Taalspoor

uitgeverij De Beuk, Amsterdam, 2002

inhoudsopgave & colofon


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Blijven zingen


vaak rusteloos toen velen sliepen

zij spottend om zijn druk gedoe

om de wilde wortels van zijn haren

zij altijd bereid om smekend te bedaren

nooit vragen stellend naar waarom of hoe

en altijd bij het opnieuw ontwaken

stond nacht op wacht om te verhalen

dat niets nog was gekomen hoewel

hij wist dat buiten voor de deur

een koffer stond vol dromen

dit was het raadsel dat hij wou begrijpen

kwam niemand met de sleutel

blijven alle vragen dicht en duister

vergrendeld is het woord

ook de herinneringen

straks slaapt hij in wetend dat liefde

ondanks alle luister

soms kort duurt soms illusie is

maar dat altijd de dichters blijven zingen

Het wazige licht

verschuivend

naar de schemerzone

bracht hij zijn eerste leven door

wonend in wit water

graankorrel

in een schelp bewaard

tussen parelmoer

en ondeelbaar spectrum

wachtend op voltooiing

bracht hij zijn tweede leven door

midden gestold kwikzilver

onder het spiegelend glas

van verlangen

tussen het wazige licht

van Morandi

bedekt

met transparante huiver

van onzichtbare aanwezigheid

Het oog van de maan

hermetisch zwart

drong zijn sterrenbeeld binnen

zijn gescheurde mond

zijn hart uit gedeukt koper

een piramide

van

barricade en oproer

glanzend

in het oog van de maan

Het gelaat van de moeder

droeg de jongen

zijn Meissner-blauw matrozenpakje

met helder lint omboord

schaduwen verschoven

in de schemerzone

tussen klei en kalk

transparante huiver

van onzichtbare aanwezigheid

speurde over de putrand

met het gelaat van de moeder

naar de roerloze bodem

huiverend biddend zoekend

het kind zwalpend

zonder schip noch kompas

midden de openheid

van gebroken licht

haar tranen van bitter roet

vulden de put

en het matroosje zonk

verdronk

tussen de brakke geur

van verrotting

kaarsvet

en gelig giftig parfum van witte lelies

rond haar hals

het snoer geknoopt

waaraan het bloedende hart bengelde

van haar verbitterde god

De versplinterde ster

een spoor nalatend

van verpulverd licht

en zwart bloed

daalde maan naar beneden

daalde behoedzaam

tot de duistere bodem

van de vergeetput

spreidend een doorzichtig waas

van stoflood

over de spiegel van slapend water

en herinnering

drong geluidloos

het labyrint binnen

tastte steen en bevloering af

duister oplossend tot melkwit

duister verwekkend

waar voordien klaarte woonde

er was geen geluid

engel noch duivel

maan vloeide kamers binnen

ontsloot deuren en geheime nissen

verzilverde spin en scarabee

om nadien alles en allen

met kabbalistisch zwart te omhullen

kijkend naar de versplinterde

ster in de spiegel

bleef vragend het kind van de maan

op de roerloze bodemput staan

Anders

zijn kindertijd liet hij achter

nabij een haven

aan de Noordzee

tussen kreten van meeuwen

tussen vochtige violette

fosforescerende schubben

van opspringende vissen

zijn handen liet hij achter

bovenop de kwetsbare bladzijden

van boeken geklemd

rondom syllaben

verstrikt midden wortels

van gedrukt geheimschrift

zijn hart liet hij achter

onder de tintelende regen

van Bengaals vuur

op de flitsende punt van een degen

midden de roos van een cactus

waar hij kwam volgde mijn schaduw

de sonore eenzaamheid van klokken

het amarant van droefheid

om de versplinterde ster

die hem de wereld anders liet zien

Het dode paardje

er waren vogels

als zwarte kruisen

mensen die beschutting zochten

binnen een structuur uit leegte gemaakt

toen

het huis krakend en kermend

ineenstortte

zag hij tussen de gebinten

het dode paardje hangen

geen bloed nee

geen bloed

geen angst nee

geen angst

geen droefheid nee

geen droefheid

slechts het ontwaken

in het spiegelpark

van herinnering

sneeuw

om in te verdwalen

op de bodem van de waterput

leefde

een gevlekte salamander

dreef

een verdronken maan

rust een revolver vol roest

Bruingeel

de zee

kijk tot op de bodem

daar woonde je ooit

het dorp

de afgeplatte toren

op de bruingele foto’s

van foto’s

een in de lens kijkende kat

met erachter

een vrouw die je moeder zal zijn

wend je

naar de stad in de verte

witte wind uit het noorden

blaast er overheen

zwarte mieren

marcheren er naartoe

wapen je

met goedheid

en de vreugde

van een vriendelijk woord

kijk in de spiegel van water

dat stilstaat

eronder

slaapt de gevlekte salamander

ziet

hoe bijtend staal

het huis bij de keel pakt

het is oorlog

de moeder lang dood

je droomt van de zee

in de verte

het sprookje is uit

alleen puin blijft over

boven de spiegel van water

foto’s van foto’s bruingeel

en hopeloos ver

Alsof

schuift het landschap voorbij

het landschap alsof

een onzichtbare hand

het beweegt

noch blinde noch dove

kunnen het zien

de blauwgroene zoom

van een bos

de opwiekende vlucht

van een reiger

de ons wenkende zinkende dag

vuurvattend

oplaaiend vallend

aan een einder

over het huis waar niemand nog woont

De schrei

wie denkt dat het gesloten boek

woord en raadsels prijsgeeft

dat de vlinder het geheim niet kent

waaruit parfum opbloeit en vervliegt

of dat steen niet vloeibaar is

als water dat tot steen verkalkt

of water al dan niet vloeit en waarom

de vlam van de kaars opwaarts brandt

licht ook zonder licht

licht kan worden woordeloos

wie niet het roerloze geduld begrijpt

van de spin noch de eenheid van haar huis

wie van de nachtzwaluw niets hoort

onder de arcaden van de hoofdletters

zand in de mond krijgt toegestopt

luisterend naar de schrei van de steen

Een vocaal

(Bramonesas)

maan van witte magie

lazuurblauw van wolk tot wolk

altijd het brandende teken altijd

hard en hoog

de filigrane schaduw

het alfabet strooiend als stofgoud

over onze wereld

wat met deze droge hagelslag

wanneer een teruggevonden woord

fel zingen vogels bij het ontwaken

tekent de agave zich tegen de horizon af

we schrijven dit niet

om anderen droevig te stemmen

vanzelfsprekend kan men schrijven

het recht zal zegevieren

of

alles wordt goed

of

een late roeping is de mooiste

ook nog

binnen de taal verandert

de taal een vocaal

van schaduw

tot witte vlinder

Gekleurde landschappen versie uit 1987

doorkruisend

het alfabet van de wereld

stilte van porfier, en toermalijn

aanrakend, aarde, bewegend water

gekleurde landschappen, de blauwe iris

van de maan


kinderen van oorlog en liefde

een aardeteken tot baken,

met gesloten mond, versteende syllabe

bewerkt met taal en geheugen

als verweer het bolwerk

van het gedicht, de ringmuur

van klinkers en klanken

de brandende metaforen


breekbaarheid die zich inschrijft

in transparante brieven

de a van antwoord

de e van Jerichoroos

de o van geslotenheid

de gotische diftong van het lichaam

en de vele verlangens.


de schriftuur van zee

en vlakten vol giftig groen

de erectie van blauwzuur boven de bergflank

dezelfde kosmische schoonheid

of exacter dezelfde menselijke weemoed

Donkerder blauw

schoof schaduw

over kleur naar links

en schoof donkerder blauw mee

alsof het avond werd

of schoof schaduw van een wiekslag

over het huis en de man binnenin

vlekte het wit van de gevel

onder de schaduw vandaan

of dacht de man binnenin

dat het wit van de muur

gekleurd werd met donkerder blauw

van de avond die viel

sloeg iemand een toets aan

viel klank als heldere pijn

in de ruimte van donker

sloeg iemand een toets aan

ving Mozart met sterven aan

of zong de muziek in de droom

van het donkerder blauw

schoof kleur over schaduw

naar links en schoof staalhelder blauw

in het oog van de man in het huis

plooide vreugde naar links

waar het hart slaat

of plooide het hart naar de hand

die de taal van het zwart kent

en het witte ivoor beroert

schuift kleur over kleur

klank over klank

de nacht is nabij de morgen nog ver

of moet nacht nog geboren

uit zilverwitte stralenkrans

van verduisterende zon

Het Sarmatisch goud

kleiputten van dood

tijdelijke eindeloosheid

voetstappen door wind en nacht

uitgewist

tot mist verstoven maan

wie bedekte wie met tijdloos wachten

wie ontkorrelde verrottend

van omwenteling tot omwenteling

liggend met ontbladerd skelet

lichtjaren lichtjaren lang

wie ontgroef eindeloosheid

wie bracht tot berekenbare tijd

de vruchtbare zon

wie ontblootte het eerst

het wachtend skelet

het Sarmatische goud

ving schittering

als een dolksteek op

droeg het diadeem

van blauw bloed

Tijdloze tijd

stel je voor

dat we alles vergeten zijn

alles verlieten

dat we leven

in tijdloze tijd

de adem ophoudend

denkend

hoe zwemmen we over

van oever tot oever

hoe overleven we spijt

twijfel en angst

of beter

hoe leren we ermee leven

opdat we niet alles

achter ons moeten laten

vergeten wat was

wetend

dat was dragen we mee

tot het einde

ontmoeten we binnen de taal

bij de klank van een lied

om de hoek van een straat

op het scherp van de snede

op foto’s van foto’s

denkend

overal

zijn we geweest

waren we

zullen we komen

niets of niemand ontneemt ons

de herinnering

Het omringende

een naam spellen

letters samenvoegen

tot een herinnering

die vermomd

het verduisterde raam

met bloemen bedekt

uitgestrooid

meegegeven

met gesluierde wind

een gedroogde bloem

of vlinder

zon in een indigo zakdoek

een prentkaart

met zicht op zee

beeld onder de waterspiegel

taal wordt

licht bewaard blijft

droom drijft

binnen het onhoorbare

lichaam

te vinden gelegd

iets dat nooit was verteld

iets onbelangrijks wellicht

het opslaan van wimpers

de voorbijgaande zomer

de tuin van stilte

de taal van stilte

sterker dan het gekletter

van ijzerbeslag

op de onbewerkte steen

de nacht dat het maanschip in brand staat

de vonkende haren kamt

zoveel onbelangrijks

het omringende

bijvoorbeeld

Semafoor

oker

tot bloedende nacht geworden

waar de zon verdronk

de windroos

op het kruis ligt

van lengte- en breedtegraden

en het uitdovende schuim

door wind voortgestuwd

langs de gekartelde lijn

van de branding

in zand verzinkt

de ontroering

een zeilschip

met blauwe matroos

dat de haven uitvaart

koers zet

naar de zeeziekte

naar de wachtende angst

semafoor

aan de einder van de kindertijd

Ergens anders

twijfelloos

de eerste steen

de gekapte witte tekens

de ultieme sprong

doorheen het weefsel

van vuurspuwende staartsterren

met de gestreepte

bebloemde tijgerkat

op stap

we beleven gevaarlijke tijden

de ene dag lijkt niet

op de andere

de verleden tijd is opgebrand

in de tegenwoordige

de toekomstige wacht ergens anders

maar wees voorzichtig

er blaast een ijskille winterwind

een wind van zovele jaren

er wacht ergens anders

een ruwe onbewerkte steen

ergens anders

is twijfelloos

alleen ergens anders

Uitgewist

we spraken

over het teveel

omhelzend

het te weinig

binnen de ring

was de datum

van de herinnering

uitgewist

maanden en jaren

eeuwen

hadden de cijfers aangeraakt

de namen gestreeld gekust

gewist het geheugen

Het mes

wat te doen

als troosteloosheid

de dagen

onzichtbaar maakt

de gifbeker

geen toegang vindt noch bijdraagt

tot luister en betovering

en wat met onwetendheid

levenslage celstraf

dagelijkse zelfmoord

wonderolie uit de kindertijd

sirenes overstemd

door gierend staal

het blauw kraagje

van de jonge matroos

het mes dat de keel zocht

Herschrijven

dacht

indien hij deze wereld

zou moeten verlaten

het onmogelijk zou blijken

zichzelf te herschrijven

in die andere wereld

Met verbazing

jaagt wind uit het Noorden

koud vuur over de heuvels

die brandend

in blauwe rook opgaan

staat zwartgeblakerd het huis

met wolken omringd

door noodlot getekend

verbrandend het oog in mijn oog

wie het zwarte doek wegschuift

dat de spiegel bedekt

zich ziet met verbazing

afgrijzen of huiver

met rustig respect

glimlachende angst

zich herkent

zich afvraagt

wie is wie

ben ik ik

of een andere

die de wachtende omhelst

Het gevaar

zekere dag

verloren lopend

tussen wereld en planeten

de geheime formules op zak

ongekend als de komende vergissingen

het gevaar

van jezelf

zwervend terug te ontmoeten

tussen het puin

van zoveel vroeger

Zwart bloed

op het beslissende ogenblik

de stem kwijt

de wijzende hand het woord

uit het oog verloren

kijkend in de ogen

van de altijd aanwezige

onsterfelijke dood

de omhelzing

uit liefde voor wat leeft

het innerlijke raadsel

onder de beschuttende schedel

waar zang en schrei

schuilen

waar tussen ruimte en tijd

doorheen de diverse lijnen

binnen een magische handpalm

zwart bloed pulseert

ziet

hoe woord vuur vat

opbrandt

in lichtend licht

De gapende wonde

spreek

je taal

vertel

wat verdrietig stemt

of gelukkig maakt

wat kwetst

in opstandigheid

uit wat

tranen zijn samengesteld

welke wolken

het landschap verduisteren

en of bloemen bloeien

in bloedende nachtdroom

leg

het hart

als een geopende horloge

op tafel

tel de tijd af

van het bestaan

verzamel

in het bewustzijn

de sporen van wegen

waarlangs je reisde

de sprong

uit het duister

toon

de gapende wonde

van hoop

het litteken

van de zandloper

de gele ster

in de nacht

het hart een rode driehoek

de verminkte pols

met de asblauwe cijfers

Een zwerfsteen

bittere schittering

van diamant

smaak van solfer en zout

op de zwijgende tong

niemand weet

waar schemeringen aanvangen

waar honger vandaan komt

en naartoe gaat

met droom en bloed

op de lippen

de zesde scheppingsdag

werd taal uit woord geboren

ontstond mens haat wanhoop

liefde verdriet bedrog

de Kaïn stond op tussen ons

uit de rede groeide de keerzijde

van de schaduw

de broederkus

nimbus en steen

woord tot taal

die bloedend bloeit

wie weet

waar eindigden de schemeringen

waar stelden handen duisternis vragen

en richtten hun toren van Babel op

lieten Babylon achter zich

en de onschuld van Arcadia

het paswoord in de spelonk

van de mond

een zwerfsteen leggend

tussen wassend koren

die weet hebben van de reddende oever

het spoor kennen van de reis

het geheim van het letterslot

weten

dat het schip wacht

op de snerpende klaagtoon

van de lichtboei

de matrozen in luchtig blauw

ogen vol solfer

en kleur van diamanten en zout het bevrijdende woord

op de punt van de tong

Mysterie

in staat

de vorm te voltooien

van doorboorde helderheid

de dageraad van de taal te proeven

de aanvang van kleuren

brandend in een blind oog

een gekwetste stem te zijn

in de vuurlijn

en kijk

een tintelend Bengaals festijn

openbarstend als spetterende regen

van goud en zilver

blauw koper

indigo stuifmeel

magnesium melk stortend

en zich spreidt

opvlamt en dooft

de dag van morgen

vullend met mysterie

Schibboleth


cf: voorbereiding uit 1999

I

wat je zoekt ligt nabij

in twijfel en hoop verborgen

in de plooirimpel van het landschap

binnen de ruimte van dit litteken

luistert een verminkt oor

registreert een doorboord oog

leg je angstige hand

over de grens van voorbij

het misschien in de taal

leg je zoekende hand

op het dwaalspoor het zoekspoor

doorheen zomer naar winter

laait een muur van vuur

buldert wind van jaren

ruist bron van brandend bloed

laten namen hun schaduw na

de toverspiegel toont

de kronkelende naaldstraal

uit maan en zilver

van herinnering

de molensteen knelt om de hals

gemerkt met het teken

met de echo voor later

II

steen bewerkt met taal en geheugen

kleurend het labyrint

met herinnering

plaats je zoekende voet

op het dwaalspoor het taalspoor

volg de gesloten wonde

van wonder en vele verlangens

er blijft een brandende kring

een ring rondom stilte

een schroeivlek in leegte

een vergeten naam

die tot leven komt

met bewegende zon in de ogen

III

draai de wijzende vingers

van tijd terug

tot de dag die vandaag is

bewaar het spoor van herinnering

sluit in je glanzend oog

droefheid en woede

verlangen en hoop

reis naar het verlorene

naar het teruggevonden

verbrijzelde hart van een naam

hoort hoe zegevierend wit

door de muur van stilte stoot

dwars door de zwarte cirkel

van vergetelheid

er zal iets blijven nu later altijd

dat zich zal vullen met wij met het ik

van aarde en water

uw uur kent geen tijd

komt een woord eindelijk

een vlammende ster

met stilte en hoop

een woord uit het duister

Poëzie

poëzie enige hand

zandroos die breekt als ik adem

het woord schuift de regels

de hand slaat de wind

wat de wind maakte breekt de hand

wat de hand maakte breekt de wind

en daartussen ik geen water

geen weg alleen licht liefde

als een gevulde long

Een versregel

niets bestaat uit zichzelf

niets is gegroeid

uit de abstractie

van zuiverheid

hij is niet diegene die wegging

maar de hij

van zijn schaduw

de eerste aarzelende glimlach

het paswoord

dat hij op tafel achterliet

alles bestaat uit alles samen

alles is uit duisternis ontstaan

en uit het concrete

van waarachtigheid

is hij diegene die haar opmerkte

of was zij het die hem zag

of was wat ze zagen

een versregel

met de transparante pijn

van Lorca op de mond

en de druppel bloed op het woord

zij is diegene die wegging

om te blijven

boordevol warmte en passie

midden een piramide van muziek

De droevige

valt het licht

over hem heen

of valt het licht net anders

achter haar

in de hoek van duister

waar zijn stem slaapt

op de zwijgende spiegel

midden kleurige linten

en sneeuw

of valt haar licht

in zijn ogen van grijsblauw

de droevige

gekwetst door het landschap

van mensen

haperend aan wonde

na wonde

Hopend

dacht

dat elke dag

hem trouw bleef

maar in het inferno

reist de mens alleen

het hart onvoorbereid

te kiezen tussen zovele deuren

het niet eenvoudig is

de ultieme jaren te herschikken

te weten

er bestaan sleutels en tekens

die wegen openen van herkenning

dat wat komt

niet noodzakelijk verloren gaat

maar wachtend als goud onder een ruwe steen

altijd wacht

hopend het geluid

van haar voetstap te horen

De zon

wie kent

haar golvende gratie

ster van haar dageraad

wie verklankt

de taal van haar voetstap

de zon van haar vele seizoenen

ooit liep ze

onder een andere

vreemdere hemel

de zoektocht de hartstocht

wachtend op wat wacht

tot geraniums zacht zinken

midden het oeverloze duister

elkeen bevlekkend

met bloedende taal

koortsig koudvuur

met schaduw van een diepblauw gordijn

geluidloos

als roerloze adem

Voorbij het voorbij

het brandmerk van de droom

het teken van een onzeker ogenblik

misschien bestaat een naam

toch niet uit vijftien elementen

van diverse planeten

misschien uit spiegellicht

van sneeuw in de zon

voorbij het voorbij

van formules en leer van getallen

omsloten door diepe stilte

van blauwsteen

door kristal

van haar huid

het geheim binnen het omhulsel

van een seconde

sleutel

die de deur van herinnering opent

het verhaal te slapen leggend

tussen zomervolle borsten

ter vrijwaring van schoonheid

van de veelkleurige vlinder

tot op de zwijgende zerken

alle namen zijn uitgewist

Licht

het verweesde lied

nooit door tijd verstild

noch door het verschuiven

van planeten

doorheen haar ogen

zie ik de maan jagen

door verspringende wolken

hoor ik het gekreun van ruïnes

gejammer van gekwelde engelen

de doodsstrijd van september

als de droefheid me een brief stuurt

zal ik niet antwoorden

de lamp niet ontsteken

tijd bekijken behoeft geen licht

hoe donker ook

hoe boordevol sneeuw

nacht en lakens

de wijngaarden van vroeger

de zandloper van onhoorbare tijd

reiken elkaar de lippen

alsof het bloemkelken zijn

breekbaar als geluk

reiken we elkaar de lippen

om het zout van een traan te proeven

de trilling van ons lied

er bestaat een verborgen schat

onvindbaar onbereikbaar

tot in de helft van de komende eeuw

onder het woestijnzand

van de afwezigheid

de wonde om wat was

wat is de spiegels van verlangen

de kleur van voorbije tijd

het zijn van haar ik

op de lippen van een ruiker licht

De woordgrens

toen klank vloeide

over de boordlijn

van de taal

toen woord er in opging

sterren toevoegend

aan het baldakijn

van hemels donker

koolzwarte letters verbrandend

uit geheime brieven

niemand hoeft te luisteren

naar het verhaal van de avond

niemand moet iemand omhelzen

rustig stoot Bach zijn zegevierend lied

door de muur van bloedende stilte

door de zwarte cirkel van dood

mij-waarts gekomen

haar-waarts gegaan

tot voorbij de rand

van de woordgrens

Voor later

leeg blijft de plaats van haar afwezigheid

de diepe stilte na de omhelzing

blind voor veel vrolijkheid

deze schaduwzomer

stapvoets op weg

naar hoopvolle havens

het bitter verlangen

de hallucinerende herinnering

aan herinnering van helderheid

het wachtende schip

met helwitte zeilen

in de ijsblauwe pupil

van de zee

door stalen kielen doorsneden

het beukend geweld van golven

op de stranden van het Noorden

de pijn van zoveel meer

jankend in het jagende lied

de oneindige honger naar vroeger

toen men terugkeerde

met heldere hoop in de ogen

niet met flarden en klachten

en bloed op de tong

en midden de bruisende brandende zee

voor haar

een fles achterliet met een lied in

voor later

De datum

in het hart

van de nacht

blijft het diepste scharlaken

van de roos

zwart

er bestaan tastende tekens

wachtend op ontcijfering

vingers als kruipende klanken

delicate liederen

die verdriet vertolken

uit koorts en waanzin geboren

uit de geheime materie

van taal

wie inslaapt

met lippen als vrucht

van ijsblauwe kersen

geheim als onvoorziene droefheid

verborgen

achter bevroren beweging

inslaapt

afdalend in de bodemloze put

om de hals de ring

de breuk in de herinnering

nam toen de donkere hemel

haar regenbogen mee

schoof maan

in volmaakt evenwicht

op de exacte plaats

sloot deuren en ramen

dempte geluid

doofde het hart van de ster

maakte rood onzichtbaar

wiste een naam uit

en kruiste de datum aan

van zijn dood

Het wonder

roof uit de hemel

het vuur van de liefde

vang in je droomnet

de maan

laat ze

te water

kijk hoe ze straalt

in haar spiegel

schuif de nacht open

vlieg uit strijk neer

op Saturnus

spring doorheen de wolken

van weleer

een staart sterren achterlatend

in je spoor

niemand kan ze doven

blijf leven blijf

in het wonder geloven