6. Gemak

Gemak (Zijde 4.)

Van de vier hoofdstrevingen is die naar gemak de meest passieve. Het is de levensstijl van iemand die zich de zwakste voelt en er zich bij neerlegt. Hij gelooft niet in de mogelijkheid dit minderwaardigheidsgevoel te kunnen overwinnen of compenseren. Hij heeft echter wel de illusie, althans de hoop dat hij zijn zwakte kan verbergen voor anderen, maar ook wel voor zichzelf.

Hij moet daarvoor ontmaskerende situaties zien te vermijden.

A. Zolang hij zich verwijderd weet te houden van discussie, confrontatie, conflict en verantwoordelijkheid, kan hij ook een gevoel behouden van welbehagen, dat zowel bestaat uit veiligheidsgevoel als uit een gevoel van groeiende handigheid in het continueren van deze toestand. De "comfortzoeker" lijkt op het verwende kind. Hij ziet zijn zwakheid niet als een tekortkoming, maar als een gegeven feit, dat anderen verplicht hem te verwennen. Hij is immers zo klein, jong, onhandig, onwetend, gehandicapt of oud dat hij er recht op heeft dat anderen beschermend en helpend om hem heen zijn.

B. De nuances zijn ook hier voor een deel te zoeken in de invloed van de andere prioriteiten. Wie superioriteit als tweede streven heeft, zal wat nadrukkelijker de ander in zijn dienst stellen. Wie acceptatie als tweede streven heeft, zal zijn ontwijkende houding wat bijkleuren met charme of vleierij. Het streven naar controle als tweede doelstelling zal de "comfortzoeker" aansporen wat meer activiteit te steken in de organisatie van zijn lustoord. Ook hier zal de invloed van de plaats en sterkte van de derde en vierde prioriteit nog kleinere correcties kunnen aanbrengen.

C. De eerste waardeschaal die de "comfortzoeker" kan kiezen om falen en verantwoordelijkheid uit de weg te gaan is die van het optimisme. Het in meerdere of mindere mate ontkennen, uit het hoofd zetten, relativeren van de kwade kanten van het leven, maakt dit leven minder zwaar . Omdat het vanzelf wel in orde zal komen, of ten minste in orde behoort te komen, is de kans op eigen falen zo goed mogelijk afgedamd. Mocht er wat mis gaan, dan ligt de fout bij de ander. Zichzelf behoeft men niets te verwijten. Hoogstens kan men toegeven te goed van vertrouwen te zijn geweest. De tweede mogelijkheid biedt de waardeschaal van de vredelievendheid of conflictloosheid. Het ideaal is dan geen mening meer te hebben, zodat iedere botsing, dus ook iedere nederlaag is uitgesloten. De derde waardeschaal is die van de passiviteit. Hoe minder daden, hoe minder verantwoordelijkheid, hoe minder fouten.

D. De methoden om een van deze subdoelen te bereiken of te benaderen dragen een conformerend karakter, zoals inschikkelijkheid, gelijk geven, naar de mond praten, aanpassen. Ze dragen ook een vermijdend karakter, zoals het ontlopen van discussie, het uit de weg gaan van conflicten, het zich onthouden van eigen initiatief.

E. Ook tegen deze levensstijl wordt verschillend aan gekeken, zoals blijkt uit de benamingen. Gemoedelijkheid, zachtmoedigheid, flexibiliteit, plooibaarheid, onverschilligheid, lafheid, luiheid, gemakzucht zijn termen die dit verschil in beoordeling uitdrukken. Al zeggen zulke beoordelingen ook wel wat van de subjectieve visie van de beoordelaar, ze wijzen toch ook op verschillende verschijningsvormen van het streven naar gemak, ontspanning en comfort. Er is ook hier een gezondheidsbreedte aan te wijzen. Als de vredelievendheid, flexibiliteit, speelsheid, onbezorgdheid niet te overheersend zijn, kunnen ze gunstig afsteken tegen bemoeizucht, onverdraagzaamheid, perfectionisme en overbezorgdheid. De ene grens van de gezondheidsbreedte zal dan ook wel daar te vinden zijn waar tolerantie en optimisme geheel schijnen te ontbreken. De andere grens geeft aan dat de afwending zo nadrukkelijk is, dat alleen een passief en egocentrisch ontwijken van onlustgevoelens schijnt over te blijven. Van de invloed van de andere prioriteiten is dan weinig of niets meer te merken. Wat bijvoorbeeld in deze extreme vorm niet meer te zien is, is de 'good-mixer' methode, die binnen de gezondheidsbreedte vaak de charme van dit type uitmaakt. De ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel is dan blijkbaar zo gering, de medemens zozeer alleen maar tegenstander, hinderlijk aanwezige of 'quantité négligeable', dat zelfs zo'n vrijblijvende communicatie niet meer mogelijk is.

VIII.VERSTAND EN GEVOEL.