Blijven zingen
vaak rusteloos toen velen sliepen
zij spottend om zijn druk gedoe
om de wilde wortels van zijn haren
zij altijd bereid om smekend te bedaren
nooit vragen stellend naar waarom of hoe
en altijd bij het opnieuw ontwaken
stond nacht op wacht om te verhalen
dat niets nog was gekomen hoewel
hij wist dat buiten voor de deur
een koffer stond vol dromen
dit was het raadsel dat hij wou begrijpen
kwam niemand met de sleutel
blijven alle vragen dicht en duister
vergrendeld is het woord
ook de herinneringen
straks slaapt hij in wetend dat liefde
ondanks alle luister
soms kort duurt soms illusie is
maar dat altijd de dichters blijven zingen
Het wazige licht
verschuivend
naar de schemerzone
bracht hij zijn eerste leven door
wonend in wit water
graankorrel
in een schelp bewaard
tussen parelmoer
en ondeelbaar spectrum
wachtend op voltooiing
bracht hij zijn tweede leven door
midden gestold kwikzilver
onder het spiegelend glas
van verlangen
tussen het wazige licht
van Morandi
bedekt
met transparante huiver
van onzichtbare aanwezigheid
Het oog van de maan
hermetisch zwart
drong zijn sterrenbeeld binnen
zijn gescheurde mond
zijn hart uit gedeukt koper
een piramide
van
barricade en oproer
glanzend
in het oog van de maan
Het gelaat van de moeder
droeg de jongen
zijn Meissner-blauw matrozenpakje
met helder lint omboord
schaduwen verschoven
in de schemerzone
tussen klei en kalk
transparante huiver
van onzichtbare aanwezigheid
speurde over de putrand
met het gelaat van de moeder
naar de roerloze bodem
huiverend biddend zoekend
het kind zwalpend
zonder schip noch kompas
midden de openheid
van gebroken licht
haar tranen van bitter roet
vulden de put
en het matroosje zonk
verdronk
tussen de brakke geur
van verrotting
kaarsvet
en gelig giftig parfum van witte lelies
rond haar hals
het snoer geknoopt
waaraan het bloedende hart bengelde
van haar verbitterde god
De versplinterde ster
een spoor nalatend
van verpulverd licht
en zwart bloed
daalde maan naar beneden
daalde behoedzaam
tot de duistere bodem
van de vergeetput
spreidend een doorzichtig waas
van stoflood
over de spiegel van slapend water
en herinnering
drong geluidloos
het labyrint binnen
tastte steen en bevloering af
duister oplossend tot melkwit
duister verwekkend
waar voordien klaarte woonde
er was geen geluid
engel noch duivel
maan vloeide kamers binnen
ontsloot deuren en geheime nissen
verzilverde spin en scarabee
om nadien alles en allen
met kabbalistisch zwart te omhullen
kijkend naar de versplinterde
ster in de spiegel
bleef vragend het kind van de maan
op de roerloze bodemput staan
Anders
zijn kindertijd liet hij achter
nabij een haven
aan de Noordzee
tussen kreten van meeuwen
tussen vochtige violette
fosforescerende schubben
van opspringende vissen
zijn handen liet hij achter
bovenop de kwetsbare bladzijden
van boeken geklemd
rondom syllaben
verstrikt midden wortels
van gedrukt geheimschrift
zijn hart liet hij achter
onder de tintelende regen
van Bengaals vuur
op de flitsende punt van een degen
midden de roos van een cactus
waar hij kwam volgde mijn schaduw
de sonore eenzaamheid van klokken
het amarant van droefheid
om de versplinterde ster
die hem de wereld anders liet zien
Het dode paardje
er waren vogels
als zwarte kruisen
mensen die beschutting zochten
binnen een structuur uit leegte gemaakt
toen
het huis krakend en kermend
ineenstortte
zag hij tussen de gebinten
het dode paardje hangen
geen bloed nee
geen bloed
geen angst nee
geen angst
geen droefheid nee
geen droefheid
slechts het ontwaken
in het spiegelpark
van herinnering
sneeuw
om in te verdwalen
op de bodem van de waterput
leefde
een gevlekte salamander
dreef
een verdronken maan
rust een revolver vol roest
Bruingeel
de zee
kijk tot op de bodem
daar woonde je ooit
het dorp
de afgeplatte toren
op de bruingele foto’s
van foto’s
een in de lens kijkende kat
met erachter
een vrouw die je moeder zal zijn
wend je
naar de stad in de verte
witte wind uit het noorden
blaast er overheen
zwarte mieren
marcheren er naartoe
wapen je
met goedheid
en de vreugde
van een vriendelijk woord
kijk in de spiegel van water
dat stilstaat
eronder
slaapt de gevlekte salamander
ziet
hoe bijtend staal
het huis bij de keel pakt
het is oorlog
de moeder lang dood
je droomt van de zee
in de verte
het sprookje is uit
alleen puin blijft over
boven de spiegel van water
foto’s van foto’s bruingeel
en hopeloos ver
Alsof
schuift het landschap voorbij
het landschap alsof
een onzichtbare hand
het beweegt
noch blinde noch dove
kunnen het zien
de blauwgroene zoom
van een bos
de opwiekende vlucht
van een reiger
de ons wenkende zinkende dag
vuurvattend
oplaaiend vallend
aan een einder
over het huis waar niemand nog woont
De schrei
wie denkt dat het gesloten boek
woord en raadsels prijsgeeft
dat de vlinder het geheim niet kent
waaruit parfum opbloeit en vervliegt
of dat steen niet vloeibaar is
als water dat tot steen verkalkt
of water al dan niet vloeit en waarom
de vlam van de kaars opwaarts brandt
licht ook zonder licht
licht kan worden woordeloos
wie niet het roerloze geduld begrijpt
van de spin noch de eenheid van haar huis
wie van de nachtzwaluw niets hoort
onder de arcaden van de hoofdletters
zand in de mond krijgt toegestopt
luisterend naar de schrei van de steen
Een vocaal
(Bramonesas)
maan van witte magie
lazuurblauw van wolk tot wolk
altijd het brandende teken altijd
hard en hoog
de filigrane schaduw
het alfabet strooiend als stofgoud
over onze wereld
wat met deze droge hagelslag
wanneer een teruggevonden woord
fel zingen vogels bij het ontwaken
tekent de agave zich tegen de horizon af
we schrijven dit niet
om anderen droevig te stemmen
vanzelfsprekend kan men schrijven
het recht zal zegevieren
of
alles wordt goed
of
een late roeping is de mooiste
ook nog
binnen de taal verandert
de taal een vocaal
van schaduw
tot witte vlinder
Gekleurde landschappen versie uit 1987
doorkruisend
het alfabet van de wereld
stilte van porfier, en toermalijn
aanrakend, aarde, bewegend water
gekleurde landschappen, de blauwe iris
van de maan
kinderen van oorlog en liefde
een aardeteken tot baken,
met gesloten mond, versteende syllabe
bewerkt met taal en geheugen
als verweer het bolwerk
van het gedicht, de ringmuur
van klinkers en klanken
de brandende metaforen
breekbaarheid die zich inschrijft
in transparante brieven
de a van antwoord
de e van Jerichoroos
de o van geslotenheid
de gotische diftong van het lichaam
en de vele verlangens.
de schriftuur van zee
en vlakten vol giftig groen
de erectie van blauwzuur boven de bergflank
dezelfde kosmische schoonheid
of exacter dezelfde menselijke weemoed
Donkerder blauw
schoof schaduw
over kleur naar links
en schoof donkerder blauw mee
alsof het avond werd
of schoof schaduw van een wiekslag
over het huis en de man binnenin
vlekte het wit van de gevel
onder de schaduw vandaan
of dacht de man binnenin
dat het wit van de muur
gekleurd werd met donkerder blauw
van de avond die viel
sloeg iemand een toets aan
viel klank als heldere pijn
in de ruimte van donker
sloeg iemand een toets aan
ving Mozart met sterven aan
of zong de muziek in de droom
van het donkerder blauw
schoof kleur over schaduw
naar links en schoof staalhelder blauw
in het oog van de man in het huis
plooide vreugde naar links
waar het hart slaat
of plooide het hart naar de hand
die de taal van het zwart kent
en het witte ivoor beroert
schuift kleur over kleur
klank over klank
de nacht is nabij de morgen nog ver
of moet nacht nog geboren
uit zilverwitte stralenkrans
van verduisterende zon
Het Sarmatisch goud
kleiputten van dood
tijdelijke eindeloosheid
voetstappen door wind en nacht
uitgewist
tot mist verstoven maan
wie bedekte wie met tijdloos wachten
wie ontkorrelde verrottend
van omwenteling tot omwenteling
liggend met ontbladerd skelet
lichtjaren lichtjaren lang
wie ontgroef eindeloosheid
wie bracht tot berekenbare tijd
de vruchtbare zon
wie ontblootte het eerst
het wachtend skelet
het Sarmatische goud
ving schittering
als een dolksteek op
droeg het diadeem
van blauw bloed
Tijdloze tijd
stel je voor
dat we alles vergeten zijn
alles verlieten
dat we leven
in tijdloze tijd
de adem ophoudend
denkend
hoe zwemmen we over
van oever tot oever
hoe overleven we spijt
twijfel en angst
of beter
hoe leren we ermee leven
opdat we niet alles
achter ons moeten laten
vergeten wat was
wetend
dat was dragen we mee
tot het einde
ontmoeten we binnen de taal
bij de klank van een lied
om de hoek van een straat
op het scherp van de snede
op foto’s van foto’s
denkend
overal
zijn we geweest
waren we
zullen we komen
niets of niemand ontneemt ons
de herinnering
Het omringende
een naam spellen
letters samenvoegen
tot een herinnering
die vermomd
het verduisterde raam
met bloemen bedekt
uitgestrooid
meegegeven
met gesluierde wind
een gedroogde bloem
of vlinder
zon in een indigo zakdoek
een prentkaart
met zicht op zee
beeld onder de waterspiegel
taal wordt
licht bewaard blijft
droom drijft
binnen het onhoorbare
lichaam
te vinden gelegd
iets dat nooit was verteld
iets onbelangrijks wellicht
het opslaan van wimpers
de voorbijgaande zomer
de tuin van stilte
de taal van stilte
sterker dan het gekletter
van ijzerbeslag
op de onbewerkte steen
de nacht dat het maanschip in brand staat
de vonkende haren kamt
zoveel onbelangrijks
het omringende
bijvoorbeeld
Semafoor
oker
tot bloedende nacht geworden
waar de zon verdronk
de windroos
op het kruis ligt
van lengte- en breedtegraden
en het uitdovende schuim
door wind voortgestuwd
langs de gekartelde lijn
van de branding
in zand verzinkt
de ontroering
een zeilschip
met blauwe matroos
dat de haven uitvaart
koers zet
naar de zeeziekte
naar de wachtende angst
semafoor
aan de einder van de kindertijd
Ergens anders
twijfelloos
de eerste steen
de gekapte witte tekens
de ultieme sprong
doorheen het weefsel
van vuurspuwende staartsterren
met de gestreepte
bebloemde tijgerkat
op stap
we beleven gevaarlijke tijden
de ene dag lijkt niet
op de andere
de verleden tijd is opgebrand
in de tegenwoordige
de toekomstige wacht ergens anders
maar wees voorzichtig
er blaast een ijskille winterwind
een wind van zovele jaren
er wacht ergens anders
een ruwe onbewerkte steen
ergens anders
is twijfelloos
alleen ergens anders
Uitgewist
we spraken
over het teveel
omhelzend
het te weinig
binnen de ring
was de datum
van de herinnering
uitgewist
maanden en jaren
eeuwen
hadden de cijfers aangeraakt
de namen gestreeld gekust
gewist het geheugen
Het mes
wat te doen
als troosteloosheid
de dagen
onzichtbaar maakt
de gifbeker
geen toegang vindt noch bijdraagt
tot luister en betovering
en wat met onwetendheid
levenslage celstraf
dagelijkse zelfmoord
wonderolie uit de kindertijd
sirenes overstemd
door gierend staal
het blauw kraagje
van de jonge matroos
het mes dat de keel zocht
Herschrijven
dacht
indien hij deze wereld
zou moeten verlaten
het onmogelijk zou blijken
zichzelf te herschrijven
in die andere wereld
Met verbazing
jaagt wind uit het Noorden
koud vuur over de heuvels
die brandend
in blauwe rook opgaan
staat zwartgeblakerd het huis
met wolken omringd
door noodlot getekend
verbrandend het oog in mijn oog
wie het zwarte doek wegschuift
dat de spiegel bedekt
zich ziet met verbazing
afgrijzen of huiver
met rustig respect
glimlachende angst
zich herkent
zich afvraagt
wie is wie
ben ik ik
of een andere
die de wachtende omhelst
Het gevaar
zekere dag
verloren lopend
tussen wereld en planeten
de geheime formules op zak
ongekend als de komende vergissingen
het gevaar
van jezelf
zwervend terug te ontmoeten
tussen het puin
van zoveel vroeger
Zwart bloed
op het beslissende ogenblik
de stem kwijt
de wijzende hand het woord
uit het oog verloren
kijkend in de ogen
van de altijd aanwezige
onsterfelijke dood
de omhelzing
uit liefde voor wat leeft
het innerlijke raadsel
onder de beschuttende schedel
waar zang en schrei
schuilen
waar tussen ruimte en tijd
doorheen de diverse lijnen
binnen een magische handpalm
zwart bloed pulseert
ziet
hoe woord vuur vat
opbrandt
in lichtend licht
De gapende wonde
spreek
je taal
vertel
wat verdrietig stemt
of gelukkig maakt
wat kwetst
in opstandigheid
uit wat
tranen zijn samengesteld
welke wolken
het landschap verduisteren
en of bloemen bloeien
in bloedende nachtdroom
leg
het hart
als een geopende horloge
op tafel
tel de tijd af
van het bestaan
verzamel
in het bewustzijn
de sporen van wegen
waarlangs je reisde
de sprong
uit het duister
toon
de gapende wonde
van hoop
het litteken
van de zandloper
de gele ster
in de nacht
het hart een rode driehoek
de verminkte pols
met de asblauwe cijfers
Een zwerfsteen
bittere schittering
van diamant
smaak van solfer en zout
op de zwijgende tong
niemand weet
waar schemeringen aanvangen
waar honger vandaan komt
en naartoe gaat
met droom en bloed
op de lippen
de zesde scheppingsdag
werd taal uit woord geboren
ontstond mens haat wanhoop
liefde verdriet bedrog
de Kaïn stond op tussen ons
uit de rede groeide de keerzijde
van de schaduw
de broederkus
nimbus en steen
woord tot taal
die bloedend bloeit
wie weet
waar eindigden de schemeringen
waar stelden handen duisternis vragen
en richtten hun toren van Babel op
lieten Babylon achter zich
en de onschuld van Arcadia
het paswoord in de spelonk
van de mond
een zwerfsteen leggend
tussen wassend koren
die weet hebben van de reddende oever
het spoor kennen van de reis
het geheim van het letterslot
weten
dat het schip wacht
op de snerpende klaagtoon
van de lichtboei
de matrozen in luchtig blauw
ogen vol solfer
en kleur van diamanten en zout het bevrijdende woord
op de punt van de tong
Mysterie
in staat
de vorm te voltooien
van doorboorde helderheid
de dageraad van de taal te proeven
de aanvang van kleuren
brandend in een blind oog
een gekwetste stem te zijn
in de vuurlijn
en kijk
een tintelend Bengaals festijn
openbarstend als spetterende regen
van goud en zilver
blauw koper
indigo stuifmeel
magnesium melk stortend
en zich spreidt
opvlamt en dooft
de dag van morgen
vullend met mysterie
Schibboleth
cf: voorbereiding uit 1999
I
wat je zoekt ligt nabij
in twijfel en hoop verborgen
in de plooirimpel van het landschap
binnen de ruimte van dit litteken
luistert een verminkt oor
registreert een doorboord oog
leg je angstige hand
over de grens van voorbij
het misschien in de taal
leg je zoekende hand
op het dwaalspoor het zoekspoor
doorheen zomer naar winter
laait een muur van vuur
buldert wind van jaren
ruist bron van brandend bloed
laten namen hun schaduw na
de toverspiegel toont
de kronkelende naaldstraal
uit maan en zilver
van herinnering
de molensteen knelt om de hals
gemerkt met het teken
met de echo voor later
II
steen bewerkt met taal en geheugen
kleurend het labyrint
met herinnering
plaats je zoekende voet
op het dwaalspoor het taalspoor
volg de gesloten wonde
van wonder en vele verlangens
er blijft een brandende kring
een ring rondom stilte
een schroeivlek in leegte
een vergeten naam
die tot leven komt
met bewegende zon in de ogen
III
draai de wijzende vingers
van tijd terug
tot de dag die vandaag is
bewaar het spoor van herinnering
sluit in je glanzend oog
droefheid en woede
verlangen en hoop
reis naar het verlorene
naar het teruggevonden
verbrijzelde hart van een naam
hoort hoe zegevierend wit
door de muur van stilte stoot
dwars door de zwarte cirkel
van vergetelheid
er zal iets blijven nu later altijd
dat zich zal vullen met wij met het ik
van aarde en water
uw uur kent geen tijd
komt een woord eindelijk
een vlammende ster
met stilte en hoop
een woord uit het duister
Poëzie
poëzie enige hand
zandroos die breekt als ik adem
het woord schuift de regels
de hand slaat de wind
wat de wind maakte breekt de hand
wat de hand maakte breekt de wind
en daartussen ik geen water
geen weg alleen licht liefde
als een gevulde long
Een versregel
niets bestaat uit zichzelf
niets is gegroeid
uit de abstractie
van zuiverheid
hij is niet diegene die wegging
maar de hij
van zijn schaduw
de eerste aarzelende glimlach
het paswoord
dat hij op tafel achterliet
alles bestaat uit alles samen
alles is uit duisternis ontstaan
en uit het concrete
van waarachtigheid
is hij diegene die haar opmerkte
of was zij het die hem zag
of was wat ze zagen
een versregel
met de transparante pijn
van Lorca op de mond
en de druppel bloed op het woord
zij is diegene die wegging
om te blijven
boordevol warmte en passie
midden een piramide van muziek
De droevige
valt het licht
over hem heen
of valt het licht net anders
achter haar
in de hoek van duister
waar zijn stem slaapt
op de zwijgende spiegel
midden kleurige linten
en sneeuw
of valt haar licht
in zijn ogen van grijsblauw
de droevige
gekwetst door het landschap
van mensen
haperend aan wonde
na wonde
Hopend
dacht
dat elke dag
hem trouw bleef
maar in het inferno
reist de mens alleen
het hart onvoorbereid
te kiezen tussen zovele deuren
het niet eenvoudig is
de ultieme jaren te herschikken
te weten
er bestaan sleutels en tekens
die wegen openen van herkenning
dat wat komt
niet noodzakelijk verloren gaat
maar wachtend als goud onder een ruwe steen
altijd wacht
hopend het geluid
van haar voetstap te horen
De zon
wie kent
haar golvende gratie
ster van haar dageraad
wie verklankt
de taal van haar voetstap
de zon van haar vele seizoenen
ooit liep ze
onder een andere
vreemdere hemel
de zoektocht de hartstocht
wachtend op wat wacht
tot geraniums zacht zinken
midden het oeverloze duister
elkeen bevlekkend
met bloedende taal
koortsig koudvuur
met schaduw van een diepblauw gordijn
geluidloos
als roerloze adem
Voorbij het voorbij
het brandmerk van de droom
het teken van een onzeker ogenblik
misschien bestaat een naam
toch niet uit vijftien elementen
van diverse planeten
misschien uit spiegellicht
van sneeuw in de zon
voorbij het voorbij
van formules en leer van getallen
omsloten door diepe stilte
van blauwsteen
door kristal
van haar huid
het geheim binnen het omhulsel
van een seconde
sleutel
die de deur van herinnering opent
het verhaal te slapen leggend
tussen zomervolle borsten
ter vrijwaring van schoonheid
van de veelkleurige vlinder
tot op de zwijgende zerken
alle namen zijn uitgewist
Licht
het verweesde lied
nooit door tijd verstild
noch door het verschuiven
van planeten
doorheen haar ogen
zie ik de maan jagen
door verspringende wolken
hoor ik het gekreun van ruïnes
gejammer van gekwelde engelen
de doodsstrijd van september
als de droefheid me een brief stuurt
zal ik niet antwoorden
de lamp niet ontsteken
tijd bekijken behoeft geen licht
hoe donker ook
hoe boordevol sneeuw
nacht en lakens
de wijngaarden van vroeger
de zandloper van onhoorbare tijd
reiken elkaar de lippen
alsof het bloemkelken zijn
breekbaar als geluk
reiken we elkaar de lippen
om het zout van een traan te proeven
de trilling van ons lied
er bestaat een verborgen schat
onvindbaar onbereikbaar
tot in de helft van de komende eeuw
onder het woestijnzand
van de afwezigheid
de wonde om wat was
wat is de spiegels van verlangen
de kleur van voorbije tijd
het zijn van haar ik
op de lippen van een ruiker licht
De woordgrens
toen klank vloeide
over de boordlijn
van de taal
toen woord er in opging
sterren toevoegend
aan het baldakijn
van hemels donker
koolzwarte letters verbrandend
uit geheime brieven
niemand hoeft te luisteren
naar het verhaal van de avond
niemand moet iemand omhelzen
rustig stoot Bach zijn zegevierend lied
door de muur van bloedende stilte
door de zwarte cirkel van dood
mij-waarts gekomen
haar-waarts gegaan
tot voorbij de rand
van de woordgrens
Voor later
leeg blijft de plaats van haar afwezigheid
de diepe stilte na de omhelzing
blind voor veel vrolijkheid
deze schaduwzomer
stapvoets op weg
naar hoopvolle havens
het bitter verlangen
de hallucinerende herinnering
aan herinnering van helderheid
het wachtende schip
met helwitte zeilen
in de ijsblauwe pupil
van de zee
door stalen kielen doorsneden
het beukend geweld van golven
op de stranden van het Noorden
de pijn van zoveel meer
jankend in het jagende lied
de oneindige honger naar vroeger
toen men terugkeerde
met heldere hoop in de ogen
niet met flarden en klachten
en bloed op de tong
en midden de bruisende brandende zee
voor haar
een fles achterliet met een lied in
voor later
De datum
in het hart
van de nacht
blijft het diepste scharlaken
van de roos
zwart
er bestaan tastende tekens
wachtend op ontcijfering
vingers als kruipende klanken
delicate liederen
die verdriet vertolken
uit koorts en waanzin geboren
uit de geheime materie
van taal
wie inslaapt
met lippen als vrucht
van ijsblauwe kersen
geheim als onvoorziene droefheid
verborgen
achter bevroren beweging
inslaapt
afdalend in de bodemloze put
om de hals de ring
de breuk in de herinnering
nam toen de donkere hemel
haar regenbogen mee
schoof maan
in volmaakt evenwicht
op de exacte plaats
sloot deuren en ramen
dempte geluid
doofde het hart van de ster
maakte rood onzichtbaar
wiste een naam uit
en kruiste de datum aan
van zijn dood
Het wonder
roof uit de hemel
het vuur van de liefde
vang in je droomnet
de maan
laat ze
te water
kijk hoe ze straalt
in haar spiegel
schuif de nacht open
vlieg uit strijk neer
op Saturnus
spring doorheen de wolken
van weleer
een staart sterren achterlatend
in je spoor
niemand kan ze doven
blijf leven blijf
in het wonder geloven