Voltooide zomer

uitgeverij Orion, Brugge, 1975

inhoudsopgave & colofon


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Geen pijn meer

opnieuw moet ik rennen tegen de muren

hoog gehangen aan de loden daken

en nog hoger op de trap naar de sterren

die haar begroeten met hun metalen stem

maar het doet reeds geen pijn meer

Een suite

is het wellicht niet zo

in dit leven

: een avond die langzaam

sterft

ik vroeg toch niet veel

een suite

voor mijn linkerhand een

lichtje boven mijn bed

daarmee ben ik reeds

tevreden

De ogen geopend

elk kind moet verkennen

de vleugels van stilte het proeven

van blauw het lopen

in een reitje

de stad heeft haar woningen

voor een ander bestemd

de duistere muren mijn ruiten

van blinkend verdriet

muzikanten spelen elke dag

de golfstroom van mijn woorden

kinderen liggen wakker in het bed

van de nacht de ogen geopend

Donkere woorden

wie zal weten hoe

ik met koper kaats

de briljante vinger

van een vergeten god

op een plaatje

heuvels der taal

zacht sluipen van water

niet trager daarom

een rustige adem

luisteren naar wolken

donkere woorden

stromend als zilver

over mijn continent

Is deze wereld

Is deze wereld de enige

waarin we leven en dood gaan

waaruit we vermoeid stappen

als in een zwarte auto

zijn woorden meer of minder

en het beschreven blad

een vlaggetje in onze handen

waarachter we lopen

Niet iedere avond

niet iedere avond gelijkt de andere

teder vermoeid en hijgende taal

als een stijgende zee zo donker

niet ieder woord wordt geschreven

het kinderlijk alfabet van vroeger

heeft afgedaan voor zover

we niet in een wolk van droefheid

oneindig ver verdronken

maar gelief me te geloven

: niet iedere avond proeft even zoet

als een avond waar soms een woord valt

ongrijpbaar en helder van maangoud

Nog tot morgen

is deze winter de enige die we kenden

het kantwerk van dode bomen

in het blauw van het netvlies geschilderd

de traagste muren van eenzaamheid

zijn alle straten niet gesloten

voor een glimlach vol tederheid

en blijft het woord werkelijk voldoende

voor de eeuwige liefde van morgen

zo de nacht die langzaam kantelt

over de witte bloemen van de droom

het hart groot en glanzend mijn angst

als gezel nog tot morgen tot morgen

Het happy end

een structuur in de taal

is me gegeven op te heffen

uit loutere eenzaamheid

blijft het woord me voldoende

te spreken tot haar zwijgende mond

blijft één woord je voldoende

het happy end niet te vergeten

alle sleutels hebben een slot tot huis

soms wil men het werkelijk geloven

Mijn naam als ruïne

ik sta nog altijd daar

tussen het puin

de stem van een mens onhoudbaar

het traag gesponnen zilver

wie moet dit verhaal schrijven

wie moest schrijven

over mijn naam als ruïne

een stem rust ondergronds

wachtend op de nieuwe zomer

wie schreef met mijn woorden

over verdriet en gezang

Het was zo eenvoudig

is het niet wenselijk

zich zelf te verlaten

het gezicht van de tijd

woede als gesmolten ijzer

de crisis een rode vogel

laat ik nog eens proberen

de smaak van de zachte woorden

de liefde van het vergeten

is het niet wenselijk

naar de andere wereld te vliegen

het blijft zo eenvoudig

De handen te verbrand

zouden wij dezelfden zijn

op de kantelende rand

van de schaduw

op de vlakte van de taal

als de vlaggen gestrekt liggen

in deze verraderlijke wereld

als de vlaggen gestrekt liggen

zouden wij dezelfden zijn

de handen te verbrand

om mijn woorden weer verder

door te geven de lippen verstomd

Zo weerloos

in alle sprookjes leven wachtende kinderen

van stilte het geluk als een gouden vogel

een opgespaarde vreugde voor morgen

en er is de wind die een gat slaat in de nacht

de minister die wetteksten citeert

een mens die ademt in zijn kooi

en ieders zee krijgt de kleur van emerald

wie moet dit verhaal schrijven voor later

in alle sprookjes zijn de kinderen

van vuur en zonder woorden zo weerloos

Nog een morgen dacht ik

nog met de zon zijn dacht ik

in het luie zand van Spanje

met een aarzelende zee en het geluid

van haar stem een plooi in de taal

daarbij kwam dat dag reeds nacht

geworden was onhoorbaar en zonder pijn

nog een morgen dacht ik nog een morgen

in het zwijgende water staan en niet verdrinken

Nog maar nauwelijks

probeer het nog eens soms vang je

haar stem tussen gekleurde woorden

een meisje met slanker haar

de purperen zoen op het voorhoofd

doe je mee vandaag doe je ook mee

niettemin minder buigzaam

achter de sluier van het verdriet

nog maar nauwelijks mijn voetstap

En het doek

kon ik ooit in mijn huis terugkeren

nooit meer zien

de doorschoten muur en het doek

van verschrikking

Een enkele schaduw

de dag heeft opgespaard de smaak

van haar woorden de kleur van

mijn ogen de gedachten zo droevig

als een generaal met zijn vriend

de minister een verbond sluit

wie rekent hun donkere sommen na

de dag heeft opgespaard een lichte

kant van de maan een onweer

een veldtocht een enkele schaduw

Het indigo

van alle dagen de schoonste

hebben we gekoesterd als

een zomerzon een windstoot liefde

van alle woorden het beste

bewaard voor de vroege herfst

die het leven verkleurt

voor een moedeloos huis

onbewoonbaar

van jou afscheid het voorlopig

adres genoteerd en het

indigo van de regen

en van een vallend blad

het einde roerloos

als het einde het einde

Netjes

men zal een straat mijn naam geven

een plein waar altijd kinderen spelen

in de geduldige schoolboeken zullen

mijn gedichten gedrukt staan netjes

Als voor de eerste keer

als een broodboom

ik proef in mijn mond

nachten van weleer

woorden van absurditeit

achter ons de dode zee

wij wijzen naar zoveel landen

wij staan niet alleen

nooit staan wij meer alleen

kon ik ooit nog terugkeren

naar de tuinen van steen

als voor de eerste keer

met het ach van mijn woorden

Hoe helder het lied

ik moet met mijn taal

een nieuwe wereld maken

ik moet woorden van vroeger

voorbijgaan vergeten

kijk iemand heeft in haar straat

duizend lichtjes gehangen

ik loop er onderdoor

zie hoe wit en doorschijnend

maar niet alleen de taal

is een warm huis van vreugde

een deur die men zachtjes open

en dicht doet zonder te schreien

Ik vertel het haar

zo gaat dat in onze wereld

de boeken hebben haar geheim bewaard

niet alles werd met woorden geschreven

voor de vermoeiden geen ontkomen meer

als je het zegt dan bedoel je dat

ze het weet niet langer dan gisteren

de huizen kruipen onder de droeve aarde

ik vertel het haar in de zon van kastielje

Een prent met een kanon

gooi de verf van woorden

tegen de slapende muur

tot een ruiter van zwart

proef ik het geluid

zelfs in de handdruk

van vergeten diplomaten

een prent met een kanon

uit vergeelde jaren

mijn paardje

wie bezit dezelfde heupen

van droomhout

een hooglied voor later

Zo eenzaam

zelfs niet de zachte stroom

van de lente heb ik voor haar

wijn en brood klaargezet

onder het verdorrende gras

opent de warme aarde zich

ongelooflijk en ergens in mij

nog de echo de klank

van de gedachten zo helder

wij leven binnen en buiten

wij staan in de stromende regen

zonder liefde zo eenzaam

Haar eigen landschap

je zingt me soms wolken

schelpen en een strand ergens

blinddoekend de ogen

die alles verlaten moeten

ze hanteert de weegschaal

van de stoutste dromen

soms het geluid van een stem

altijd haar eigen landschap

Wellicht

van de vlinders de donkere zusters

langs onze weg zonder behoedzaamheid

in ravijnen van angst verdwijnend

want de zon blijft vandaag zonder geluid

de zogenaamde troostwoorden te spreken

in echo’s van verloren jaren

want je bent wellicht zeer eenzaam

tussen het wit en het blauw

van je vleugels

Niet het absint

te lang zijn de uren

te hoog het saffraanhuis in Spanje

als het noodlot donkere handen strekt

lichtjaren ver naar een vertwijfeld hart

als liefde verdronk als een heel klein katje

niemand zal mij in de stad nog herkennen

niet het absint van mijn woorden niet

de verdwaalde taal in mijn mond

tranen stollen in de angst tot ijs

in het westen zal het vroeg nacht worden

elk vecht voor zich in eenzamer kamers

Te hoog

een zwarte dag in een

huis zonder meisje

alles met gangen en deuren

en een vleugje barok

we zijn gewond aan de vleugel

van de linkerschouder

angst in mij als je spreekt

als je zwijgt

angst om het beeld en woord

angst zoals men soms pijn heeft

te weten : de smaak van de waanzin

de boom die je was waarop ik steunde

de grote hoed van stro

misschien waren we een

verdieping te hoog geklommen

En zich sluit

als liefde in

mij zinkt en

zich sluit en

zich opent

als vermoeide regen

me wakker kust

zo kwetsbaar

zo onuitspreekbaar

als droefheid

in ons zinkt en

zich sluit en

zich sluit

Zoals men zei

zoals men zei : het blijft

je laatste kans verder wenen

bleek toen overbodig

en ik nog : waag je dood of

levend maar waag je

in de weegschaal van

dood of leven

zo hebben we ongetwijfeld

een nieuwe bladzijde toegevoegd

aan het geheim der sterren

overbodig een taxi te roepen

nutteloos de trein naar Parijs

liefde sterft trager

Niets meer over

ziezo : de bladzijde gedraaid

de nieuwe tekst moet nog

ontcijferd worden geduldig

woorden wachten op hun plaats

lichtvoetig de liefde

op de eindhalte der dingen

zo drijven blauwe rozen in de maan

voorzichtig en doorschijnend

zoals rozen drijven kunnen

voor wat nu het vervolg betreft

blijft niets meer over

geen enkel bericht kwam

de vorige vervangen

Een jammer afscheid

was in een huis van glas

kon ik je voeden en spreken

met woorden niet langer bestaande

vergeten haar koperen adem

die op mijn angstig voorhoofd

kilte blies en dood

hoe veilig dit huis hoe arm

kan ik je bij de hand nemen

zeggen mijn meisje iets verzinnen

over sterren en liefde

vuur doen ontvlammen

alchemist worden van vreugde

maar ach hoe verraderlijk

gebruikt men mijn taal

registreert men mijn seinen

alsof het niet voldoende blijkt

alsof het niet voldoende blijkt

ik weet hoe ik vervreemd

van zoveel dingen lijk daar zijn

wet en rede een nog te vinden woord

alsof het niet voldoende bleek

werkelijk alsof

een jammer afscheid inderdaad

een jammer afscheid

Een zegel van liefde

en toch leef ik onsterfelijk

binnen mijn werkplaats

de broeders slaande

het doffe rouwstaccato

op de donkere mouwen

altijd zal iemand me herinneren

de as van mijn woorden

de honing van mijn lippen

het licht in de tempel

ach het licht

van mijn dode ogen

en mijn hand als een bloem

een zegel van liefde

Het signaal van Potemkin

maar morgen blijft alles nog mogelijk

het landschap in blauw te veranderen

de koning voor goed in ‘t museum

en de hofnarren met poeder en pruik

dansend een vuurvaste tango

als de politie maar verder slaapt

in alle talen der wereld of luistert

naar Mingus en Parker of blues

fluit van vrede met in hun vingers

de paradijselijke rust van Miles Davis

ja morgen kunnen we drinken

een perzik van vreugde een fontein

van altijd stromend geluk

kunnen we proeven een blauwdruk

voor later een plastisch vermogen

van nieuwer en mooier een synthese

van oproer : het signaal van Potemkin