3. Van mening naar gedrag

Als we het pakket van meningen over de werkelijkheid zien als bouwmateriaal, als uitdaging tot een daadwerkelijk antwoord, zal eerst de weg tussen droom en daad moeten worden afgelegd. De droom is dan het hoogste doel, de zin van het leven, volkomenheid, welzijn, ideaal, het toppunt van de piramide van strevingen. Pogingen de inhoud van deze droom zo in woorden te vangen, dat een algemeen geldende zin van het leven er onweerlegbaar uit oprijst, lossen het mysterie niet op. Zelfs een door velen aanvaarde formulering, bijvoorbeeld door een godsdienstige, culturele of politieke stroming, blijft een compromis dat de verschillen verbergt. De zin van het leven blijft een fictie. Eigenlijk is ze een dubbele fictie. Ze is namelijk de fictie dat achter de ontelbare individuele doelen een centraal, algemeen geldend doel ligt, dat dan de zin van het leven kan worden genoemd.

In dit hoofdstuk gaat het om de individuele fictieve doelstelling, dus om de zin die de individuele mens aan zijn leven geeft. Dit is een creatieve daad, waarbij iemand, puttend uit zijn meningensysteem zich een levensdoel stelt, dat hij ergens onder de top van de strevingpiramide (zie hoofdstuk VII en de zijbalk) plaatst, maar dat hij aanziet voor het hoogste goed. Deze doelstelling is de eerste stap op de weg van droom naar daad. Evenals bij de meningsvorming speelt ook bij de doelstelling veel zich in het duister of halfduister af. Men pleegt dit onbewust te noemen. Om de vele misverstanden rond dit woord te vermijden (bewusteloos, onderbewust, verdrongen, spontaan, impulsief, zonder er bij na te denken, zonder de motieven te kennen, zonder de gevolgen te zien) lijkt het mij beter te spreken van een onbegrepen daad. Als iemand zijn subjectieve mening met alle toevalligheden, misinterpretaties en zelfbedrog presenteert als op ervaring berustende levenswijsheid en zijn doelstelling als scherpzinnig antwoord op ervaringsfeiten, toont hij de beperktheid van zijn zelfinzicht. Hoewel niemand helemaal aan deze tendens ontkomt, kan het tekort aan zelfkennis soms zo groot zijn, dat de beoordeling van zijn persoonlijkheid door zijn omgeving en door hemzelf ver uiteenlopen. Een enkel voorbeeld ter illustratie:

Een man van middelbare leeftijd wordt door zijn familie en door zijn medewerkers beschouwd als een betweterige, tirannieke en wantrouwende man. Men verzet zich tegen zijn voortdurende inmenging. Hij beklaagt zich daarover. Hij vindt zichzelf een toegewijd echtgenoot en vader en in zijn werk een goede chef, die zijn bekwaamheden en inzichten in dienst stelt van zijn afdeling en zijn medewerkers. Hij voelt zich miskend in zijn goede bedoelingen, zijn belangstelling, zijn ijver en toewijding. 'Ondank is 's werelds loon'.

Het levensdoel van deze man is kennelijk superieur te zijn en als zodanig erkend te worden. Zijn wereldbeeld is hiërarchisch. Ieder heeft zijn plaats op de ladder, heeft daar recht op en moet dit recht laten gelden. Nadat hij op grond van zijn meningen uit de denkbare hoofdstrevingen, waarover in hoofdstuk VII; meer, de superioriteit als levensdoel heeft gekozen, heeft hij de volgende stap gezet. Hij heeft uit de waardeschalen gekozen die aan superioriteit gestalte geven, zoals bezit, stand, rang, macht, reputatie en prestatie. Daarmee is hij gekomen tot wat genoemd kan worden een attitude, instelling, levensplan. Deze man zal dus niet via rijkdom of beroemdheid, maar wel via gezag, zeggenschap, overwicht, dwangkracht zijn superioriteit willen verwerven en bevestigen.

De volgende stap is die van de instelling naar de opstelling, van het levensplan naar de levensstijl. Het is de keuze binnen de algemene attitude uit de beschikbare methoden en technieken, zoals zelfverheffing in de vorm van doen alsof, arrogantie of inbeelding, discriminatie in de vorm van afkeuren, kleineren of beschuldigen, onderwerping ter verkrijging van aandacht, hulp, bescherming, streling of absolutie en nog vele andere. De gedragingen, de afzonderlijke handelingen van de mens die dan tenslotte zichtbaar worden, zullen zeker te herkennen zijn als antwoorden op situaties van hier en nu. Zij zullen echter ook de kenmerken dragen van de persoonlijke levensstijl, het gedragspatroon, de bewegingsrichting, de opstelling of hoe we het subjectieve deel van het zelf ook willen noemen. Als we nu aan de voet van de strevingpiramide (zie hoofdstuk VII.), bezig met de dingen van alle dag, nog eens omhoog kijken naar het levensdoel aan de top, zien we dat we telkens gebruik makend van onze keuzevrijheid een deel van die vrijheid hebben prijsgegeven. De levensstijl heeft daardoor een dwingende, beperkende, causale, determinerende kracht gekregen, die de autonomie van de mens meer aantast dan de onontloopbare toestanden en gebeurtenissen uit de buitenwereld.

De weg terug naar vrijheid en creativiteit wordt op verschillende manieren gezocht, beleefd en afgelegd. De godsdienstige mens zal zijn vrijheid zoeken door al zijn beperkingen, verplichtingen en keuzen ondergeschikt te maken aan de onderwerping aan Gods wil. Na deze bekering zal hij zich bevrijd en verlicht voelen. "De wil Gods eist niet enkel, maar werkt in mij. Deze wil is de eigenaardige manier waarop God mij maant, mij voortstuwt, helpt en draagt, op mij inwerkt en mij vormt, waarop Hij in mij strijdt, overwint en alles tot een goed einde brengt. De wil Gods is de kracht waarmee Hij bewerkt, dat ik volbrengen kan wat Hij van mij eist. Aldus gezien krijgt Gods wil een andere naam en heet hij: de genade." (Guardini, 1957, p.56).

De humanist kan en wil deze weg niet gaan. Hij kan en wil zijn autonomie, al blijft deze door de onbereikbaarheid van elk echt ideaal ook een semi-autonome, niet afstaan aan een in zijn ogen fictieve zelfgeschapen autoriteit buiten zichzelf. Hij zal zijn eigen keuzen anders formuleren, maar ze wel als ficties blijven zien, zodat hij ze kan blijven toetsen op hun bruikbaarheid en nut en ze dan zonodig Of zogewenst vervangen door andere. Dit geldt niet alleen voor de laatste of kleinste keuze van de activiteiten, maar ook voor de eerste, meest fundamentele keuze van mening en doel. Als we deze keuzen nog eens achter elkaar plaatsen als mening, levensdoel, levensplan, levensstijl, gedrag wil dat niet suggereren, dat deze beslissingen op een bepaald tijdstip en in een bepaalde volgorde hebben plaatsgevonden. Ze overlappen elkaar, maar hun onderlinge afhankelijkheid verloopt toch wel hoofdzakelijk in de aangegeven richting.

De gang naar de vrijheid is een levenswerk. Hoe meer men op deze weg vordert, hoe minder ook de spanning wordt tussen het beoordelende ego en het beoordeelde zelf. Het scheppend vermogen van het ego kan de levensstijl nu in vrijheid behoeden zowel voor verstarring als voor labiliteit. De levensstijl kan daardoor haar richtingaangevende, coördinerende taak vervullen in alle situaties die een beroep doen op de creativiteit, zoals bij het waarnemen, interpreteren, concluderen, raden, voorspellen of probleem oplossen. Om deze functie goed te kunnen vervullen moet de levensstijl immers zowel samenhangend als soepel zijn.

Het meest wezenlijke van de levensstijl is echter, dat zij een wijze van zijn in de wereld is. Ze bepaalt en organiseert de communicatie en de relatie met de gemeenschap, d.w.z. de passieve of creatieve aanpassing aan of het verzet tegen de gemeenschap.

VI.GEMEENSCHAPSZIN EN GEMEENSCHAPSGEVOEL