2. Gemeenschapszin

Over het vermogen van de mens tot belangstelling voor de ander, tot naastenliefde en coöperatie wordt zeer verschillend gedacht.

Optimisten stellen dat de mens van nature goed is, dat hij bekwaam is tot samenwerking, vriendschap en liefde. Zij behoeven daarbij niet blind te zijn voor het feit dat mensen elkaar in kleiner en groter verband onnoemelijk veel leed berokkenen. Omdat zij de oorzaak hiervan zoeken in onderdrukking, onwetendheid, indoctrinatie en andere ontmoedigende factoren, zien zij echter op kortere of langere termijn een oplossing. Verbetering van de maatschappij, van bestuursvorm, van opvoeding, onderwijs, voorlichting en gezondheidszorg moet de mens de mogelijkheid geven te worden wat hij van nature is. Door de eeuwen heen hebben zowel godsdienst als humanisme aan deze optimisten achtergrond en motieven,geleverd om heilzaam werkzaam te zijn in de genoemde sectoren. Van de vele benamingen waaronder dit gebeurde en gebeurt mogen er enkele niet meer in onze tijd passen, de zegenrijke invloed ervan is onmiskenbaar.

Pessimisten stellen dat de mens van nature slecht is. Ze kunnen dat op verschillende manieren formuleren. De mens is geneigd tot alle kwaad en ongeschikt tot enig goed. Hij is egoïstisch, lustzoekend, naar macht strevend, asociaal. De gemeenschap is zijn tegenstander. Een echte verzoening is niet mogelijk. De gemeenschap, de maatschappij moet wel dwingend optreden om de mens tegen zichzelf en de medemens te beschermen. Deze dubbele bescherming plaatst de individuele mens in een dubbele relatie tot het gezag. Ze beperkt op een onaangename wijze zijn vrijheid tot lustbevrediging. Ze verhoogt echter ook zijn veiligheid tegen de gevaarlijke impulsen van zichzelf en anderen. Mensen met een dergelijke pessimistische visie op hun mogelijkheden kunnen steun zoeken bij een absoluut, geheiligd gezag, waarmee niet te discussiëren valt. Zichzelf als zondaar erkennen en het gezag als goddelijk of van God gegeven maakt het leven overzichtelijker. Leed is als straf voor de zonde beter te dragen. Hoop op genade voor recht van een weliswaar streng maar barmhartig gezag mag men blijven koesteren. Er zijn echter ook pessimisten die de strijd met de maatschappij aanvaarden en dit tot uiting brengen in een psychopathisch gedrag. Hun ongeloof in de goede wil van anderen brengt hen ertoe het recht van de sterkste te hanteren.

Hoewel de beschreven extreme optimisten en pessimisten zichzelf wel tot de realisten zullen rekenen, lijkt het me gerechtvaardigd hun overdrijving en eenzijdigheid irreëel te noemen. Dichter bij de realiteit en bruikbaarder lijkt mij de fictie dat naast de natuurlijke behoefte tot groei en ontplooiing ook een natuurlijke behoefte aan communicatie bestaat. Als we in deze zin het woord 'naast' achtereenvolgens vervangen door 'boven', 'onder' en 'tegenover', zien we dat op inhoud en plaats van wat voorlopig als behoefte aan communicatie werd aangeduid, nader moet worden ingegaan.

Vaak zien we de twee genoemde tendensen, namelijk die naar zelfontplooiing en die naar gemeenschap beschreven als de polen van de conflictsituatie waarin de mens verkeert. Zij zouden tegenstrijdige belangen dienen, zodat zij voortdurend dwingen tot een keuze. Omdat de gemeenschapsbelangen hoger genoteerd staan dan Persoonlijke belangen, worden "deugden" als aanpassing, zelfverloochening en zelfopoffering warm aanbevolen. Behartiging van eigen belangen roept schuldgevoelens op en moet dus verontschuldigd of goedgepraat worden.

Als we deze antithetische visie vervangen door wat sinds Smuts (1961) heet de holistische visie op de mens, liggen de zaken anders. Hoewel het voortdurend kiezen niet wordt ontkend, wordt dit als minder fundamenteel gezien. Het is meer een keuze tussen mogelijkheden dan tussen tegenstellingen. De fundamentele keuze is de keuze van het persoonlijke, fictieve levensdoel, dat via de levensstijl alle latere beslissingen en daden beïnvloedt. Als we de centrale dynamische kracht het streven naar dit doel beschouwen, ligt het gemeenschappelijke in de mogelijkheid dit doel samen te vatten in termen als voltooiing, verwezenlijking, volkomenheid. Het unieke ligt in de strikt persoonlijke vulling van dit begrip en dus ook in de keuze van subdoelen, methoden en levensstijl. Het gemeenschapsgevoel speelt hierbij niet de rol van tegenstander van de individuele zelfverwezenlijking. Het is een van de richtinggevende factoren. Andere strevingen als die naar vrijheid, veiligheid, overwicht kan het leiden in de richting van het sociaal aanvaardbare en nuttige.

Om de belangstelling voor de gemeenschap beter te doorzien kunnen we onderscheid maken tussen gemeenschapszin en gemeenschapsgevoel. De gezichtszin en de gehoorzin zijn de aangeboren mogelijkheden tot zien en horen, die ontwikkeld kunnen worden,tot de bekwaamheden creatief kijken en creatief luisteren.

Zo is gemeenschapszin de aangeboren mogelijkheid tot communicatie en interactie, die ontwikkeld kan worden tot de bekwaamheid tot creatief samenwerken, samenspelen, samenleven. Gemeenschapsgevoel kunnen we dan opvatten als dit ontwikkelingsproces inclusief het bereikte, althans voorlopig bereikte resultaat. Het bestaan van blindheid en doofheid ontkent niet, maar accentueert het bestaan van een gezichtszin en een gehoorzin. Het bestaan van autisme ontkent niet, maar bevestigt het bestaan van een gemeenschapszin.

Andere, minder ernstige communicatiestoornissen echter doen meer denken aan ontwikkelingsstoornissen. Verschijnselen die bekend staan onder namen als narcisme, egocentriciteit, eenzelvigheid, egoïsme of infantiliteit maken de indruk meer door stagnatie van de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel dan door ontbreken van de gemeenschapszin veroorzaakt te zijn.

3. Gemeenschapsgevoel