2. Meningsvorming

De eerste fase van meningsvorming bestaat dus uit een zonder vergelijkingsmateriaal, dus zonder distantie opvangen van signalen. Het hieruit ontstane basisgevoel begint al spoedig invloed uit te oefenen op verdere waarneming. Sporen van deze tweede fase zijn soms in het eerste levensjaar al in het gedrag waar te nemen. Zo hoorde ik van de kinderen van een doofstom echtpaar, die al in het eerste jaar afzagen van huilen om de aandacht op zich te vestigen. Ze vervingen dit door stampen of slaan, omdat de zo veroorzaakte trillingen blijkbaar bij de moeder wel overkwamen.

In de tweede fase zien we hoe het basisgevoel zich omzet in een basismening, die zevend gaat werken bij het toelaten van indrukken. Er ontstaat een waarneming met vooropgezette bedoeling, een tendentieuze apperceptie, die merkwaardige gevolgen heeft. Enerzijds is het een soort losmaking, een bevrijding. Het kind gaat zich 'ik' noemen, experimenteren met het zich verzetten tegen de druk van de buitenwereld. Anderzijds gaat het zich meer en meer vastleggen op de voorgevormde mening, filosofie, overtuiging. Deze woorden lijken te zwaar, maar wie de invloed ervan op het denken, voelen en handelen als een rode draad in het leven heeft kunnen volgen, kent de kracht ervan. De tweede fase van de meningsvorming eindigt rond het zesde levensjaar. De individuele basismening is nu duidelijk herkenbaar geworden aan woord en gedrag. Op de levensstijl die op deze grondmening als een persoonlijke manifestatie is gebaseerd, wordt in een later hoofdstuk nader ingegaan. Ten aanzien van de mening zelf moet echter nog eens benadrukt worden, dat deze dus niet ontstaan is in koele overweging van de opgedane ervaring. Zeker in het begin van de derde fase is het voor de betrokkene onmogelijk zijn mening zo helder te krijgen dat deze samengevat kan worden in een serie postulaten, die als een grondwet voor verder handelen kan worden gebruikt. De herkenbaarheid van de mening bestaat in de unieke combinatie van gevoelsuitingen, stemmingen, van identificatiepersonen overgenomen uitspraken, keuze van spreekwoorden en gezegden, conformerend of rebellerend gedrag. Veel mensen verlaten dit stadium niet. Natuurlijk kan dit wel het gevolg zijn van gebrek aan moed of analyserend vermogen, maar het kan ook het bewijs zijn van gezondheid. Een gezonde mening is een mening die de werkelijkheid dicht benadert en berust op een gepast gevoel van eigenwaarde en een ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Zo'n mening inspireert tot het nemen van juiste, bevredigende beslissingen, die niet dwingen tot justificatie door een beroep op bewust gemaakte en onder woorden gebrachte postulaten.

Anderen stappen half uit de derde fase. Zij hebben de behoefte aan duidelijk geformuleerde postulaten om hun mening, hun beginselen, hun beslissingen en hun daden te kunnen verdedigen. Omdat hun mening echter ."gezagsgetrouw" is, laten ze de formulering over aan dat gezag. Het gezag levert die in de vorm van wetten, geboden, voorschriften, dogma's. Tenslotte zijn er degenen die de vierde fase, de slotfase bereiken. Deze fase is moeilijk te beschrijven en als ideaalstellend nooit geheel te voltooien. Omdat in een beschrijving de begrippen vrijheid en flexibiliteit een grote rol zullen spelen, is de kans groot dat deze fase de indruk maakt van beginselloosheid, discontinuĂŻteit en vaagheid. De meeste humanisten en overigens ook veel niet-humanisten zullen wel van zichzelf vinden dat zij zich in deze vierde fase bevinden en daarin opereren. Het is daarom de moeite waard nader in te gaan, niet alleen op de inhoud, maar ook op de pretentie van de humanistische postulaten.

3. De humanist en zijn postulaten