3. De humanist en zijn postulaten

In de postulaten van een humanist zal de doelmatigheid prioriteit hebben boven de absolute waarheid. Ze zullen dus meer lijken op ficties dan op dogma's De plaats van de evidentie en de hypothese erin zal afhangen van het verschil in persoonlijkheidsstructuur. Een opportunist zal meer op de evidentie vertrouwen, wie doelmatigheid op langere termijn zoekt, zal door onderzoek dichter bij de waarheid willen komen. Hoewel ook in de postulaten van een humanist het geloof in autoriteit niet ontbreekt, zal dit, doordat het een geloof in deskundigheid en ervaring is, niet licht dogmatisch worden, maar partieel, tijdelijk en vervangbaar blijven.

Overigens ligt tussen het absolute, orthodox-godsdienstige of politieke geloof en de humanistische overtuiging een gebied waar woorden als vrijzinnig-godsdienstig, christen-humanistisch, religieus-humanistisch aanduidingen zijn van een min of meer kritische houding tegenover de dogma's. Juist in dit gebied is waar te nemen hoe de pretentie van de postulaten verandert. De dogmatisch ingestelde gelovige haalt als het ware zijn postulaten kant en klaar uit de geloofsleer, de leerstellingen, de dogma's. De humanist verwerft zijn persoonlijke postulaten uit ervaringen, generalisaties en interpretaties. Bewuste en onbewuste motieven leiden en misleiden hem bij de voorlopige formuleringen ervan. Nieuwe ervaringen en interpretaties, onderzoek van motieven helpen hem zijn grotere fouten door kleinere te vervangen. De door een vereniging van humanisten - i.c. het Humanistisch Verbond - geformuleerde beginselverklaring kan daarom nooit exclusief gehanteerd worden, maar alleen worden aangeboden met woorden van ongeveer deze strekking: "Hier ziet U enkele opvattingen, die wij vaak tegenkomen bij mensen die zich humanist noemen. Als U zich voldoende hiermee verwant voelt, is U bij ons welkom". Deze tolerantie, dit afzien van het in pacht hebben van de wijsheid heeft zijn oorsprong in de ervaring, dat soms formuleringen die als ficties worden aangeboden eigenlijk als dogma's bedoeld zijn of omgekeerd.

De humanistische overtuiging stelt echter wel eisen aan een pakket postulaten. De mogelijkheid, de vrijheid en de noodzaak van de mens tot creativiteit en coöperatie mogen er als doelmatige ficties niet in ontbreken.

Alvorens dit hoofdstuk af te sluiten met enkele persoonlijke formuleringen van humanistische postulaten, lijkt het me gewenst de fictie ook nog af te grenzen tegen de illusie. Te vaak worden deze twee in een adem genoemd alsof ze synoniem zijn. Ze behoren echter tot verschillende categorieën. De illusie is een waarnemingsfout, een vervalsing van de werkelijkheid. Ze ontstaat meestal onder de invloed van een sterke emotie, zoals angst of hoop. Men ziet dan iets voor iets anders aan, een struik voor een sluipschutter, een voorbijvarend schip voor een hulpexpeditie. Het opheffen van de illusie kan dus tot een opluchting of een ontgoocheling leiden. De illusie is dus altijd misleidend en schadelijk. De fictie is evenals andere postulaten een hulpconstructie om een ingewikkelde en weerbarstige werkelijkheid hanteerbaar te maken, Een fictie moet gejustificeerd worden, d.w.z. op haar bruikbaarheid getoetst. Als we daarmee ophouden, omdat we de fictie zo vanzelfsprekend zijn gaan vinden, dat we haar aard van voorlopigheid niet meer zien, zitten we er aan vast als aan een dogma. De volgende formuleringen van mijn persoonlijke postulaten zijn bedoeld om in de eerste plaats als ficties te worden opgevat. Dat er sporen in te vinden zijn van evidentiegevoel, steunen op autoriteiten en behoefte aan verificatie is onmiskenbaar.

a. De mens heeft een natuurlijke behoefte aan groei, uitbreiding, ontplooiing, zelfverwezenlijking.

b. De mens heeft een natuurlijke behoefte aan communicatie. Deze gemeenschapszin geeft de mogelijkheid tot ontwikkeling van gemeenschapsgevoel en coöperatie.

c. Het creatieve vermogen van de mens stelt hem in staat zich een mening te vormen over zichzelf, de wereld en zijn plaats in de wereld.

d. Op de basis van deze mening bouwt de mens zich grotendeels onbewust een levensdoel en een levensstijl. Hierdoor toont hij zich een uniek, doelstrevend subject.

e. De begrensdheid van het kenbare, begrijpbare en bereikbare daagt uit tot een keuze tussen agnosticisme - de waarheid is niet kenbaar - en geloof in en beroep op bovennatuurlijke krachten.

f. Geloof behoeft een beperkte vrijheid van onderzoek niet uit te sluiten. Agnosticisme behoeft verkenningen aan de grenzen van het kenbare niet uit te sluiten.

g. De keuze van de humanist voor het agnosticisme vraagt de moed tot de aanvaarding van onvolkomen heid, tijdelijkheid en onvoorspelbaarheid.

h. Het geweten is te zien als een natuurlijke behoefte aan en mogelijkheid tot norm- en zingeving. De inhoud ervan zal afhangen van de mate van zelfontplooiing en gemeenschapsgevoel. De groei daarvan zal toetsing en eventueel vervanging van geïndoctrineerde normen mogelijk maken.

IV.HET IK EN HET ZELF