d. De fictie

In het gewone spraakgebruik wordt het woord fictie meestal in negatieve, zin gebruikt voor de aanduiding van een verzinsel, dat niet tegen verificatie bestand is en dus onnuttig is.

Kant en Nietzsche echter hebben over de fictie als vorm van 'voor waar aannemen' veel positiever geschreven. Vaihinger heeft daarop zijn "Fictionalisme" gebaseerd, dat in zijn boek "Die Philosophie des Als Ob" wordt uitgewerkt.

Van de reeds genoemde vormen van 'voor waar aannemen' is de fictie het best te vergelijken met de hypothese Daarmee heeft ze namelijk de voorlopigheid gemeen. Iets wordt voor waar aangenomen zolang er geen dwingende reden is ervan af te zien. Bij de hypothese kan die reden zijn, dat door verificatie, dus door confrontatie met andere, reeds bewezen geachte feiten, of door nieuw gevonden feiten, de onwaarheid is gebleken. Bij fictie ligt dit anders. Daar zijn waarheid of onwaarheid niet beslissend, maar bruikbaarheid en nuttigheid.

Een voorbeeld van een fictie waarvan de feitelijke onwaarheid evident is, is die van de meridianen en parallellen op de aardbol. Daarvan zal zeker geen afstand gedaan worden voor er een zuiverder of eenvoudiger middel gevonden wordt om aan te geven waar een stad ligt of een schip zich bevindt. Hier is dus de bruikbaarheid voor de communicatie doorslaggevend.

Een voorbeeld van een fictie waarvan het waarheidsgehalte niet exact is vast te stellen, is die van de wilsvrijheid. Als ik voor waar aanneem dat de mens een zekere, zij het door aanleg - en milieufactoren beperkte beslissingsvrijheid heeft, zullen daarbij gevoelsoverwegingen wel een grotere rol hebben gespeeld dan de resultaten van een waarschijnlijkheidsonderzoek.

- Ik vind het prettig voor mijn gevoel van eigenwaarde als ik mij verantwoordelijk kan voelen voor wat ik goed of slecht gedaan heb en als ik anderen verantwoordelijk kan stellen voor hun daden.

- Ik vind de gedachte griezelig een robot onder de robots te zijn en geprogrammeerd door het noodlot.

Wie het standpunt van het determinisme kiest, zal wel meer geleid worden door de voordelen die het toepassen van de wet van oorzaak en gevolg heeft op het ordenen van waarnemingen, op het historisch denken, op het voorzien van de toekomst, dan door wetenschappelijke bewijzen. Deze 'als-of' vorm van 'voor waar aannemen' behoeft geen verificatie, maar justificatie. Deze bestaat dan uit het aantonen van de bruikbaarheid, de nuttigheid, de doelmatigheid van de fictie.

Onder verschillende namen gebruiken we in het dagelijks leven veel ficties om ons in de werkelijkheid te Oriënteren

• Abstracties als de gemiddelde mens, de gezonde mens, de normale mens, soortelijk gewicht suggereren een beoordelingsmogelijkheid aan de hand van een fictief voorbeeld.

• Classificaties als typologieën, beoordelingslijsten e.d. kunnen door het trekken van,denkbeeldige grenzen min of meer gedetailleerde overeenkomsten en verschillen aanduiden

• Analogieën zijn ficties die een brug vormen tussen het begrepene en het onbegrepene. Ze werken vereenvoudigend bij kennisoverdracht. Het vergelijken van een computer met de hersenen kan verduidelijkend werken voor wie met de werking van de laatste meer vertrouwd is dan met de werking van de eerste.

• Ethische ficties als vrijheid, plicht, onsterfelijkheid kunnen dienen als basis voor theorieën die voldoen aan wensen en idealen.

• Esthetische ficties, zoals die te vinden zijn in beeldspraak, vergelijkingen, gelijkenissen, personificaties, allegorieën, idealiseringen, droombeelden en fabels kunnen op min of meer kunstzinnige, symbolische wijze gedachten, meningen, gevoelens overbrengen.

De meeste ficties dragen duidelijk de sporen van een subjectieve benadering - synthese tussen subject en object - en de daaruit voortvloeiende "verbeelding" van de werkelijkheid, meer dan een afbeelding ervan. Deze subjectiviteit maakt echter niet alleen een creatieve relatie tussen mens en werkelijkheid mogelijk, zij schept ook de mogelijkheid tot vervalsing ervan. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.

• De overdrijving is er een van. Overdreven classificaties kunnen leiden tot een zwart-wit denken, polarisatie, extremisme en discriminatie. Overdreven analogieën kunnen teveel de nadruk leggen op overeenkomsten en daardoor leiden tot simplificaties. Overdreven personificaties, idealiseringen, 'droombeelden kunnen uitgroeien tot waanideeën.

• Een andere manier is de verstarring. Een fictie, die een tijdlang nuttig werkt, kan in de gewoonte, de traditie worden opgenomen. Als in een veranderende wereld ficties niet worden vervangen of bijgesteld, omdat de doelmatigheid niet is getoetst, veranderen ze in dogma's, die tot magisch aandoende handelingen leiden.

• Een derde manier is de vlucht voor de vrijheid en verantwoordelijkheid. Ficties dienen dan niet als hulpconstructies ter oriëntering, maar als kunstgrepen ter ontvluchting van de realiteit. Allerlei neurotische verschijnselen dragen dit karakter. Zolang de neuroticus de moed mist zijn ficties als ficties te zien, maar ze blijft hanteren als dogma's, zal hij ze ook niet kunnen vervangen door betere. De relatieve veiligheid die hij door zijn vlucht heeft verworven, zal hij niet willen prijsgeven. De bereidheid eigen ficties te erkennen, op hun bruikbaarheid te toetsen en ze bijtijds door nuttiger ficties te vervangen is een teken van objectiviteit, soepelheid, moed, creatieve aanpassing en dus van geestelijke gezondheid.

III.MENING