Nadien

nu

blijft voor alles nog tijd

verdriet liet nachtschade vrij

en we blijven maar dansen

op de strakke koord van voorbij

nu

is hoop nog een ster

die magnesium sproeit in het duister

vervalste luister

van miljoenen lichtjaren ver

nu

rest voor alles nog tijd

herknoop het verleden

gedenk wat voorbij is

op het zo kwetsbare netvlies

het nooit te genezen verlies

voor

alles nog tijd

nu en vandaag

brandende vraag

te lezen in breuklijn van steenroos

geluk blijft een woord

breekbaar en broos

straks

is het voor alles te laat

taalmuur waartegen men staat

de hoofdletters op je gericht

(er blijft je nog tijd voor één woord)

nadien

wordt je hart voor immer doorboord

(04-07-1994)

Meidag

plots bommen in de straat vandaag

angst klopt aan de deuren

wat baat nu nog gevloek geklaag

wat helpt het tranend zeuren

weer lijken in een huis vandaag

de rouw dekt alle zonden

hoog op de puinen strompelt traag

de dood en biedt zijn wonden

Nacht

de nacht schuift de gordijnen dicht

straks zullen stalen vogels komen

met angst met hoop en fakkels licht

en bommen tussen onze dromen

dan gaat misschien een vriend eraan

een vrouw een buur een schreiend kind

die in de klamme schuilplaats staan

te huivren tot de dood hen vindt

er zullen straks weer lijken zijn

een vriend een buur een slapend wicht

de nacht bedekt de wreedste pijn

en sluit de kilste ogen dicht

Départ

de trein reed binnen in ‘t station

het was een grijze morgen

stil en zwijgzaam op ‘t perron

de reiziger vol zorgen

vrouwen schreiden diep en bang

zo eenzaam in de morgen

de oude moeder kuste lang

haar stille zoon vol zorgen

ginds in de verte rijdt de trein

weg in de kille morgen

op het perron staat stil en klein

een moeder vol van zorgen

Zonder belang

de kogel die de ruit deed breken

het kind geboren in de nacht

onder de rode fakkelregen

soldaten ergens op de wacht

en weldra wordt het weerom morgen

de verre lichten zijn gedoofd

de mensen slapen zonder zorgen

elk heeft zijn ziel aan God beloofd

soldaten vuurden ergens buiten

een roerloos wicht de ogen groot

de kogel die doorheen de ruiten

de scherpe zeil sloeg van de dood

Geloof

er blijven schone dagen

het hart bonst wild en wijd

het heeft nog strijd te dragen

in kommervolle tijd

er blijven goede mensen

met vrijheid in het bloed

die hem geluk toewensen

als hij weer verder moet

er zijn nog koele nachten

vervuld van durf en daad

als tussen vijands wachten

de dood haar zeis neerslaat

hij heeft niets meer te vragen

het hart klopt voor de strijd

er blijven schone dagen

en eens wordt ‘t volk bevrijd

Eindstation

de ogen zijn gesloten

men kan nu slapend zijn

het regent in de sloten

en harten doen weer pijn

het regent langs de ruiten

de trein glijdt door de nacht

langsheen het spoor daarbuiten

een man die blijkbaar wacht

zijn ogen staren zwijgend

strak loerend naar het licht

het hart klopt zwaar en hijgend

de hand tot daad gericht

een trein reed van de sporen

de hemel kleurde rood

en harten zijn verloren

verloren in de dood

Gevangene

cirkelgang van trage uren

hoelang nog voor hij wedervindt

buiten de rechthoek van de muren

een vrouw een vriend een lachend kind

nu kan hij slechts het lot verwensen

de tralies meten met zijn hoop

ze kunnen niet bij vrije mensen

gedachten vangen in hun loop

wat krassen op de zilte wanden

hoelang nog voor hij wedervindt

zijn moeder vader broederhanden

en alles wat het leven bindt

Vers

heb je voor je volk gestreden

houdt men je dan aan

moet je in de kerker treden

‘t strijden is gedaan

komen wachten je dan halen

voor het dodenfeest

sleept men je voor tribunalen

als gebonden beest

moet je straks worden geschoten

door je harde kop

sterf dan met de vuist gesloten

en het hoofd rechtop

Executie

dit is het net begonnen lied

van een geofferd leven

een verre kogel in het niet

en mikken zonder beven

en zonder tranen is dit lied

motief met weinig noten

wat angst wat hoop wat schraal verdriet

en scherpknallende schoten

dit is het uitgezongen lied

van een geëindigd streven

een dode vogel in het niet

en verder weer het leven

Tussentijdig lied

(voor sommigen)

ze zijn verheugd dat ze geboren zijn

en blijder nog dat ze vandaag nog leven

ze lachen weer en drinken een slok wijn

die spoelt de angst weg en verstilt het beven

straks zingen ze weer het laatste lied

en denken niet meer aan de doden buiten

de mens wordt toch niet heilig met verdriet

want iedereen hoort graag zijn liedje fluiten

geboren zijn is steeds een schone zaak

maar niet zo leuk is het met angst te leven

stop nu de oorlog Heer tot hun vermaak

en drink een glas met hen tegen het beven

Memento

ze traden zonder angst tussen de hoge muren

en zagen zon en maan door het gekerkerd raam

ze wisten niet hoe lang het leven nog kon duren

en zochten op de wand naar een verloren naam

dagen gleden heen tussen lange nachten

en tussendoor de staven van het tralieraam

ze hoorden in de gang het lachen van de wachten

en krasten in de muur de letters van hun naam

ze traden zonder angst tot bij de houten palen

en keken naar de hemel zonder kerkerraam

er bleven slechts hun levensloze lijven hangen

en op de grijze muur stond hun vergeten naam

1943

1

we waren van huis weggegaan

we leefden met de gedachte aan licht

we leefden terwijl we stierven

we waren bang voor een handdruk

we hadden blinde meisjes gewild

we hadden dove meisjes gewild

hun mond dichtgenaaid met zwart garen

hun genezende borstjes rechtop

hun gladde buik als een balsem van vrede

zij hebben de meisjes verbrand helaas

hadden ze ogen en lippen die spraken

wij werden tot nacht en nevel

wij zouden de dood overleven

2

gouden appels en bomen

ring van herinnering

herfst was het en oorlog

ratten knaagden aan dromen

gouden appels droeg het jaar

klaproos en huiver

hij: schaduw van schaduw

belaagd beschut bevreesd

winter was het en oorlog

maan werd zilver en bespiegeling

hij: gejaagd geschuwd gevreesd

zing zongen de bomen zing

lente werd het en zomer

hij zocht in de spiegel een spiegel

een licht binnen de schemering

ring van de herinnering

Aftocht

vandaag namen soldaten afscheid van de stad

ze sjokten stil en stroef langsheen de baan

en roofden ‘t laatste wat de boer op stal bezat

de forse paarden die nu trekken moesten

de Poolse karren overvol beladen

geen zang weerklonk noch welden warme tranen

vergrauwd en moe traden ze uit ons leven

langs volbestofte ongekende banen

hun zware zwarte laarzen stapten traag

en knarpten weg met jammerlijk geluid

ze trokken heen soldaten zonder dromen

verdwenen in een donkergrauwe wolk

steeds verder weg in deinende lange stromen

en zongen niet noch weenden

maar achter hen weerklonk het hoongelach

Vreemdeling

hij werd een vreemdeling vandaag

voor volk voor land voor vrijheid

ook een beetje voor zijn eigen kraag

hij kamt zijn haar opzij zet een bril op

kleedt zich zo en zo koestert een andere naam

alleen zijn ogen zullen dezelfde blijven

en zijn handen die niet beefden

in tijd van revolver granaat of dynamiet

en zijn weemoed die sterker leefde

groter dieper mooier

hij werd een vreemdeling vandaag

stencils voltikkend bladen drukkend

lezend door zijn ruitenglanzen bril

zijn vrienden vragen aan hun vrienden

waar leeft hij waar ging hij heen

of stierf hij in een werkkamp ?

niemand vraagt wat doet hij ?

elk gaat zijn weg elk gaat alleen

geen kent de nacht zoals die werkelijk bestaat

hij was een vreemdeling gisteren

de tanks zijn reeds doorheen de stad gereden

hij kamt zijn haar weer recht

legt bril en schroot opzij

bergt granaat revolver dynamiet

gaat tot de vrijheid met zijn jong gedacht

waar menigeen zo spottend om hem lacht

Rebel

Vermoord of kerker hem,

maar zwijgen zal hij niet.

Of snoer zijn jonge hals,

doorscheur zijn borst met kogels,

maar zwijgen zal hij niet.

Hij hoort zelf veel te graag het schone lied

van vrije vogels,

draagt kennis van de diep doorleefde pijn

en weet wat ‘t is om illegaal te zijn.

Nee! Zwijgen zal hij nooit,

het iedereen toeschreeuwen

en wekken tot de daad,

zolang een ademstoot

zijn pols nog kloppen laat.

Want zwijgen

als men spreken moét,

is wreder dan de stervensbaan

van vlees en bloed.

Nog wreder dan de grauwste cel,

waarin,

hoe klein ook ‘t tralieraam,

men toch nog als een man

zijn woede over onrecht schreeuwen kan.

Is wreder dan doorschoten borst of toegesnoerde keel,

omdat men in de tijd die komt

zijn arbeid had zijn deel.

Maar levend zijn,

en zwijgend gaan langs ieders pijn

is erger dan de dood.

De dag vlekt rood

en gans de wereld wordt getooid

met vlaggen als voor Eerste Mei;

en hij, Rebel,

geknecht of vrij

zwijgt nooit, nooit, nooit.

Adieu

de laatste kussen zijn gegeven

de heetste tranen zijn geschreid

bereid zijn voor het wenkend leven

bereid zijn tot de zware strijd

de dwaasste dromen zijn doorstreden

de verre vlaggen wuiven wijd

paraat staan om het staal te smeden

paraat staan voor de nieuwe tijd

vechten tegen angst en beven

vechten tegen haat of nijd

de laatste zoenen zijn gegeven

de rode vlaggen wuiven wijd

en elke droom is weggegeven

en alle tranen zijn geschreid

Vergeet dan

vergeet dan

wie het kan

de bommen en het gruis

de grauwe uniformen

het zwarte hakenkruis

de zonen weggezonden

de vaders in gevang de vrouwen vol verdriet

en moeders stil en bang

de lippen zonder lied

vergeet dan

wie het kan

de kampen en de doden

de beulen en de haat

de martelgang der Joden

de klopjacht in de straat

de moeders zonder zonen

de vrouwen zonder man

vergeet dan

wie het kan

Soms

soms

zet een wolk verdriet

zich neer op je hoofd

je mag van geluk spreken dan

want soms

stort verdriet zich te pletter

beenderen breken

en stuiptrekkend slaat taal

een staccato

dacht je dat een wolk

alleen maar wolk kon zijn

dat is een droevig grapje

een doekje voor het bloeden

soms

verdampt een wolk verdriet

net op tijd

vóór je ogen

later besef je dat geluk aan je zijde stond

hoe andersom het ook leek

soms

trek je die wolk een jas aan

het staat haar mooi die jas

soms

Kamiel Top

Kamiel Top dood en begraven

in Germanië zonder kruis

bij de sletten en de raven

bij de puinen en het gruis

ziek zijn bij het avonddalen

van het ondergaande rood

met de boeven en vandalen

met het water en het brood

en de zon nooit meer zien klimmen

als de kleur van kloppend bloed

slechts de kapo’s en de schimmen

slechts de ovens en hun gloed

bij de sletten en de raven

ver van moeder en van huis

Kamiel Top dood en begraven

In Germanië zonder kruis

Indonesia Raja

zij trokken westwaarts door de grauwe regen

en zochten niet naar sterren in de lucht

ze kenden slechts de modder van de wegen

alsook de wanhoop van hun verre vlucht

het bleef doodstil van zwijgende geweren

de laatste hutten waren uitgebrand

de blanke man kwam grond en goed begeren

en bracht weer moord en leed over het land

de hemel werd opnieuw boeket van rozen

vuurpijlen de klaarte van hun lot

ze trokken westwaarts zonder te verpozen

en huiverden bij ‘t vallen van elk schot

Chinees boerenlied

ossen ploegt de voren ossen ploegt de voren

ploegt je eigen graf

de oogst zal niet aan ‘t werkend volk behoren

dat jullie ‘t eten gaf

ossen buigt je hoornen ossen buigt je hoornen

buigt jullie naar het graf

jullie zult straks met gans de oogst behoren

—o hoe wreed en laf

aan de heren de heren hooggeboren

voor ons blijft slechts het kaf

Tras

Het Brits leger en de politie zijn woensdag begonnen met de stelselmatige uitroeiing van het Maleis dorp Tras…

Tweeduizend dorpelingen werden naar een kamp overgebracht.

Hun woningen werden weggevaagd (Associated Press 08-11-51)

tweeduizend mensen staan bijeengedreven

en zien hun dorp in vuur en vlam vergaan

tweeduizend mensen uit dit grote leven

het bitter hart met rouw en as belaan

zij zien de rook uit deur en ramen waaien

vierduizend ogen door de haat gekust

waarin ‘t weerkaatsend vuur zal blijven laaien

dat nooit door wrange tranen wordt geblust

tweeduizend burgers die hun huis verloren

het leven draait in alle regelmaat

maar in hun hart zingt meer dan ooit te voren

het vrijheidslied dat nooit een volk verlaat

Vier uur dertien

voor Nicos Belloyannis

vier uur negen: grauw de late nacht

dreigend de auto’s in het mulle zand

en stram de militaire wacht

en Plastiras speelt Judas in zijn land

vier uur tien: de lampen flitsen aan

belichten scherp het kalme groepje mannen

die met geheven hoofden staan

en Koning Paul hoort niet hun laatste roep

vier uur elf: geweren zwart en groot

Belloyannis glimlacht naar het licht

dat klimmend rijst vol morgenrood

en Vader Paus denkt aan de vastenplicht

vier uur twaalf: hier scheiden dag en nacht

helden kiezen zonder angst hun lot

in strijd tegen brutale macht

vier uur dertien weerklinkt ‘t genadeschot

Er is een andere pijn

laat de woorden van marsepein

zichzelf vergeten

er kleeft bloed op de mirte

elke fontein roept een klaaglied wakker

want fonteinen slapen nooit

nog bewaren de bergen het lila

van de morgen jong en gewillig

het lied van de heester de lach

van de spotvogel hoog en grenzeloos

er kleeft bloed op de aarde

elke voetstap maakt wanhoop los

zwart als avondlijke olijven

nog zijn de glanzende hanen van glas wakker

en houdt de stad haar adem in

opdat de angst niet zou losbreken

er kleeft bloed aan de handen

de zilveren adem van de Guadalquivir

de zwijgvlucht van de nachtzwaluw

het teder bewegen van de primavera

het hondsgras met het lied

van de donkere dood en ongenaakbaar

wanneer toont de hemel haar wraak

donker en geweldig als de hete bliksem

wanneer zwijgen de stemmen niet langer

en breken ze los als een orkaan van vuur

want er kleeft bloed op het hoofd van Federico

laat de woorden van marsepein

zoet en eetbaar zijn

er is een andere pijn die gloeit

met blind gelaat en verminkte vingers

er blijft een andere pijn van het vergoten bloed

van het vergeten bloed en van

het eenzaam zijn

N’doekoe

aan mijn Congolese vrienden

mij is vandaag de tijd

geen huis dat ik bewoon

geen sprankel eeuwigheid

mij heeft er meer belang

rechtop te blijven staan

geen schaamrood op mijn wang

en dus nooit mee te doen

aan dreiging hoon en haat

neen nimmer mee te doen

zodat gij morgen weet

dat ik uw broeder ben

in liefde en in leed

Ballade van de Algerijnse jongen

er ligt een dode jongen op het plein

wie mag toch wel die dode jongen zijn

zijn moeder had hem ‘s morgens weten gaan

hij wou op ‘t plein tussen de anderen staan

zijn vader was lang dood op ‘t zelfde plein

hij wilde dat zijn jongen vrij zou zijn

daar stond de jongen met groen-witte vaan

tussen de velen stil en aangedaan

soldaten dromden dreigend op het plein

‘t doelpunt van hun wapens vormde één lijn

het eerste salvo trof de trotse vaan

en ook de jongen die was blijven staan

er ligt een dode jongen op het plein

het had jouw eigen jongen kunnen zijn

Een trein met Joden

‘er rijdt een trein met Joden door mijn hoofd’

(Bert Voeten)

er rijdt een trein met Joden door je droom

kijk hen aan ze rijden reeds verder

je verder voorbij

tussen donkere draden van angst

er rijdt een trein met Joden door je hart

en uit de witte wielen

stijgt een droevig lied

een bittere alleenspraak met het niets

er rijdt een trein met Joden door je heen

stervende vogels aan ieder van ons ander ik gelijk

maar ze zijn reeds verder je voorbij

in deze haastige doorvaart

met de lijnen van gedoofd verdriet geschreven

hij die het weet leeft in een glazen huis

onder de sneeuwboom van elektrisch licht

met praatvingers en gesloten gelaat

voor deze wereld open als een nieuw gedicht

er rijdt een trein met Joden door je droom

maar je bent reeds verder

ze roepen je aan je bent reeds te ver

ze roepen hun ster met het schrale geluid

van stervende hoop in hun trein

dit zal het laatste lied wel zijn

Sulamith

I

ze doorreizen een landschap

doorsnijden en proeven het

— zilte smaak van de traan

donkere kreet van wie sterft

nee wellicht wellicht

hadden ze moeten pogen

stil te staan maar dat is een dwaasheid

want alles beweegt

ja alles beweegt en verandert

een droeve muziek reisde mee

maar ze wisten het niet

nee nog wisten ze niet

hoe het worden zou later

zo reisden ze lief

voor mekaar goed

en bedachtzaam

zo hoopten ze maar

is dit dan het eindpunt

—wegen die dicht zijn

pijn die zich opent

oplost in gas

als bruisend blauw water

dit komt straks nog ach ja

dit komt nog wat later

II

in een groot boek moet nu haar naam

vermeld staan statistiek van

zovele doden zoveel kubieke meter gas

en onoverzienbare bergen

van schoenen en engelenhaar

ze moet gegaan zijn tussen de barakken

moet een tijdje in de rij hebben gestaan

mooi en naakt gereed zich door

het blanke water te laten omhelzen

naast haar voor haar achter haar

zullen anderen gestaan hebben óók kinderen

een stukje zeep strelend en geduldig

—gelief u vooral niet te haasten

ze zal de betonnen kamer betreden hebben

verbaasd omdat plafond en muren

door vingernagels zozeer zijn gewond

voordien was ze uit Brugge weggevoerd

uit Amsterdam en Warschau met het lied

van de trein en de gewapende kreten

van soldaten zo donker

ze moet de eerste geweest zijn

die het blauwe gas heeft geproefd

ontsteld om het gehuil

van de kinderen vooral

van de kinderen

misschien zal ze aan mij hebben gedacht

aan de andere vrienden

en zwakjes aan het verduisterde Brugge

in het museum moet nu haar groen

manteltje liggen de zwarte schoenen

die ze kocht in de Steenstraat haar

haren van as toen ze as werd

Sulamith Sulamith hoe kan ik

je helpen hoe kan ik vergeten dat

de Dood een Meester uit Duitsland was

dat je nu leeft in de tederste wolken

elke dag legt men bloemen zo mooi

zo geurend in de donkere holte

van de oven waarin je verschroeide

vergeef me vergeef me dat ik niet

in je plaats kon gaan

III

ik ben niet tot hier gekomen

als een vraagteken op zoek

naar wat ik nog niet wist

noch om de verschrikkelijke echo te horen

van de schreeuw van die enkele dag

of van iedere dag en iedere nacht

ook niet op zoek naar de zwarte schoenen

die ze kocht in het jaar 43

noch speurend naar een vlekje groen

dat haar manteltje zou kunnen zijn

tussen duizenden flarden stof

of een verpulverd bot

in de zwarte mond van de oven

maar om het gefluister van stemmen te horen

om te voelen of iets zachts

hier mogelijk bleek en kon overleven

of geen afdruk bestaat van een kus

schaduw van een hand die nog streelde

vooraleer vuist te worden steen en as

lichtbron van oog als helder water

Het klein meisje

zij was het klein meisje uit Hirosjima

bloemen waren haar vrienden

vogels haar reizende dromen

de wereld haar speeltuin

nu heeft ze geen poppen meer nodig

en roerloos ligt haar blokkendoos

aan de kant

ze werd immers als een oude vod verbrand

zij was het klein meisje uit Hirosjima

eerst greep het vuur

haar haren en handen

toen verzengde het haar zij

moedertje vadertje

schrei niet om haar

zij is een grote reis begonnen

zij klopt aan de deuren van de wereld

en vraagt om een handtekening

tegen de atoombom

zij het klein meisje uit Hirosjima

nee zij komt niet om bloemen

geen boterham vraagt zij

geen fijne snoep

kan haar bekoren

maar ze staat op je stoep

en je moet haar aanhoren

Steeds weer

we dachten alles wordt goed

knipten dromen uit papieren vlinders

kleurden ze met hoop met liefde

en een beetje blauw

schonken vleugels aan woorden

en een glimlach

aan blinde muren van wanhoop

maar aan najaarsruiten

kleefden mistige tranen

buiten vielen bladeren

als roestende letters uit ons alfabet

steeds opnieuw

een nieuw prentenboek ontwerpen

wisten we

en knipten een zoekplaat zoals Hirosjima

boordevol puin en zwart

van moord en dood

we lachten alles is goed

en kleurden met groen

en met van de liefde

het felste rood

Hij weet het hij zegt het

wensen hebben hun waarde

hij weet het hij schrijft het

hij wil niet dat we opnieuw

doorheen het slijk moeten

hij wil dat de zon horizontaal

onze smart geneest

dat open en helder onze handen

onze ogen terugkeren

van de afschuw

woede heeft haar waarde

hij weet het hij roept het

de onderdrukte aarde de droom

van de mens aan flarden gescheurd

verslaafd vernield verstrooid

hij eist rechtvaardigheid

recht zonder medelijden

dat de heersers in volle gezicht slaat

de vaderlandsloze meesters

tussen ons

wanhoop heeft geen waarde

hij weet het hij schrijft het

steeds is begin van nieuw leven

de oude wereld kan ons niet raken

hij vrij

hij geen koningszoon

heeft niemand verraden

niemand moeten leugens vertellen

hij een mens rechtstaande

die men zou willen vellen

Zo zo alleen en met allen tesamen

werd hij een open stad

vol verlichte ramen

zon en sterren bijwijlen

bracht liederen mee

vol opstandigheid

gestrekt tot miljoenen harde vuisten

brak later wat later

verdriet als dood hout

schreef op zijn ruit

het verhaal van morgen

ging voorbij

dag allemaal

met het zachte wuiven van adieu

recht voorbij

in het spoor van de taal

Woede

1

ook wij kennen de gang

van de vreemdste seizoenen

nachten waarop maan

koper spuwt en de angstige mens

ondeelbaar droomt

van zijn paradijzen

ook wij weten hoe zweet

zich kan omzetten tot werelden van goud

hoe maten en gewichten worden vervalst

hoe de deftige burger

om vrijheid roept

wanneer hem wordt gevraagd

zijn rekeningen te verklaren

2

als een korf vol bijen gonst de wereld

veranderingen voltrekken zich wetmatig

de woedende mens is een architect geworden

die een nieuwe kartering maakt

geluk en vrede aan de dagorde stelt

3

maar ook wij weten met beslistheid

woede alleen is niet voldoende

Noodsein

naar vier windstreken

joeg ik zijn noodsein

vallend

over het ik-woord

van mijn lied

moest dan zwijgend zijn

onder een hemel die elkeen behoort

vol diepe hunkering

smeltend van pijn

smeltend van pijn

binnen de kleuren

van het herfstgebied

Zo kort

zo kort lopen de wegen

men komt vlug

tot gekleurde stenen

nadien

tot steen hol van de regen

men komt als wriemelende mieren

tot woorden gelijk

tot zinnen zonder gewicht

stil

tot alfabet van dieren

spreken zonder te kunnen spreken

men gaat de vesting voorbij

van woorden de zwaarte

sluit

de deur niet te doorbreken

Altijd ergens

altijd ergens

een achtergebleven foto

in de donkere kamer

van de herinnering

een stervend paard

in een landschap van Spanje

een glazen kind

in het slijk van de oorlog

een vriendin

in de blauwe vlammen van Auschwitz

altijd ergens

een negatief

een zwart-wit patroon

in de angstdroom

in het kruis van geliefde armen

altijd in schemer van gedoofde woorden

en soms greep wind naar hem

als naar een dorre distel

maar altijd

bewegen ergens mensen

in het schilderij van vertrouwen

blijft hoop en liefde

zo eenvoudig is het

zo alles

Zeg ik het mooi

iedere avond met het leven slapen gaan

iedere dode slapend met de avond

zoals hij zichzelf nooit dood heeft gezien

zo spreek ik en spreek ik me aan

het uurwerk van wijkende dagen ken ik

en wat verenigt en blij blijft

ziedaar het geheim voor de kranten

wie liefheeft leeft lang zo zeg ik het mooi

en wie me gelooft

zal onsterfbaar dood gaan zo teder

Zijn naam als ruïne

nog altijd daar

tussen puin

de stem onhoudbaar

het traag gesponnen zilver

wie moet dit verhaal schrijven

wie moest schrijven

over zijn naam als ruïne

een stem rust ondergronds

wachtend op de nieuwe zomer

wie schreef met zijn woorden

over verdriet en gezang

Geluidloos

groeien bomen

vol diagonalen

in de scherpe zomerzon

van vandaag

is genezing langzaam

langzamer inderdaad

dan een 33-toerenplaat

waar onwezenlijk

een naald over gaat

stil groeien bomen

vreemde vogels

in de kooi van mijn gelaat

heb maar geen angst zeg ik

geen verdriet als molensteen

om de hals van je pijn

alles komt goed

alles

nacht in de mond

als smaak van flets bloed

Zo dicht

mezelf zien leven

aan de grens van een blik

behoedzaam bewegend

zo blijven wij

in eenzame spiegels

binnen de schijn van onwezenlijke dingen

ons zelf gelijk

of we schreien of zingen

mezelf horen

met de stem van een vreemde

tegen een horizon van muziek

begerig ontwaken

bij de ontbinding van elke vraag

ik kan de zon net raken

zo dicht is ze vandaag

De vermoeide vleugels

vogels

als woorden

ze ontvliegen me

ze kennen hun eigen nest

maar het donker verhaal

van de kamers

mijn handen bewegen erover

als een vertelling ontvalt

aan mijn mond

alles wordt zwijgen

alles lijkt zwart

als een klaproos

bij avond

dus schijnbaar van kleur

en van teder bewegen

in genezende wind

tot ik terugkeer

langs mijn wegen

en me terugvind

bij de vermoeide vleugels

van mijn stem

Met glinsterend haar

met een gelaat van nachtelijk water

ach water is zwart en hopeloos diep

en dieper dan het gelaat van het water

waarop een zilveren kangoeroe liep

en hij dacht dat ik sliep in de diepte

maar slapend rechtop staan is recht

naar de dood gaan met glinsterend haar

met een woord dat men nachtelijk zegt

en ik dacht ach hij dacht dat ik dacht

maar de dag staat bleek in mijn mond

maar zijn mond is nu nachtelijk graf

en graf is het woord dat ik vond

En van nogmaals

droeviger dan het alfabet

bewegend gespleten verminkt

en zo overbodig

angstiger dan geheime reizen

van ogen en handen

sluipend over de daken

van deze wereld

vreemder dan drijvende straten

dwars doorheen ons getrokken

met zachte genezende huizen

van hoop en van nogmaals hoop

Neen

ik was niet te Oesoemboera

de blanke heeft geen visa gekregen

de blanke mag bij ons niet binnenkomen

de blanke is nochtans niet zwart geweest

niet te Madimba Kisantoe Toemba

zal de trein voorbij kruipen

met de Belgische bwana

ai ai ai

de blanke is zeer stout geweest

hij dronk niet teveel pombé

en hij sloeg niemand met de zweep

maar hij noemde zich

onze broeder onze ndoekoe

neen

niet ik was te Oesoemboera

Zoals gewoonlijk

de nacht viel als een vangnet

naar beneden

de dag ving met zingen aan

verfde de bloemen blauw

en de zilverreiger

staarde roerloos naar het water

zoals gewoonlijk

ving de dag met zingen aan

en de zomer

opende haar gouden poorten

en wij landden met een lichtballon

op het brandend wiel van de zon

zoals gewoonlijk

sloot de zomer haar gouden poorten

sloeg vochtige herfst

natte bladeren in het gezicht

rook deed aan het KZ denken

het uitgeregend blauw van Klee

en de onzichtbare brandwonden

zoals gewoonlijk

vielen rottende bladeren op het gedicht

stortte winter

adem van ijs over de heuvels

van de taal en blies huiver en hagel

in ons lichaam dat stuiptrekkend naruiste

van liefde en dood

zoals gewoonlijk

viel de nacht als een lied

naar beneden

en ving het maanlicht met zingen aan

al waren de bloemen in rook vergaan

de gedichten verrot & verkoold

roerloos bleef de blauwe reiger staan

zoals gewoonlijk

(Brugge, 07-09-1995)