Ook wij kennen de gang
van de vreemdste seizoenen
de nachten waarop de maan
koper spuwt en de angstige mens
ondeelbaar droomt
van zijn paradijzen
Ook wij weten hoe zweet
zich kan omzetten tot werelden van goud
hoe maten en gewichten worden vervalst
hoe de deftige burger
om vrijheid roept
wanneer hem wordt gevraagd
zijn rekeningen te verklaren
· Als een korf vol bijen gonst de wereld
veranderingen voltrekken zich wetmatig.
De woedende mens is een architect geworden
die een nieuwe kartering maakt
geluk en vrede aan de dagorde stelt.
· Maar ook wij weten met beslistheid :
woede alleen is niet voldoende.
En zoeter
louter liefde willen schrijven ik
drijvend op wolken naar het andere land
boven me uit kunnen stijgen
had ik wondere woorden ter beschikking
waren de avonden langer en zoeter
ren ik woedend wanhopig taal achterna
maar waar kan ik verder gaan
Langzamer zand
1. vermoeidheid heeft zich vastgekleefd
de donkere wieren de dieren van de zee
taal ons ontviel langzamer zand
2. of ik door lucebert getekend
als een stenen of vloeibare engel
ontvluchtend haar dodelijke omarming
3. angst zich met de taal vermengd heeft
wat hebben we niet aan vreugde verloren
en tijd zoent langzaam mijn tijd
langzamer nog de kleur in haar ogen
Terugvloeiend
dagen zullen open en dicht gaan
tijd zal de horloges verlaten
over ons zal stilte strijken
als een zachtere adem
meer nog dan vroeger
zal de zee ons liefhebben
zullen blauwe danseressen
ons toelachen langzaam terugvloeiend
woordloos zal alle liefde worden
eindeloos ook en onnabootsbaar
golf na golf zal naar ons toerollen
ons o zo pijnlijk kwetsend en teder
Hoe mooier hoe wilder
haar hand mijn woorden greep
als een kind de vlinder
taal zich opende
(en weet je nog hoe zand me omsloot
dolle zoenen die moesten gedeeld
droom vol witte banken)
jij kwam naar me toe
als een lamp in de mist
in Vlaanderen papavers staan
hoe mooier hoe wilder
ja hand zijn woorden greep
dodelijk as en krijt
taal zich sloot
dichtgevouwen ingedeukt
het breekpunt moleculair
Donkeroogje
duiven opstoven als wit poeder
bedekkend het duister verdriet
regen me vergezelde wanhopig
beelden bevroren tot oorlog dravend
het dartel veulen op poten van glas
donkeroogje eenzamer lerend
: echt verdriet later komt
als je alleen bent met twee
Dit donker labyrint
dood me niet tenzij voor eeuwig
vergeet me niet tenzij voor altijd
verlies me niet als een achteloos woord
achtergelaten in een blauwe trein
red me red me
uit dit donker labyrint
van vragen
roep hem vernietig hem herschep hem
neem hem binnen in jouw veilig huis
Van de vuurrode bloem
(in het teken van de leeuw)
soms bij het horen
bij het horen bijvoorbeeld
van het lied
het lied van de vuurrode bloem
het werd maar geen lente
geen lente vol wilde papaver
vogels vlochten niet langer
hun listige nesten
in het haar van de tijd
en de tijd stond als stil
verwonderlijk leek het
dat niets meer gebeurde
het lief liep getooid
met de eenvoud als rijkdom
en tijd lag versteend
op haar teken te wachten
verwonderlijk was het
dat niets meer gebeurde
alleen nog het lied
van de vuurrode bloem
bleef bijwijlen te horen
en al werd het geen zomer
en leefden vogels niet langer
in het haar van de tijd
van de tijd die versprong
van planeet tot planeet
het lief liep getooid
zo heerlijk getooid
met de zon en de maan
verwonderlijk bleef het
soms bij het horen
bij het horen bijvoorbeeld
van het lied
het lied van de vuurrode bloem
hoe mijn hart smolt als zilver
tot zilveren tranen
toen haar halfopen mond
zacht zong in mijn mond
Een klein blauw doosje
in een klein blauw doosje
mag je me wegschenken
zullen woorden vervagen
samen met het parfum van herinnering
: waar heb ik hem ontmoet gesproken
wie beet zijn lachende lippen stuk
Herkenbaar
wat deelbaar bleek herkenbaar
gesponnen glas en teder
verdriet klom als het breekbaar lied
hoger en hoger tot in mijn keel
tot bij een ander vreemder verdriet
Binnen een zingend binnenrijm
ik zou willen dat de maan puur zilver is
dromen dromen blijven de vis
een louter lichaam in de bolle bokaal
van mijn handen een levend vocaal
ik zou willen dat de bliksem inslaat
dat ze in lichtelaaie staat van liefde
zon haar brandmerkt voor altijd
ik zou willen dat ze nooit
de bittere beet proeft van de dood
ik zal haar levend houden
binnen een zingend binnenrijm
zij : springfontein en roder rood
waar pijn de tijd verlaat
en tijd de zoete pijn
Als een rode appel
kon ik maar wandelend over het water
met de zoekende voeten van Hans Andreus
tot bij jou komen volmaakt gelukkig
om de laatste vreugde te overhandigen
kon ik maar vrolijk zijn als een rode appel
als een zwaluw met soepele woorden schrijven
lachend hangen in een witte windwijzer
opdat zij voor altijd onder haar hart zou dragen
: dat ik het vriendje ben van de volle maan
: dat ik een gouden kreeft draag om mijn hals
Binnen de cirkel
mij heeft woede niet verminkt
en voor het leven getekend
noch het gesloten licht van de liefde
noch de boot de langzaamste trein
het vliegtuig uit zuiver zilver
en ook jou landschap niet
waar mijn verdriet behoorde
fragmentarisch viel mijn taal uiteen
onsamenstelbaar zonder het geheim
der cijfers onachterhaalbaar ook
voor wie niet kent het wondere geluid
van droom en water
nog even maar we zien mekaar wel later
binnen de cirkel waar weer alles mooi is
altijd zon is zachtjes trillend
als een rode vis
In de tuin van haar klanken
trage tango van weemoed
van wanhoop de zwarte wijn
reizend door vroegere steden
herinner ik vrienden
die achteloos stierven
in de tuin van haar klanken
de barokke schrei van een liefde
springende snaar bij Corelli
wacht ik weken en jaren
trage tango van weemoed
zwarte tango van Auschwitz
Grenzen verleggend
haar deelachtig wou maken
van de laatste droom het proeven
van blauw de geheime code
wou meegeven de verloren liefde
de reizen per trein auto boot vliegtuig
geboekt en in gesprekken vereeuwigd
over deze die niemand weet
de reizen van oog tot oog
grenzen verleggend
haar deelachtig wou maken
van verdriet geluk koorts
van de maan het waanzinniger wit
woorden brekend als steen tegen steen
sleutels die deuren openen
waarachter altijd iemand wacht
deelachtig wou maken van mezelf
buiten mijn pover lied en de littekens
die zo onzichtbaar zijn dat niemand
kan geloven hoe ik ineenkrimp van pijn
als zij ze met haar droevige ogen zoent
steeds korter de tijd
verloren waaien jaren door mekaar
traag zinken de bittere nachten
over alles wat ik met haar zou willen zien
De mooiere
in een herinnering vermomd
komt hij tot haar terug
dappere dagen ten einde
hoop die men overseinde
woorden van hand tot hand
eng is de taal geworden
het lied loopt verloren uit
de betere woorden vergeefs
de mooiere uit de tijd
Een dronken lied
toen jij nog met haar wandelen ging
de dag nog niet was weggewaaid
je binnen haar handen en ogen leefde
een dronken lied floot op haar mond
in al haar bewegingen gevangen zat
later stervend blauw je blik verduisterde
geen jasmijn meer te stelen viel
noch vrolijker water als witter zilver
over de zon van haar lenige lijf
toen zij je stem niet meer herkende
je genoeg had van het weerloos gejammer
het bittere verdriet dronk
dat je neersloeg tegen de aarde
je gezicht getekend werd
een brandmerk een versplinterde spiegel
hij had vergeten het heerlijk geruis
van bomen en kleurige jurken
het paarse parfum van de wind
haar donkere stem vol klaprozen
had hij vergeten de rivier
van haar heldere ogen haar vriendschap
armen die sliepen om zijn hals
ach waarom had je dit alles vergeten
Signaal
kan hij bij haar niet komen
het water is veel te diep
binnen de glijbaan der stromen
zij wakker ligt in zijn dromen
dacht dat hij eindelijk sliep
de zwarte nachtvogel riep
signaal boven donkerder water
weerkaatsend de woorden voor later
kon hij bij haar niet komen
het water bleef eindeloos diep
en dieper nog dreven de dromen
waar zijn angstige mond om haar riep
Iets ongenaakbaars
languit onderhuids wonend had ik
dromend willen liggen praten tegen jou
kijkend door haar ogen naar de wereld
sprekend tot het trillende licht
over de razende klagende liefde
fusee die opduikt uit een stalen zee
maan verdrinkend in een wolk van melk
vragend vragend over angst en droefheid
schrijvend met je vlugge vlinderhand
vluchtend uit de tijd het zo barbaarse sterven
liggend onderhuids en je dus nakend
dromend willen liggen wachten op haar stap
ze hem zeggen zou bijvoorbeeld liefste
hem dat zou laten liefhebben wat was
voordat de wereld werd gemaakt meervoudig
iets ongenaakbaars dat hem raken zou
onderhuids tot in het hart van zijn gedicht
ik had wonend in haar lang voorbij
met vreemde stem geschreid : herinner mij
Flessenpost
eindeloos luchtschip vol zee
dansende vissen en linten
zo dreven droevige landschappen
onze vragende ogen voorbij
hij heeft je zwijgen als een witte
waaier ontvouwd het vuur in de ogen gedoofd
en de engel gestreeld die zong
in het bed van haar heupen
je hebt de kreet van een dode vogel
gehoord gerinkel van zilveren bellen
rozemarijn die verdronk in het licht
doorheen de mond van het gedicht
: flessenpost tot een vreemd strand gericht
Voorbij
dacht dat ik gedroomd had
iets dat te maken had
met tederheid
en oversloeg naar pijn
toen plots die donkere wolk
voorbij mijn ogen schoof
alles angst werd
groot en zwart
zoals ik angstig zijn kan
met zwaar bonzend hart
Boven lievere woorden
maar hij moest natuurlijk
weer opstaan
en vallen
wolk die hem riep
reis door de regen
het verbluffend vuurwerk
van pijn
me wenkte
en ik huilde van angst
stampte klauwde en beet
tevergeefs het verweer
van de grotere dagen
maar ik moest natuurlijk
weer vallen
en opstaan
ster die me riep
het schrijven van liefste
boven lievere woorden
Als je luistert
schrei niet als je het verneemt
: je weet hoe hij rouw verafschuwde
je dan een duinviooltje plukt
het in het dal van je borsten
te luisteren legt naar het
roekeloos zingen van zijn hart
hij zal je een nieuw verhaaltje vertellen
waarin kindertjes spelen en dansen
liefde vrolijk en uitzinnig doet
als je luistert aan een kinkhoorn
je alle stukjes van zijn leven samenraapt
door de tunnel van herinneringen kruipt
de brandzoenen van de zon maar nooit vergeet
Deze wereld is niet de echte
er moet een andere wereld bestaan
die wij vermoeden waarnaar we
op zoek zijn rusteloos wanhopig
niet één horizon
maar eindeloze einders
zoals er vele liefdes zijn
en één enkele vriendschap
de reis buiten de taal kan beginnen
o kijk : er drijft er drijft
een paars ruimteschip voorbij
wij zullen te midden van muziek en bloemen
worden begraven
Vader wij zijn samen geweest
in de langzame trein zonder bloemen
vóór de donkere dood je dichtsloeg
op het glinsterende ijs van februari
wellicht hadden we ooit met mekaar
kunnen praten als oude vrienden
had ik niet teveel verdriet te vergeten
teveel vocalen in het labyrint van mijn taal
(het klemwoord het valluik mijn ziekte een oorlog
: alle dode vrienden op een dun rijtje)
soms denk ik vader dat je
naast me bent komen zitten en over
mijn te smalle schouders meeleest
en aarzelend je hand over mijn linkerlong
zou willen leggen maar er niet toe in staat bent
ook ik was toch uit jou ontstaan en buiten jou
: de maanzieke jongen de dromer de dommerd
nooit hebben we met mekaar kunnen praten
teveel herinnering mijn deel te weinig liefde
mijn woning toen de dood ons verenigde
Al deze dingen gebeuren
: waarom we het koud hebben midden de zomer
verliefd zijn en niet weten wanneer
te ontwaken niemand herkennend
(en soms drijft droefheid ons
tot een lied van jaren geleden)
teveel wit in dit tragere landschap
te wit ook het donkere bloed
behoevend een warm woord
het kalligrafisch proeven
van een vriendelijke avond
en de eerste reis
de tweede
en de derde de allermooiste
: werden wij immers niet
door vuur en water gelouterd
Dit leven zachtjes ken ik het
zachtjes loop ik eruit
ik weet het en soms
slaat een heftig verdriet
me neer in de donkere dag
ik die niet alleen maar hij wou zijn
lege hemel zonder zon
die wandelend als een wolk
droom bleef en pijn
waar kan ik haar vinden bij mijn terugkeer
welke droevige liederen omsluiten
ons leven als een winterbrand
Zal de taal ooit stilstaan
ik geloof het niet
taal is als het meisje
dat komt en gaat
maakt ons lichaam mooier
sterven eenvoudiger
laat ons toe
met mekaar te leven
het oude jaar loopt leeg
wij hebben ons midden in de stad
herkenbaar gemaakt
de tedere totems ontsluierd
de feestvierende mensen
alle overeengekomen tekens
tussen de nacht en de Griekse maan
heeft men zijn paars regenscherm gevonden
zij zal op voetjes van paarlemoer
glimlachend mij meenemen
naar het ontwaken
Ik vaar steeds verder van je lichaam af
ik ben op een lange reis
langer hoe meer
splitsen woorden woorden
reddeloos verloren lijkt de taal
onder een zwarte sneeuwboom gelegen
onder een zwarte sneeuwboom
in een alfabed
de heldere tekens de muziek de reizen
van vuur en water het buigzamer licht
steeds verder verder
vaar ik van mijn dode lichaam af
nooit meer mijn bloedarme mond
een juichend verhaal een romance
Dat de regenboog een gitaar is
amaril niet louter kleur is
een gedicht niet zo maar een gedicht
geld alleen maar nominale waarde heeft
een vuurvlieg mooier blijft dan een helikopter
een paardebloem kostbaarder dan koralijn
dat een dag langer kan duren dan een eeuw
Nee niet langer ik nee niet langer de andere
te midden van muziek zullen we ondergaan
als koninklijke duikers
verdrinken zullen we in opperste zaligheid
in water dat ik nooit liefhad
onze planeet draait als een vreemde schijf
midden nog vreemdere scherven
en de dagsterbloemen zijn nooit
zo blauw geweest
liefde heeft haar nog mooier gekleurd
een dauwdruppel een kwetsbaarder klank
Die te vroeg is gekomen en te vroeg is
weggegaan ik ben
van een avond blind
door een nieuwere nacht gegaan
vlinders gestorven waren
wolken dreven versteend
en het esperanto van de vogels
vergezelde de blinde
en de mens ach de mens
is dezelfde gebleven achter het masker
van lafheid en leed
onder het kleed van onverschilligheid
rondtastend binnen de vele vormen
van verdriet onherkenbaar
binnengegaan met sneeuw in mijn haar
binnengegaan met vingers van as
een droevig liedje voor later
Ik schrijf omdat
ik leven wil
dag : brug tussen dagen
zon : munt van oud zilver
taal
: die tedere klank nooit meer
Tot lichter licht
licht vervloeide tot lichter licht
tussen de zachte plooien van het gedicht
mijn hand een andere hand
zee verglaasde tot later
dieper en zwarter water
tussen woorden op paars papier
zon klom en daalde
de dichter
uit Lausanne
nooit teruggekeerd
een brief een kort bericht
onder het breekbaar wit
van zijn gezicht