het is het zoeken naar 'een vaste grond voor de dingen die men niet ziet'.

Een levensbeschouwing die nu ontstaat zal ten eerste een plaatsbepaling zijn op de lijn tussen een orthodox determinisme en een vrijzinnig indeterminisme en zal zich ten tweede onderscheiden door de mate van

a. kosmisch, religieus of noodlotsgevoel;

b. individuatie en persoonlijk groeigevoel;

c. gemeenschapsgevoel.

Deze laatste onderscheiding loopt niet zonder meer parallel met de onderscheiding tussen wat als gelovig en ongelovig pleegt te worden aangeduid. Zowel in een godsdienstige als in een ongodsdienstige levensbeschouwing kunnen de genoemde ingrediënten in verschillende sterkte aanwezig zijn. De combinatie van deze vormen van besef bepaalt echter wel mee, hoe de uiteindelijke keuze zal uitvallen. Een levensbeschouwing dient immers niet alleen als een samenvatting van meningen over de zin van het leven, maar moet ook antwoord geven op vragen, die als de meest brandende worden ervaren. Zulke vragen zijn bijvoorbeeld:

a. Hoe bereik ik de absolute veiligheid (zekerheid)?

b. Hoe bereik ik het hoogste geluk (zaligheid)?

c. Wat is goed en wat is kwaad (deugd)?

Alvorens op deze vragen en hun modificaties in te gaan, is het nodig te vermelden, dat zowel iemands persoonlijke levensbeschouwing als de ermee samenhangende levensstijl lang niet altijd weldoordacht en helder zijn. Men kan zich tot een levensbeschouwelijke groep rekenen uit overtuiging, maar ook uit traditie, gemakzucht, een vaag gevoel van verwantschap, geborgenheidbehoefte, economische overwegingen. Meestal zullen er wel enkele van deze motieven tegelijkertijd werken zonder dat dit geanalyseerd en bewust gemaakt wordt. Het kan ook zijn dat men wel zeker weet niet thuis te horen in de traditionele groeperingen, maar geen nieuw geestelijk tehuis heeft gevonden. Men kan zijn plaats dan alleen maar aangeven met negatieve kwalificaties als onkerkelijk, niets, ongelovig, atheïst.

Het lijkt of dit standpunt wel moet leiden tot opportunisme, stuurloosheid en uitzichtloosheid. In de praktijk valt dit meestal mee. Mensen die in deze positie verkeren blijken toch wel wetmatigheden te hanteren, die soms weliswaar wat folkloristisch aandoen, maar toch in staat stellen het verleden te begrijpen en de toekomst te voorspellen op een manier die niet zoveel onderdoet voor die welke de "geoefende" godsdienstige of de "sophisticated" humanist hanteert.

Deze mensen hebben vaak een historisch besef, dat hun voldoende gevoel van zekerheid verschaft. Hun groeigevoel wordt gedemonstreerd, maar ook gestimuleerd door het streven naar vooruitgang op intellectueel, sociaal, maatschappelijk of cultureel gebied. Hun gemeenschapsgevoel blijkt meestal voldoende ontwikkeld om te voorkomen dat uit deze groep meer normlozen of normovertreders zouden voorkomen dan uit andere groepen.

Deze relativerende opmerkingen dienen om te voorkomen, dat uit hetgeen volgt de indruk zou ontstaan dat het Christendom en het Humanisme de enige levensbeschouwingen zouden zijn die antwoorden kunnen geven op de vragen naar veiligheid, zelfverwezenlijking en deugd. We laten dan nog buiten beschouwing dat er buiten het Christendom nog vele andere godsdiensten zijn, dat er binnen het Christendom nog allerlei denominaties voorkomen en dat ook het Humanisme zijn vleugels kent.

2. Veiligheid