a. De evidentie

Wie 'zijn ogen gelooft' en vertrouwt op zijn 'gezond verstand' merkt in zijn omgeving veel toestanden en gebeurtenissen op, die het kenmerk van het duidelijke, klaarblijkelijke, vanzelfsprekende dragen. Hij zal weinig door twijfel gehinderd worden in zijn besluitvaardigheid en daadkracht. Maar ook wie de twijfel aan eigen waarneming wel toelaat - zoals Descartes, kan nog wel enkele evidenties overhouden, die voor hem onweerlegbaar zijn en kunnen dienen als basis voor conclusies. Deze conclusies, die logische vervolgen zijn op het 'omdat' van het evidente, kunnen bijdragen aan de uitbreiding van de kennis. De zwakke punten van deze wijze van 'voor waar aannemen' zijn de mogelijkheid van fouten bij waarnemen, interpreteren en concluderen, het feit dat wat voor de een evident is het nog niet voor de ander behoeft te zijn en het feit dat veel evidenties niet tegen wetenschappelijk onderzoek bestand bleken te zijn. Wie deze bezwaren heeft leren kennen, maar ook de waarde voor het ad rem reageren op situaties erkent, zal misschien op de duur het klaarblijkelijke door het waarschijnlijke vervangen. Een aan de evidentie-ervaring verwante beleving is het intuïtiegevoel. De overeenkomst is dat bij beide de stap van de waarneming naar de waarheidsbeleving klein is en de behoefte aan onderzoek voor- of achteraf nauwelijks bestaat. Het verschil is dat het woord intuïtie meer gebruikt wordt om een grotere gevoelslading aan te duiden.

b. Het dogma