Peace of God -
Vrede van God

Peace or quietness in the heart

“ Then the peace of The God that transcends all thought will safeguard all of your hearts and mental thinking in union with Christ Jesus.” (Php 4:7 mhm)

In this world there seems to be little room for peace, causing many to wonder if such a place can exist where there can be peace everywhere and for everyone.

The word ‘peace’ in the New Testament is from Strong’s 1515 and means ‘quietness, rest, to set at one’ again’. In the Old Testament it is from Strong’s 7965 and has the meaning of ‘safe, well, happy, to be at peace’ and from 7999 ‘to be safe in mind, body and state, to make complete, make restitution, restore’.

Peace is here then defined as a state of quiet and tranquillity, freedom from disturbance or agitation, calmness, repose. Such a state of mind in the text quoted is affirmed of God, it is a mind tranquil, calm, undisturbed, never agitated nor even wearied or perplexed by any of the cares of His vast dominions.

As the Creator of all things and the Originator of all law, our Heavenly Father comprehends all causes and concerns with precision and all effects, and consequently knows the end from the beginning.

As it says in Deut.32:3-4:

‘ I will proclaim the name of the Lord, and praise the greatness of our God. He is the Rock, his work is perfect; and all his ways are just; a faithful God who does no wrong, upright and just is he.’

God’s peace is based upon man obeying His commandments.

We go back to when He created Adam and Eve and placed them in the Garden of Eden. The tranquillity and beauty in perfect surroundings would have filled their hearts with awe towards their Creator. Our Heavenly Father had provided for Adam and Eve everything they would ever need.

God as a father shows that he has a father’s love for all his intelligent creatures, the whole family in heaven and in earth, and that for His pleasure they were and are created. He created them in His own likeness, with the same mental and moral aptitudes, that they might have communion and fellowship with Him as children and they with Him as a father. Thus, in mutual fellowship and communion the Creator and the creature might find pleasure, happiness and delight.

God, in His infinite wisdom, knew that the first parents also needed to be tested if they would be worthy of this paradise and peace that He had provided for them. In Gen.2:16,17 we read:

‘And the Lord God commanded the man, You are free to eat from any tree in the garden but you must not eat from the tree of knowledge of good and evil. When you eat of this you will surely die.’

Then came the temptation of Satan or devil (the adversary of God) through the serpent and Eve ate of the fruit, and then Adam did. They had disobeyed God’s commandment, and therefore the penalty was given for their disobedience.

In Gen.3:19 we read:

‘By the sweat of your brow you will eat your food until you return to the ground, since from it you were taken; for dust you are and to dust you will return.’

Adam and Eve were cast out of the garden and were estranged from God. If we could for a moment put ourselves in their place and imagine the heart-wrench they must have felt and the longing to be back in the garden to be once again in harmony with God, enjoying His peace. From this standpoint we can realize that man has desired peace but because of sin has not been able to obtain it. We see Satan as the foe against mankind. Our Heavenly Father gives us in Gen.3:15 the key to his destruction. We read:

‘And I will put enmity between you and the woman and between your seed and hers; he will crush your head and you will strike his heel.’

Since Adam, God has overruled lives of righteous men. Because of Abraham’s faithfulness and obedience to God, he was given this promise in Gen.22:17:

I will surely bless you and make your descendents as numerous as the stars in the sky and as the sand on the seashore; your seed will possess the gate of his enemy, and through your seed all the nations of the world will be blessed because you have obeyed me.’

From Abraham came the nation of Israel and they were also to be given blessings if they would observe and do all of God’s commandments when coming into the promised possession of the land of Israel. In Deut.28:12 we read

‘The Lord will open the heavens, the storehouse of his bounty, to send rain on your land in season and bless all the works of your hand’

and in Psalms 29:11:

The Lord will give strength to his people; God will bless his people with peace’.

But because of their sin, the desired peace was not given to the nation of Israel. We remember our lord’s words in Luke 19:42 when he wept over Jerusalem, saying:

‘If you, even you, had only known on this day what would bring you peace, but now it is hidden from your eyes.’


Vrede of rust in het hart

“Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren.” (Flp 4:7 NBV)

In deze wereld lijkt er weinig plaats voor vrede, dat velen zich afvragen of er zo wel een plaats kan bestaan waar er overal en voor iedereen vrede kan zijn.

Het woord ‘vrede’ in het Nieuwe Testament komt uit Strong's 1515 en betekent ‘rust, rust, weer één worden’. In het Oude Testament komt het uit Strong's 7965 en heeft het de betekenis van ‘veilig, wel, gelukkig, om in vrede te zijn’ en van 7999 ‘om veilig te zijn in geest, lichaam en staat, om het compleet te maken, te herstellen, te herstellen’.

Vrede wordt hier dan gedefinieerd als een staat van rust, stilte en kalmte, vrijheid van verstoring of opwinding, kalmte, rust. Zo'n gemoedstoestand in de geciteerde tekst wordt door God bevestigd, het is een geest die rustig, kalm, onverstoord, nooit geagiteerd of zelfs maar vermoeid of verbijsterd is door een van de zorgen van Zijn uitgestrekte gebieden.

Als de Schepper van alle dingen en de grondlegger van alle wet, begrijpt onze hemelse Vader alle oorzaken en zorgen met precisie en alle gevolgen, en kent daarom het einde vanaf het begin.

Zoals het zegt in Deut.32: 3-4:

“3 Want de naam van de HEER roep ik uit: de HEER is onze God, laat iedereen hem prijzen! 4 Hij is een rots, hij staat voor recht; alles wat hij doet is volmaakt. Trouw is God, rechtvaardig en zuiver, in hem is geen spoor van kwaad.” (De 32:3-4 NBV)

Gods vrede is gebaseerd op het gehoorzamen van zijn geboden door de mens.

We gaan terug naar de tijd dat Hij Adam en Eva schiep en ze in de Hof van Eden plaatste. De rust en schoonheid in een perfecte omgeving zouden hun hart met ontzag voor hun Schepper hebben gevuld. Onze hemelse Vader had Adam en Eva in alles voorzien wat ze ooit nodig zouden hebben.

God als vader laat zien dat hij de liefde van een vader heeft voor al zijn intelligente schepselen, het hele gezin in de hemel en op aarde, en dat ze voor Zijn genoegen werden en werden geschapen. Hij schiep ze naar Zijn gelijkenis, met dezelfde mentale en morele bekwaamheden, opdat zij eenheid en gemeenschap met Hem zouden hebben als kinderen en zij met Hem als vader. Zodoende zouden de Schepper en het schepsel in onderlinge gemeenschap en eenheid plezier, geluk en vreugde kunnen vinden.

God wist in Zijn oneindige wijsheid dat ook de eerste ouders getest moesten worden als ze dit paradijs en de vrede waarin Hij voor hen had voorzien, waardig zouden zijn. In Gen. 2: 16,17 lezen we:

“16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’” (Ge 2:16-17 NBV)

Toen kwam de verzoeking door Satan of duivel (de tegenstander van God) door de slang en Eva at van de vrucht, en toen deed Adam het. Ze waren ongehoorzaam aan Gods gebod, en daarom werd de straf gegeven voor hun ongehoorzaamheid.

In Gen. 3:19 lezen we:

“Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’” (Ge 3:19 NBV)

Adam en Eva werden uit de tuin geworpen en vervreemd van God. Als we ons een ogenblik op hun plaats zouden kunnen stellen en ons de hartverscheurende kracht zouden kunnen voorstellen die ze gevoeld moeten hebben en het verlangen om weer in de tuin te zijn om weer in harmonie met God te zijn, genietend van Zijn vrede.

Vanuit dit standpunt kunnen we ons realiseren dat de mens vrede heeft gewenst, maar deze vanwege de zonde niet heeft kunnen verkrijgen. We zien Satan als de vijand tegen de mensheid. Onze hemelse Vader geeft ons in Gen.3: 15 de sleutel tot zijn vernietiging. Wij lezen:

“Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’” (Ge 3:15 NBV)

Sinds Adam heeft God de levens van rechtvaardige mannen verworpen. Vanwege Abrahams trouw en gehoorzaamheid aan God kreeg hij deze belofte in Gen.22: 17:

“zal ik je rijkelijk zegenen en je zoveel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen.” (Ge 22:17 NBV)

Van Abraham kwam de natie Israël en ze zouden ook zegeningen ontvangen als ze alle geboden van God zouden naleven en naleven wanneer ze in het beloofde bezit van het land Israël zouden komen. In Deut. 28: 12 lezen we

“De HEER zal de rijk gevulde schatkamer van de hemel openen om uw akkers op de juiste tijd regen te geven. Hij zal uw arbeid op het land zo zegenen dat u aan veel volken leningen kunt verschaffen, zonder ooit zelf te hoeven lenen.” (De 28:12 NBV)

en in Psalm 29:11:

“De HEER zal macht aan zijn volk verlenen, de HEER zal zijn volk zegenen met vrede.” (Ps 29:11 NBV)

Maar vanwege hun zonde werd de gewenste vrede niet aan de natie Israël gegeven. We herinneren ons de woorden van onze heer in Lukas 19:42 toen hij weende over Jeruzalem, zeggende:

'Als jij, zelfs jij, op deze dag alleen had geweten wat je vrede zou brengen, maar nu is het voor je ogen verborgen.'


Peace with God

So we can see that there can be no peace to man except in the re-establishment of the relationship between himself and God. Since this relationship of sons can only be re-established through Christ, there is no peace to anyone out of Christ.

‘There is no peace, says the Lord, to the wicked’ (Isa.48:25)

and

the whole world is under the control of the evil one’ (1 John 5:19).

To have the peace of God then, we need to be at peace with God through justification. Rom.5:8-11 reads:

‘But God demonstrates his own love for us in this, while we were still sinners Christ died for us. ‘

Since we have been justified by his blood, how much more shall we be saved from God’s wrath through him; for if when we were God’s enemies we were reconciled to him through the death of his son, how much more, having been reconciled, shall we be saved through his life. Not only is this so, but we also rejoice in God through our lord Jesus Christ through whom we have now received reconciliation.’ And in Rom.5:1:

‘Therefore, since we have been justified through faith, we have peace with God through our Lord Jesus Christ.’

To these justified children of God, sons and heirs of this Age, God has not only granted His recognition but also His special favor in offering to them exceeding great and precious promises. Our Heavenly Father has drawn us with a heavenly calling and invited us to be part of the body of Christ, His Bride, and to be joint heirs with Jesus in His Kingdom, and all the gracious work of that Kingdom. It is to these new creatures begotten and led by the Spirit of God that are promised peace and mercy. Mercy because our best efforts to walk after the leading of the Holy Spirit will be imperfect but God, who judges our hearts, desires and efforts, is merciful and will not expect from us more than we are able to perform. He gives His blessed peace to these begotten ones who are led by His spirit.

Rom.8:6 declares:

‘For the mind set on the flesh is death, but the mind set on the Spirit is life and peace.’

Our lord, on the last night of his earthly life, bestowed on his beloved disciples his parting blessing, His legacy of peace.

‘Peace I leave with you; my peace I give you. I do not give to you as the world gives. Do not let your heart be troubled and do not be afraid.’ (John 14:27)

The promise was for that rest and peace of mind which Jesus himself possessed, the peace of God. It was the same peace which the Father has always had. Jehovah’s peace comes from within Himself because He has all power and wisdom, and knows the end from the beginning. The peace of Christ came through his faith in God, faith in His wisdom and power and grace. So, also, if we would have the peace of God, the peace of Christ, it must be centred in God by faith.


Vrede met God

We kunnen dus zien dat er geen vrede voor de mens kan zijn behalve in het herstellen van de relatie tussen hemzelf en God. Aangezien deze relatie van zonen alleen hersteld kan worden door Christus, is er voor niemand vrede buiten Christus.

‘Er is geen vrede, zegt de Heer, voor de goddelozen’ (Jes.48: 25)

en

‘De hele wereld staat onder controle van de boze’ (1 Johannes 5:19).

Om dan de vrede van God te hebben, moeten we vrede met God hebben door rechtvaardiging. Rom.5: 8-11 luidt:

‘Maar God toont hierin zijn eigen liefde voor ons, terwijl wij nog zondaars waren, stierf Christus voor ons. ‘

Omdat we gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, hoeveel te meer zullen we door hem van Gods toorn worden gered; want als we, toen we Gods vijanden waren, met hem verzoend waren door de dood van zijn zoon, hoeveel te meer zullen we, nadat we verzoend waren, door zijn leven gered worden. Dit is niet alleen zo, maar we verheugen ons ook in God door onze heer Jezus Christus door wie we nu verzoening hebben ontvangen. ’En in Rom.5: 1:

'Daarom, aangezien we gerechtvaardigd zijn door geloof, hebben we vrede met God door onze Heer Jezus Christus.'

Aan deze gerechtvaardigde kinderen van God, zonen en erfgenamen van dit Tijdperk, heeft God niet alleen Zijn erkenning verleend, maar ook Zijn speciale gunst door hen buitengewoon grote en kostbare beloften aan te bieden. Onze hemelse Vader heeft ons een hemelse roeping gegeven en ons uitgenodigd om deel uit te maken van het lichaam van Christus, zijn bruid, en om mede-erfgenamen te zijn met Jezus in Zijn Koninkrijk, en al het genadige werk van dat Koninkrijk. Aan deze nieuwe schepselen, verwekt en geleid door de Geest van God, wordt vrede en barmhartigheid beloofd. Barmhartigheid omdat onze beste inspanningen om te wandelen naar de leiding van de Heilige Geest onvolmaakt zullen zijn, maar God, die onze harten, verlangens en inspanningen beoordeelt, is barmhartig en zal niet meer van ons verwachten dan we kunnen. Hij geeft zijn gezegende vrede aan deze verwekte personen die door zijn geest worden geleid.

Rom.8: 6 verklaart:

" Want de geest gericht op het vlees is de dood, maar de geest gericht op de Geest is leven en vrede. "

Onze heer schonk op de laatste avond van zijn aardse leven aan zijn geliefde discipelen zijn afscheid zegen, zijn erfenis van vrede.

‘Vrede laat ik met je; mijn vrede geef ik je. Ik geef je niet zoals de wereld het geeft. Laat uw hart niet verontrust zijn en wees niet bang. '(Johannes 14:27)

De belofte was voor die rust en vrede van geest die Jezus zelf bezat, de vrede van God. Het was dezelfde vrede die de Vader altijd heeft gehad. Jehovah's vrede komt van binnenuit omdat Hij alle macht en wijsheid heeft en het einde vanaf het begin kent.

De vrede van Christus kwam door zijn geloof in God, geloof in Zijn wijsheid en kracht en genade. Als we dus de vrede van God willen hebben, de vrede van Christus, dan moet die door geloof op God gericht zijn.


Peace that endures

The peace promised is not the short-lived peace of the world, which is sometimes enjoyed for a little while, but it is the peace of God which Christ by faith enjoyed. Although he was rich, for our sakes he became poor. He lost friend after friend, and in his last hour was forsaken by all the friends who remained. His was the peace that endured through loss, persecution, scorn and contempt, and even amidst the agonies of the stake. If we would know the foundation and security of this abiding peace which is able to survive the heaviest storms of life, we can see it in the teaching and example of the life of our lord and the apostles.

We have many instances recorded in the Book of Acts of the sufferings of the Apostles and followers of Christ. Because of the jealousy of the priests and Sadducees they were put in jail and beaten but when released they rejoiced because they had been accounted worthy of suffering disgrace for the name of Jesus.

And we have the account of Stephen, who although falsely accused, gave a courageous witness to his faith, and when being stoned fell on his knees and prayed, ‘Lord, do not hold this sin against them’. Herod had the Apostle James put to death by the sword, and the Apostle Peter arrested and put in prison, but the people of the church prayed earnestly for him and the Lord sent an angel to rescue him. The Apostle Paul, in defending his ministry, in 2 Cor.11 speaks of his experience saying:

Five times I received from the Jews forty lashes minus one, three times I was beaten with rods, once I was stoned, three times I was shipwrecked, I spent a night and a day in the open sea. I have been constantly on the move; I have been in danger from rivers, dangers from my own countrymen, in danger from Gentiles, in danger in the city, in danger in the country, in danger at sea, and in danger from false brothers. I have labored and toiled and often gone without sleep. I have known hunger and thirst, and often gone without food. I have been cold and naked.

Besides everything else, I face daily the pressures of my concern for the churches.’

What was it that held them so firmly and gave them such rest of mind while they suffered? It was their faith, their faith in the love, power and wisdom of God. They believed that what God had promised he was able also to do, that His righteous and benevolent plan would know no failure. Isa.46:9-11 says:

‘Remember the former things of old, for I am God and there is none like me, declaring the end from the beginning, and from ancient times things that are not yet done, saying, My counsel shall stand and I will do all my pleasure: …. Yea, I have spoken it, I will also bring it to pass; I have purposed it, I will also do it.’

In Jehovah their faith was anchored and on His assurances they rested. So the Apostle Paul was able to say in Rom.8:

’If God is for us, who can be against us? Who shall separate us from the love of Christ? Shall trouble, or hardship, or persecution, or famine, or nakedness, or dangers? No, in all these things we are more than conquerors through Him who loved us, for I am convinced that neither death, nor life, neither angels nor demons, neither the present nor the future, nor any powers from the height, nor depth, nor anything else in all creation will be able to separate us from the love of God that is in Christ Jesus our Lord.’

It is only through steady, unwavering faith that the peace of God, the peace of Christ, will abide with His people.

1 John 5:4 says:

‘This is the victory which overcomes the world, even our faith’.

The blessed peace that comes from the knowledge of the fact that God accepts us as joint-heirs with Jesus Christ if we continue to faithfully follow in his footsteps is the basis of our peace. No matter how heavily the storms of life may assail us, we must never let go our anchor. Always remember that the foundation of God stands sure. His truth is our shield and buckler, that what he has promised he is able to perform, and covering our human imperfections we have the imputed righteousness of Christ. Jesus’ peace is in true reconciliation with God, purchased with his death. It is the supreme remedy for all fears and the legacy left for his heirs. Even as we see the sad state of affairs in the world today, we can have peace knowing that he is the atoning sacrifice for our sins, and not for ours only but also for the sins of the whole world.

We look forward to and pray for the establishment of the Kingdom when the beautiful Old Testament promises of Psalms 37:11 have their fulfillment:

The meek shall inherit the earth and shall delight themselves in the abundance of peace.’

and in Isa.32:

‘Behold, a King shall reign in righteousness and princes shall rule in judgment…. and the fruit of righteousness shall be peace, and the effect of righteousness quietness and assurance for ever. And my people shall dwell in thee in peaceable habitation, and in sure dwellings, and in quiet resting places.’

So, in conclusion,

‘When He gives quietness who then can make trouble?

and

You will keep him in perfect peace whose mind is stayed on thee.’

Who but He, the God of all comfort, can give quietness in the midst of trouble when we can come to our loving Heavenly Father in prayer, not asking for all disturbances to be removed, because it is not always the divine will to bring peace in that way, but asking for a loving, trustful submission to the will of God.


Vrede die blijvend is

De beloofde vrede is niet de kortstondige vrede van de wereld, die soms een poosje wordt genoten, maar het is de vrede van God die Christus door geloof genoot. Hoewel hij rijk was, werd hij voor ons arm. Hij verloor vriend na vriend, en in zijn laatste uur werd hij verlaten door alle vrienden die overbleven.

Van hem was de vrede die standhield door verlies, vervolging, minachting en minachting, en zelfs temidden van de kwellingen van de martelpaal. Als we het fundament en de zekerheid zouden kennen van deze blijvende vrede die in staat is om de zwaarste stormen van het leven te overleven, dan kunnen we dat zien in het onderwijs en het voorbeeld van het leven van onze heer en de apostelen.

We hebben in het boek Handelingen veel voorbeelden van het lijden van de apostelen en volgelingen van Christus. Vanwege de jaloezie van de priesters en sadduceeën werden ze in de gevangenis gezet en geslagen, maar toen ze werden vrijgelaten, verheugden ze zich omdat ze waardig werden geacht om schande te lijden voor de naam van Jezus.

En we hebben het verslag van Stefanus, die, hoewel hij vals werd beschuldigd, een moedig getuigenis gaf van zijn geloof, en toen hij werd gestenigd op zijn knieën viel en bad:

‘Heer, reken hun deze zonde niet toe’.

Herodes liet de apostel Jakobus ter dood brengen door het zwaard, en de apostel Petrus arresteren en zette hem in de gevangenis, maar de mensen van de kerk baden vurig voor hem en de Heer stuurde een engel om hem te redden. De apostel Paulus, die zijn bediening verdedigt, spreekt in 2 Kor. 11 over zijn ervaring en zegt:

Ik heb een nacht en een dag in de open zee doorgebracht. Ik ben constant in beweging geweest; Ik ben in gevaar geweest door rivieren, gevaren door mijn eigen landgenoten, in gevaar door heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar op het land, in gevaar op zee, en in gevaar door valse broeders. Ik heb hard gewerkt en gezwoegd en ben vaak zonder slaap gevallen.Ik heb honger en dorst gekend en ben vaak zonder eten gegaan. Ik ben koud en naakt geweest.

Naast al het andere, word ik dagelijks geconfronteerd met de druk van mijn bezorgdheid voor de kerken. '

Wat was het dat hen zo stevig vasthield en hen zoveel rust gaf terwijl ze leden? Het was hun geloof, hun geloof in de liefde, kracht en wijsheid van God. Ze geloofden dat wat God had beloofd, hij ook kon doen, dat Zijn rechtvaardige en welwillende plan geen mislukking zou kennen. Jes.46: 9-11 zegt:

'Denk aan de vroegere dingen van weleer, want ik ben God en er is niemand zoals ik, verkondig het einde vanaf het begin, en vanaf de oudheid dingen die nog niet gedaan zijn, zeggende: Mijn raad zal staan ​​en ik zal al mijn plezier doen:…. Ja, ik heb het gesproken, Ik zal het ook laten gebeuren; Ik heb het bedoeld, ik zal het ook doen. '

In Jehovah was hun geloof verankerd en op Zijn verzekeringen rustten ze. Dus de apostel Paulus kon in Romeinen 8 zeggen:

'Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Zullen problemen, of ontberingen, of vervolging, of hongersnood, of naaktheid, of gevaren? Nee, in al deze dingen zijn we meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad, want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen noch demonen, noch het heden noch de toekomst, noch enige machten van de hoogte, noch de diepte, noch wat dan ook anders zal in de hele schepping ons kunnen scheiden van de liefde van God die in Christus Jezus, onze Heer, is.'

Alleen door een standvastig, onwankelbaar geloof zal de vrede van God, de vrede van Christus, bij zijn volk blijven.

1 Johannes 5: 4 zegt:

‘Dit is de overwinning die de wereld overwint, zelfs ons geloof’.

De gezegende vrede die voortkomt uit de wetenschap dat God ons accepteert als mede-erfgenamen met Jezus Christus als we getrouw in zijn voetsporen blijven treden, is de basis van onze vrede. Het maakt niet uit hoe zwaar de stormen van het leven ons kunnen overvallen, we mogen ons anker nooit loslaten. Onthoud altijd dat het fundament van God vaststaat. Zijn waarheid is ons schild en beukelaar, dat wat hij heeft beloofd dat hij kan presteren, en als we onze menselijke onvolmaaktheden bedekken, hebben we de toegerekende gerechtigheid van Christus. Jezus 'vrede is in ware verzoening met God, gekocht met zijn dood.

Het is de ultieme remedie voor alle angsten en de erfenis die zijn erfgenamen hebben nagelaten. Zelfs als we de trieste stand van zaken in de wereld van vandaag zien, kunnen we vrede hebben in de wetenschap dat hij het zoenoffer is voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar ook voor de zonden van de hele wereld.

We zien uit naar en bidden voor de oprichting van het Koninkrijk wanneer de prachtige oudtestamentische beloften van Psalm 37:11 in vervulling gaan:

'De zachtmoedigen zullen de aarde beërven en zich verlustigen in de overvloed van vrede.'

En in Jes.32 :

'Zie, een Koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen regeren in het oordeel…. en de vrucht van gerechtigheid zal vrede zijn, en de uitwerking van gerechtigheid rust en zekerheid voor altijd. En mijn volk zal in u wonen in een vredige woning, en in vaste woningen en in rustige rustplaatsen. '

Dus tot slot,

"Wanneer Hij rust geeft, wie kan dan moeilijkheden veroorzaken? "

En

" U zult hem in volmaakte vrede bewaren, wiens geest bij u is gebleven. "

Wie anders dan Hij, de God van alle vertroosting, kan rust geven te midden van moeilijkheden wanneer we in gebed tot onze liefdevolle hemelse Vader kunnen komen en niet vragen om alle onrust weg te nemen, omdat het niet altijd de goddelijke wil is om op die manier vrede te brengen, maar om een ​​liefdevolle, vertrouwde onderwerping aan de wil van God te vragen.