1. Postulaten

De definities van dit woord komen in zoverre met elkaar overeen, dat ze wijzen op vooronderstellingen, die aan het "na"-denken voorafgaan. Soms doet een beschrijving echter denken aan evidenties, soms aan hypothesen, soms aan dogma's en soms aan ficties.

• Van Praag (1978, p.84) beschrijft ze als metahypothesen en als uitdrukking van wat men wel een existentiële beslissing noemt (idem, p.103).

• Drever (1956, p.214) noemt het postulaat "a principle which is provisionally accepted without any evidence being offered; a presupposition upon which an argument, etc. may depend."

• In Elseviers Kleine Filosofische en Psychologische Encyclopedie vinden we op p.176 een korte historische beschrijving met een vergelijking met axioma's en met de opvatting van Kant.

Deze uitspraken overziende lijkt het mij verantwoord dit woord te gebruiken als een overkoepeling en samenvatting van de verschillende vormen van 'Voor waar aannemen', zoals die in het vorige hoofdstuk zijn beschreven. Door dit te doen en daardoor de verschillen even buiten beschouwing te laten, kunnen we de vraag stellen welke plaats de postulaten innemen in het proces van de meningsvorming.

Als het waar is dat postulaten aan het denken voorafgaan, zodat dit "na"-denken wordt, dan wil dat nog niet zeggen, dat er niets aan de postulaten voorafgaat.

Postulaten zijn al conclusies, gevolgtrekkingen, keuzen, reacties op situaties, antwoorden op uitdagingen. Zelfs bij het kleinste kind, dat nog niet over de woorden beschikt om zijn postulaten te formuleren, blijken ze aanwezig te zijn. Het kind dat angstig bij de moeder wegkruipt als er een hond in de buurt is, toont daarmee dat er een gevoel aanwezig is, dat een generalisering is van een voorafgaande ervaring. Zo'n basiservaring kan teweeggebracht zijn door het stimulerende, verlammende, schrikaanjagende, maar in ieder geval suggererende effect van een gebeurtenis, een reeks van gebeurtenissen of een situatie. De bijdrage van het kind is zijn te vroege generalisering.

Als we proberen het onbewuste postulaat van dit kind onder woorden te brengen, zijn er verschillende mogelijkheden:

• "Honden zijn gevaarlijk"

• "Dieren zijn gevaarlijk"

• "Wat vreemd is, is gevaarlijk"

• "De wereld is vijandig"

• "Het leven is riskant"

Voor het kind zijn deze onderscheidingen nog veel vager. Het onderscheidingsvermogen moet zich immers nog in wisselwerking met een groeiende woordenschat ontwikkelen. Dan is het nadenken, het "verschil maken" begonnen.

Dat dit denken individueel zo verschilt, hangt samen met de inhoud van het genoemde basisgevoel, dat als basisvertrouwen, basiswantrouwen, basismoed of basisangst kan imponeren. Maar het heeft ook te maken met de formele kant van de postulaten, die uit het beschouwen van het beleven (Van Praag, 1978) ontstaan. Hoe flexibel zijn ze, d.w.z. in hoeverre staan ze open voor discussie, herziening, vervanging, hoe heilig zijn ze of hoe voorlopig? Het is waarschijnlijk dat de postulaten die het denken onderbouwen, bij ieder mens de kenmerken van de vier soorten postulaten vertonen, maar dan in verschillende menging. Deze inhoudelijke en formele verschillen maken het postulatenpakket van ieder mens vrijwel uniek en veroorzaken moeilijkheden bij de communicatie erover. De aard van het taalgebruik in deze communicatie, daverend, overdreven of terughoudend, met understatements kan meer of minder suggereren dan bedoeld is. De mate en de aard van voorlopigheid komen vaak te weinig tot uiting en zelfs aanloopjes als: ik geloof, denk, vind, neem aan dat ..., geven niet duidelijk aan of het hoofdzakelijk om een evidentie, een dogma, een hypothese of een fictie gaat.

2. Meningsvorming