2. Het ik of ego

Laten we de zin: "Ik neem dat mezelf kwalijk" als uitgangspunt nemen. Het ego treedt hier op als beschouwer en beoordelaar. Het moet dus een deel van de eigenheid tegenover zich geplaatst hebben om dit te beschouwen en beoordelen. Wat het ego als basis moet bewaren zijn de wetten en normen waarvan het de vertegenwoordiger kan zijn en waarop het zich kan beroepen. We kunnen in dit ego drie lagen onderscheiden

a. Het algemeen menselijke. Het is datgene dat we beleven als te behoren tot de natuurlijke uitrusting van ieder mens, zoals het geweten, de creativiteit, de gemeenschapszin en enkele basisbehoeften.

b. Het persoonlijk aangeborene. Het is wat we ook de aanleg noemen of het temperament in de betekenis van de compositie van psychische factoren, die in meerdere of mindere mate aanwezig zijn en meestal geacht worden een lichamelijke basis te hebben. Ze worden in verschillende temperamentstypologieën beschreven (Heymans, 1932; Kretschmer, 1925; Sheldon, 1942).

c. Enkele basisgevoelens die zo vroeg uit basiservaringen zijn voortgekomen dat ze aangeboren lijken.

Deze inhoud geeft aan het ego het beeld van bewustheid, duurzaamheid, activiteit. Het er achterliggende gevoel van identiteit kan echter ook een weerstand scheppen tegen verandering, zodat een zekere starheid ontstaat. Deze wordt zichtbaar aan de mechanismen die het ego gebruikt om optredende veranderingen, onregelmatigheden, uitbundigheden, weifelingen in het gedrag buiten de eigen verantwoordelijkheid te plaatsen, d.w.z. naar vroegere of huidige invloeden of naar het zelf. Hiermee is een van de functies van het zelf aangegeven.

3. Het zelf