Variaties op een gegeven thema

uitgeverij De Nieuwe Tijd, Antwerpen, 1956

colofon

Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Van het leven

Een zeer aards lied maken

zonder engelen en bazuinen

vergeet-mij-niet planten op de puinen

zon schilderen op je ruit.

En vooral niet vergeten

dat dicht naast jou

het warme hart klopt

van een vrouw.


Vergeet dan

wie het kan :

de bommen en het gruis

de grauwe uniformen

het zwarte hakenkruis.

De zonen weggezonden

de vaders in gevang

de vrouwen vol verdriet

en moeders stil en bang

de lippen zonder lied.

Vergeet dan

wie het kan :

de kampen en de doden

de beulen en de haat

de martelgang der Joden

de klopjacht in de straat.

De moeders zonder zonen

de vrouwen zonder man.

Vergeet dan

wie het kan


Eluard achterna

Op mijn tafel op de muren

in het stof dat op de kast ligt

op de heenglijdende uren

op de glans van een gezicht

op de mond van de beminde

op het zonverlichte raam

op de voeten die niet vinden

op de zwervers zonder naam

op de snaren der violen

op de sterren en de maan

op de poorten van de scholen

op de dromen die vergaan

op de lange meridianen

op de daverende zang

op de wapperende vanen

op de tralies van ‘t gevang

op de loop van de geweren

op het lijf van de granaat

op de hoge hoed der heren

op de stekels van de haat

op de schouwen der fabrieken

op het rondsnorrende wiel

op de lange molenwieken

op de blauwe werkmanskiel

op de borst der kameraden

op hun hart dat rustloos klopt

op de weg die we betraden

op de tijd die nergens stopt

schrijf ik groot reusachtig groot

als een lofzang als een bede

wenkend vlammend bloedend rood

slechts die éne heilkreet : Vrede !


lied van onze dromen

die hun reis beginnen

liedje van ons hart

tussen ons beminnen.

Blijder treden wij

binnen deze dagen

niets kan nog de loop

van de tijd vertragen.

Met ons is alle vreugde

de liefde het geluk

— naar ‘t eiland van de wanhoop

liggen de bruggen stuk.


Voor de toekomst

zijn leven bestemmen

strijden minnen hopen

met zijn hart

vol bloemen lopen —

bloemetje teder als was

bloemetje helder als glas.

Naar het geluk van morgen

de handen reiken

de dag omvatten

en tot de onze maken

met zijn ogen

vol sterren lopen _

morgen staat boven ons hoofd

de zon als een boterbloem

open.


alles :

mijn gevechtsvers

mijn kloppende hart

mijn zingende mond

van geluk.

Alles :

mijn blonde lief

mijn kleine hinde

mijn zonnebloem

van morgen.

Wat ik ook noem :

je duizend-en-één namen

je koralen mond

je ogen uit zomerzon geslepen

je lichaam als riet in de wind

de dag scheurt zich aan repen

rood en blauw

en ik zing luid van groot geluk

om jou.


Als wij onder de sterren lopen

hoog een meinachtmaan

die door de zwart-fluwelen wolken reist

ik zou ze willen hangen

tussen de bloeiende jasmijn

nabij de bank

waar wij straks zullen rusten —

je lippen zullen rode bessen zijn

je handen witte duiven.

En over gans de wereld bijna

zullen mensen als wij

het jagen volgen van de wolken

in deze nacht van mei

en ‘t reizen van de maan

die juist als hier

boven hun hoofd zal staan.

Je lippen zullen rijpe druiven zijn

je ogen zal ik met de sterren verwarren.


Wijl de avond gedaald is

tegen de wereld zo dicht

tot onder de donkere daken

van de verdwaalde huizen

met slechts een bleekgeel licht

aan de einder

waar aarde en hemel raken

—ik wou dat ik die merel was

die schel en luid een vrij

lied zit te zingen

of zijn zachte vleugels openslaat

daar aan zijn rustplaats voorbij

twee jonge mensen gingen.

En die zich haast

om binnen d’enkele uren

die een verre nachtklok slaat

zijn helder lied te hernemen

vóór de zon opstaat.


mijn woorden

die sterven of keren.

Eénmaal of tienmaal

te sterven — wie weet het ?

Maar keren als zwaluw

als trekganzen zeker en rustig

dicht bij het hart van de mens

dicht bij het glanzend juweel

in de borst van mijn broeders

is beter hoopvoller

en leve de zwaluw die keert

als de lente

met de zon in zijn bek.


Ik klop aan de harten

gewonnen — verloren

maar jij zult mij horen

die groeit naar de morgen

de stralende zon

naar je broeders de mensen

van ver of dichtbij.

Ik klop aan de harten

ik klop aan de deuren

van liefde en vrede

van lente en zomer

van geloof in de toekomst.

De deuren staan open

wijd open naar morgen

en rijker zijn wij

die ons hart kunnen geven

onze strijd onze hoop

voor wat simpel geluk

in dit leven.


Geen eindstation

geen halte waar de uren blijven staan

als blinde treinwagons

waar alles regelmaat en grijs is

waar men oneindig wijs is

en geen dromen meer worden geboren.

Liever tot de dag van morgen behoren

grenzeloos wijd en blauw.

Liever de haven uitvaren

met gedoofde lichten desnoods

maar leven

hartstochtelijk leven en groot

voor de zon rond als brood

voor de vrouw die mijn hart is

voor de mens die mijn smart is

voor al het geluk

dat mijn mond moet bezingen.

Geen eindstation

geen halte tussen nutteloze dingen

maar op de wijzers van de zon

gaan staan

en springen.


De haven uitgevaren

de vlaggen in de wind

zijn eigen vaart verklaren

en blij zijn als een kind.

Wie zou er willen landen

of schreien droef en zacht ?

De zon staat in mijn handen

naast het geluk op wacht.