1. Gelijkheid en ongelijkheid

Alle mensen lijken op elkaar. Alle mensen verschillen van elkaar. Het is duidelijk dat deze veel aangehaalde uitspraken elkaar niet uitsluiten, maar ook dat het verleidelijk is er polariserend over te spreken.

Wie de nadruk op de gelijkenis en de gelijkheid legt, heeft daarvoor sterke argumenten. De medemens is er beter door te begrijpen. De positie van de zwakke in de samenleving wordt erdoor verbeterd. De zieke, het kind, de bejaarde, de werknemer, de werkloze en anderen krijgen er recht door op gelijk respect, gelijkwaardige behandeling en gelijke kansen. Het gevoel van eigenwaarde van de mens krijgt een betere kans door democratisering van de samenleving. Wordt het accent op de gelijkheid echter te exclusief gesteld, dan dreigt het gevaar van vervlakking, de nivellering naar beneden.

Hierop wijzen degenen die de nadruk leggen op het ongelijke. Wie de mens in de eerste plaats beleeft als een uniek wezen, wil hem ook een zo groot mogelijke vrijheid geven zich op unieke wijze te ontplooien. De kunstenaar, de geleerde, de dromer, de sentimentele, de zonderling, de simpele mogen er zijn en moeten de ruimte hebben. Vrijheid en tolerantie staan hoger genoteerd dan aanpassing. Maar ook hier dreigt de overdrijving. Te grote vrijheid kan uitlopen op een machtsstrijd, waarbij het recht van de sterkste geldt en die uitloopt op een hiërarchie, die de vrijheid reserveert voor een machtige minderheid.

Pogingen om gelijkheid en ongelijkheid, gelijkwaardigheid en ongelijkwaardigheid bijeen te brengen zijn er veel. Mensen kunnen met elkaar vergeleken worden naar hun lichamelijke, psychische, morele, sociale kenmerken, naar hun opvattingen of gedragingen. Aan de hand van een van deze vergelijkingen kan men dan de mensen in categorieën verdelen met meer of minder van de onderzochte eigenschap. Zulke typologieën hebben hun nut, omdat ze de mogelijkheid geven tot een betere beschrijving van de menselijke persoonlijkheid. Ze kunnen bij onzorgvuldig gebruik echter ook tot onjuiste kwalificaties leiden.

Een kwalificatie kan te ongenuanceerd zijn. Als we bijvoorbeeld iemand actief noemen, omdat we hem enkele keren nogal druk in de weer hebben aangetroffen, kunnen we ons in ieder geval nog de volgende vragen stellen:

a. Is hij meestal en onder verschillende omstandigheden zo actief?

b. Behoort deze activiteit tot zijn temperament, zijn natuur, d.w.z. is het een aangeboren neiging?

c. Is het een tweede natuur, een karaktertrek, ontstaan onder pressie van het milieu, de opvoeding, de cultuur?

d. Is het een derde natuur, een instelling behorend tot zijn levensstijl, eventueel samenhangend met gemeenschapszin, eerzucht of behaagzucht?

Een kwalificatie kan ook te speculatief zijn. Dit kan op twee manieren gebeuren. Men kan een bepaalde eigenschap of eigenaardigheid zo exclusief hanteren, dat men meent iemand voldoende te hebben beschreven als men hem infantiel of introvert of sentimenteel of psychopathisch noemt. Het is goed te bedenken dat iedere typologie slechts één facet of hoogstens een paar facetten van de menselijke persoonlijkheid belicht.

Men kan ook te generaliserend te werk gaan door ongelijksoortige categorieën zonder voldoende onderzoek met elkaar te verbinden. Fransen zijn frivool, negers zijn dom, politici zijn onbetrouwbaar. Deze soort beoordelingen en veroordelingen van mensengroepen stichten ondanks hun doorzichtigheid veel kwaad.

Nuttig kan het gebruik van een typologie alleen maar zijn als de bedoeling niet een complete en definitieve etikettering is, maar de bestudering van een deelaspect van de persoonlijkheid. De typologie die ik in dit hoofdstuk wil beschrijven en uitwerken is geen indeling van temperamenten of karakters, maar van levensstijlen (Figuur l.). Het zal dus geen beschrijving zijn van het meegebrachte of het meegemaakte, maar van het bedoelde. Het gaat dus over de manier waarop de mens zijn op het meegebrachte en meegemaakte gefundeerde mening over zichzelf en zijn plaats in de wereld kan omzetten in bedoelingen en deze weer in een gedragspatroon. Deze doelstellingen of zingevingen zullen zowel de sporen dragen van het algemeen menselijke als van de persoonlijke, op deels onbewuste ficties berustende keuze. Als grondslag voor mijn beschouwingen gebruikte ik de indeling van Alfred Adler en de modificatie van Kefir en Corsini (KEFIR, N. and R.J.Corsini: Dispositional sets: A contribution to typology.In: Journal of Individual Psychology, Vol. 30(2),1974).

2. Prioriteiten

(Voorbeeld 1 is te zien als een ruimtelijke 4-vakspiramide)

Figuur 1.: STREVINGSPYRAMIDE