Ik ben bedroefd maar niet wanhopig

uitgeverij Pablo Nerudafonds, Brugge, 1994

illustraties, aantekeningen, colofon & inhoudsopgave


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

DEEL 1 HEEFT LIEFDE LIEFDE HAAR GEZICHT VERBRAND


De dichter

de dichter schrijft

met zijn vinger op water

hij zwemt onder water

en kan er blijvend in wonen

hij proeft het brandende zout

schilferend licht

wat leeft in een schelp

en erbuiten

dat alles beschrijft hij

de dichter

bij machte is hij

de dag te doen opstaan

te kleuren naar wens en begeerte

zijn woorden kunnen hoog en massief

een vuurtoren toveren uit de kliffen van taal

of de droom van Atlantis

zingende vissen in goud geverfd

flessen met blauwe brieven gevuld

van verliefden die schipbreuk leden

en zwalpende vlammetjes zijn

rondom onbewoonde eilanden

ja

dat alles vermag hij

ook kan de dichter een lied zingen

dat het hart beroert

hij kan een stamp geven

tegen het vermolmde wrakhout

dat het onrecht recht houdt

dat de dingen bij naam niet durft noemen

misschien ook kan hij bewegen

tot het omhelzen van een mens

maan kind bloem gedicht zon

misschien

(14.IX.1992)

Er bestaat

ergens een vlakte

van kleine woorden

vingers als kreupel hout

breekbaar en angstig

ergens een boek

met honderdduizend woorden

maar ik ben ze vergeten

er is

een vlakte van liefde

Van reizen berooid

huis uitgegaan

beginpunt van wegen

met woorden betast

in regen gestaan

de wereld bleef rond

de hemel zo hoog

vraag legde zich

als steen op zijn mond

van reizen berooid

hij naar Tampiko drijft

boot met de vlag

van liefde getooid

Wonderbaar

wonderbaar

wonderbaar

mooi dat sterren zijn

gemorste melk op blad van glazuur

en

ieder uur

dat men te vloeken staat

en met zijn hand wild door de melkweg slaat

(ach nee dat doet geen pijn)

hoogstens sta je verbaasd

hoe wonderbaar ver

sterren zijn

In het bed van de nacht

met

bergen die nooit op reis gaan

met zee doelloos rustig vertellend

met van de warme wind lispelende tongen

wij

hebben in het bed van de nacht

naar een witte maan liggen kijken

van ons hart boordevol Mozart

zo slapeloos de linkervleugel

nacht was blauwe druiven

vrouw die zacht ademt

roze wolken als flamingo’s

wandelden op het water

kijk

nu verschuiven de sterren

wanneer ze verbleken later

in de nieuwe morgen

wij zullen er nog zijn

gele gordijnen

boordevol zomer

Een prent met een kanon

gooi

de verf van woorden

tegen de slapende muur

een ruiter van zwart

zelfs

in de handdruk

van vergeten diplomaten

een prent met een kanon

uit vergeelde jaren

o

paardje

wie bezit dezelfde heupen

van droomhout

hooglied voor later

Van zoete olie

liefde

om te verklaren plechtstatig

onberekend geluid van een nieuw alfabet

nieuwer van blinkend geluk en woordwielen

die bruggen aanrollen naar een stamelend gebaar

liefde

om van te proeven

om dronken te worden

liefhebben is liefde ademhalen

en sprekend met de handen

woorden overbodig maken en onzichtbaar

(zichtbaar mogen alleen nachten zijn

waar geen angst aan tafel zit

maar onvangbaar door de ruiten drijft)

liefde

om in te zwemmen

met geoefende gebaren

van blauw en wit en het bewegen

van zoete olie in een nachtgelaat

geen zee is dieper

en minder hoogblauw

minder hooghartig maar even beweeglijk

voor wie door een ontbladerde mond

papieren woorden spreekt

liefde

om in te verdrinken gelukzalig

en als je verdrinkt laat het geen sporen na

hoogstens een begin van arteriosclerose

maar doodgaan is liefde eeuwig maken

liefde

is goed

liefde is wetmatig

er blijft liefde te over

Het zachte oe- oe

grote

lege zeeschelp

aan de kom van mijn mond

je hoort me vertellen

boven het ruisen der branding

ik spreek je in zeewier

in gebroken wit schuim

in oranje sterren

mijn handen maken een zon uit papier

een nieuwe wereld

een gekleurd verhaal

blijf

me naruisen

grote holle zeeschelp

op het strand van haar hart

zul je mijn liedjes vertalen

zij zal altijd altijd luisteren

naar het zachte oe-oe van je zeestem

Geen eindstation

geen

eindstation

geen halte waar tijd bleef stilstaan

blinde treinwagon

waar alles regelmaat en grijs is

men oneindig wijs is

geen dromen nog worden geboren

liever

tot de dag van morgen behoren

grenzeloos wijd en blauw

de haven uitvaren

met gedoofde lichten desnoods

maar leven

hartstochtelijk leven en groot

voor de zon rond als brood

de vrouw die ons hart is

de mens onze smart is

voor al het geluk

dat een mond moet bezingen

geen

eindstation

geen halte tussen nutteloze dingen

maar op de wijzers van de zon

gaan staan

en springen

Tot aan de grenzen

zo

bleef regen

niets meer dan tijdelijkheid

waardoor wij hand in hand liepen

naar grenzen zonder land

riepen

zwarte wolken ons toe

halt te houden

maar schroeiend dreven wij

in ons brandpunt mee

ondeelbaar

als een schilderij van Klee

bleef

regen

een tussentijdig lied

terwijl we lachend liepen

doorheen hernieuwd gebied

door zon en bloem bekoord

tot aan de grenzen

van een droevig woord

Donkeroogje

duiven

opstoven als wit poeder

bedekkend het duister verdriet

regen

hem vergezelde wanhopig

beelden bevroren tot oorlog

dravend het dartele veulen

op poten uit glas

donkeroogje

eenzamer lerend

echt verdriet later opduikt

als je alleen bent met twee

Binnen een zingend binnenrijm

zou

willen dat maan zuiver zilver is

dromen dromen blijven

de vis

louter lichaam in de bolle bokaal

van handen

een levend vocaal

zou

willen dat bliksem inslaat

ze in lichterlaaie staat van liefde

zon haar brandmerkt voor altijd

zou

willen dat ze nooit

de bittere beet proeft van de dood

zal

haar levend houden

binnen een zingend binnenrijm

zij

springfontein en roder rood

waar pijn de tijd ontvlucht

en tijd de prille pijn

Van de vuurrode bloem

soms

bij het horen

het horen bijvoorbeeld

van het lied

het lied van de vuurrode bloem

het

werd maar geen lente

geen lente vol wilde papaver

vogels vlochten niet langer

listige nesten

in het haar van de tijd

en stil stond de tijd

verwonderlijk

leek het

dat niets meer gebeurde

het

lief liep getooid

met eenvoud als rijkdom

tijd lag versteend

op haar teken te wachten

verwonderlijk

was het

dat niets meer gebeurde

alleen nog het lied

van de vuurrode bloem

bleef bijwijlen te horen

werd

het geen lente

en leefden vogels niet langer

in het haar van de tijd

van de tijd die versprong

van planeet tot planeet

het lief liep getooid

zo heerlijk getooid

met de zon en de maan

verwonderlijk

bleef het

soms bij het horen

het horen bijvoorbeeld van het lied

het lied van de vuurrode bloem

hoe mijn hart smolt als zilver

tot zilveren tranen

toen haar halfopen mond

zacht zong in zijn mond

Het grote feest

waar

zij aantreedt voor haar grote feest

feest van eindelijk gelukkig zijn

en zijn is liefde maken zoete dagdroom

buiten de woorden van verleden tijd

tijd

waarvan de wijzers afvielen een dag

dag die stilstond in zijn eigen brandpunt

en het punt dat iemand zette achter hem

dag waarvan de wijzers afvielen te vroeg

waar

zij aantreedt wordt geluk meervoudig

meervoud is een woord dat dubbel spreekt

voor wie alleen blijft wakker in de nacht

en sterft en nogmaals sterft

opnieuw steeds maar opnieuw

In de tuin van haar klanken

trage

tango van weemoed

van wanhoop de zwarte wijn

reizend

door vroegere steden

herinnerend vrienden

die achteloos stierven

in

de tuin van haar klanken

die barokke schrei van een liefde

springende snaar bij Corelli

wachtend

weken en jaren

trage tango van weemoed

zwarte tango van Auschwitz

Over de Newa

in

een praalbed een kraalbed

zoende nacht zacht rozen en margrieten

dreef

een lied van vloeibaar zilver

over de Newa over de Newa

dreef een lied van zingend zilver

en een maan uit marsepein

kwam

verdriet in beweging

van kade tot kade

verdriet in beweging

van wolk tot woord

viel

over zijn gelaat

schaduw en schaduw van schaduw

viel afscheid en as

over de Newa over de Newa

Als doorzichtig licht

had

de maan

van haar lijkwade ontdaan

kwam

drijvend in een geel klein scheepje

liefde met verstilde gebaren

en een zeil vol verdriet

uit

en onuitspreekbaar

als doorzichtig licht

pijn die niemand hoorde

zon die men verzon

Flessenpost

EINDELOOS

luchtschip vol zee

dansende vissen en linten

zo dreven lachende landschappen

onze droevige ogen voorbij

HIJ

heeft haar zwijgen

als een witte waaier ontvouwd

het vragen gedoofd

de engel gestreeld die zong

in het bed van haar heupen

ZIJ

heeft de kreet van een dode vogel gehoord

gerinkel van zilveren bellen

rozemarijn die verdronk in het licht

DOORHEEN

de mond van het gedicht

flessenpost tot een vreemd strand gericht

Een klein blauw doosje

in

een klein blauw doosje

mag je hem wegschenken

zullen woorden vervagen

samen met het parfum van herinnering

waar heb ik hem ontmoet gesproken

wie beet zijn lachende lippen stuk

Boven lievere woorden

vanzelfsprekend

moest hij opnieuw opstaan

en vallen

wolk die hem riep

reis door de regen

het verbluffend vuurwerk

van pijn

hem

wenkte

hij

huilde van angst

stampte klauwde en beet

tevergeefs het verweer

van de grotere dagen

vanzelfsprekend

moest hij weer vallen

en opstaan

ster die hem wenkte

het schrijven van liefste

boven lievere woorden

Hoe mooier hoe wilder

haar

hand zijn woorden greep

als een kind de vlinder

taal zich opende

(en weet je nog hoe zand hem omsloot

dolle zoenen die moesten gedeeld

droom vol witte banken)

o

zij kwam naar hem toe

als lamp in de mist

in Vlaanderen papavers staan

hoe mooier hoe wilder

haar

hand zijn woorden greep

dodelijk as en krijt

taal zich sloot

dichtgevouwen

ingedeukt

het breekpunt moleculair

Te hoog

zwarte

dag

in een huis zonder meisje

huis

gangen deuren kamers

en een vleugje barok

zijn

gewond aan de vleugel

van de linkerlong

angst

wanneer men spreekt

wanneer men zwijgt

angst

om beeld en woord

angst zoals men soms pijn heeft

weten

de smaak van waanzin

woord dat ze was waarop hij steunde

grote hoed uit stro

wellicht

waren ze

een verdieping te hoog geklommen

Zich sluit

liefde

in hem zinkt

en zich sluit

en zich opent

vermoeide

regen

haar wakker kust

zo kwetsbaar

zo onuitspreekbaar

droefheid

in ons

zinkt en zich sluit

en zich sluit

Nu hij geen handen meer heeft

hoe

zou hij kunnen spreken

met zijn stem onder water

de dagen kunnen omvatten

haar hart als een steigerend paard

nu hij geen handen meer heeft

toen

hij dood neerzat

voor de krijtmuur van haar gelaat

hij dood neerzat

de longen vol verdronken geluid

waren zijn woorden reeds niet meer hoorbaar

vuurkoraal doofde tot sintels in zijn borst

van zijn lippen bleef het bewegen mekanisch

nu

hij geen handen meer heeft

hoe zou hij kunnen spreken

Signaal

kan

hij bij haar niet komen

het water te diep was

binnen de glijbaan der stromen

zij wakker ligt in zijn dromen

dacht dat hij eindelijk sliep

zwarte

nachtvogel riep

signaal boven donkerder water

weerkaatsend woorden voor later

kon

hij bij haar niet komen

het water bleef eindeloos diep

en dieper nog dreven de dromen

waar zijn angstige mond om haar riep

Met een meisje

hij

zou in een boudoir willen wonen

met een meisje een regenwolk

met een hart dat van honger sterft

maar

de minister heeft een proclamatie gericht

maar de minister zal harder moeten optreden

maar de minister zou keizer willen worden

in dit laffe land waar men zo vlug vergeet

hij

zou in een groot wit bed willen liggen

met een meisje uit louter room en zo jong

hij zou zijn lichaam in het hare laten zinken

hij zou één enkel ogenblik gelukkig zijn

Weer verder

we

hebben dit allemaal achter ons

het wonderdier het lied van de regenboog

vallende nacht van tevredenheid

verstilde handen het temperament

minder

dan zij die wenend smeken

om sirenen om de wondere boottocht

de stad met haar zwijgend gelaat

niemand woont er niemand leeft er

soms

zijn ze talrijk en onweerstaanbaar

woorden uit suiker en heldere blijdschap

vrouwen met zachte lippen en handen van genezing

zo komt men weer verder

Als vlinderblauw

nog

mogelijk een zon te maken in de nacht

koraalloos eiland van angst angstiger nog

dan slechts grijze lijn te zijn in wind

nog

mogelijk te denken aan een handgebaar

zacht als vlinderblauw en zachter op de dorst

van een gelaat van zijn gekneusd gelaat

mogelijk

een lied te dromen van een lied

in de lichtboog van de dag de dwaze dag

die men bezweert met een versteende stem

Het indigo

van

alle dagen de mooiste

hebben we gekoesterd

als een zomerzon

een windstoot liefde

van

alle woorden

de beste bewaard

voor de vroege herfst

die het leven verkleurt

onbewoonbaar

van

het afscheid

het voorlopig adres genoteerd

en van een vallend blad het einde

roerloos als het einde

het einde

Suite

is

het wellicht niet zo

in dit leven

een avond die sterft

langzaam

hij

vroeg toch niet veel

een suite

voor de linkerhand

een lichtje boven het bed

daarmee was hij reeds tevreden

Grenzen verleggend

haar

deelachtig wou maken aan de laatste droom

de honger naar taal

de geheime code wou meegeven

de verloren liefde

de reizen per trein auto boot vliegtuig

geboekt en in gesprekken vereeuwigd

over deze die niemand weet

de reizen van oog tot oog woord tot woord

grenzen verleggend

haar

deelachtig wou maken

aan verdriet geluk koorts

het waanzinniger wit van maan

letters brekend als steen tegen steen

sleutels die deuren openen

waarachter altijd het geheim wacht

deelachtig

wou maken van zichzelf

buiten het pover lied en de littekens

die zo onzichtbaar zijn

dat niemand kan geloven

hoe hij ineenkrimpt van pijn

als zij ze met haar droevige ogen zoent

steeds

korter de tijd

verloren waaien jaren door mekaar

traag zinken bittere nachten

over alles wat hij met haar had willen zien

Iets ongenaakbaars

languit

onderhuids wonend had hij

dromend willen liggen praten tegen haar

kijkend door zijn ogen naar haar wereld

sprekend

tot het trillende licht

over de razende klagende liefde

fusee die opduikt uit een stalen zee

maan verdrinkend in een wolk van melk

vragend vragend over angst en droefheid

schrijvend

met een vlugge vlinderhand

vluchtend uit de tijd het zo barbaarse sterven

liggend onderhuids en haar dus nakend

dromend willen liggen wachten op haar stap

ze

hem zeggen zou bijvoorbeeld liefste

hem dat zou laten liefhebben wat was

voordat de wereld werd gemaakt meervoudig

iets ongenaakbaars dat hem raken zou

onderhuids tot in het hart van een gedicht

hij

had wonend in haar lang voorbij

met vreemde stem geschreid herinner mij

Het esperanto

van

een avond blind

door een nieuwere nacht gegaan

vlinders

gestorven waren

wolken dreven versteend

het Esperanto van de vogels

vergezelde de blinde

en

de mens

ach de mens is dezelfde gebleven

achter het masker van lafheid en leed

onder het kleed van onverschilligheid

rondtastend

binnen de vele vormen

van verdriet onherkenbaar

binnengegaan met sneeuw in het haar

binnengegaan met roet in de stem

met vingers uit as

een droevig liedje voor later

Een romance

langer

hoe meer

splitsen woorden woorden

reddeloos verloren lijkt de taal

onder

een zwarte sneeuwboom gelegen

onder een witte wade

in een alfabed

de

heldere tekens de muziek de reizen

van vuur en water het buigzamere licht

van liefde tot liefste

steeds

verder

drijft hij van zijn dode lichaam af

nooit meer de bloedarme mond

het juichend verhaal een romance

Zo weerloos

in

alle sprookjes leven wachtende kinderen

suikerstil het geluk als een gouden vogel

opgespaarde vreugde voor morgen

er

is

de wind die een gat slaat in de nacht

de minister die wetteksten citeert

een mens die ademt in zijn kooi

en ieders zee kleurt als emerald

wie

moet dit verhaal schrijven voor later

in

alle sprookjes blijft de liefde zoek

zijn de kinderen van vuur

en zonder woorden zo weerloos

Nog tot morgen

blijft

deze winter

de enige die we herinneren

het kantwerk van dode bomen

op het grijs van het netvlies geschilderd

de traagste muren van eenzaamheid

zijn

alle straten niet versperd

voor een glimlach vol tederheid

blijft het woord werkelijk voldoende

voor de eeuwige liefde van morgen

kantelt

de nacht langzaam

over de witte bloemen van de droom

het hart groot en glanzend

angst tot gezel

nog tot morgen tot morgen

Niet iedere avond

niet

iedere avond lijkt op de vorige

teder vermoeid en heilige taal

als een stijgende zee zo donker

niet ieder woord wordt geschreven

het

kinderlijk alfabet van vroeger

heeft afgedaan voor zover

we niet in een wolk van droefheid

oneindig ver verdronken

maar

gelieve te geloven

niet iedere avond proeft even zoet

als een avond waar soms een woord valt

binnen het zwijgen

ongrijpbaar en helder van maangoud

Zo eenzaam

zelfs

niet de zachte stroom

van de lente

heeft hij voor haar

wijn en brood gereedgezet

onder het verdorrende gras

opent

de warme aarde zich

ongelooflijk maar ergens nog de echo

de klank van gedachten

zo helder

men

leeft binnen en buiten

men staat onder stromende regen

zonder liefde zo eenzaam

Onbewoonbaar verklaard

sneeuw

van verdriet

waait door het open raam

huis onbewoonbaar verklaard

stem het trage menuet van vergeefse kleuren

wonde van droevig bloed

in het herhaalde boek verborgen

sneeuw

van verdriet

dwarrelt open vingers door

nacht verzwijgt de dreun

van twee zwarte paarden

noem bij naam

pijn en woede

hardheid van leugen

breekt een blind gelaat

hij

weet

dat in de schaduw

een andere schaduw staat

Een dronken lied

toen

hij nog met haar uit wandelen ging

de dag nog niet was weggewaaid

hij binnen haar handen en ogen leefde

een dronken lied floot op haar mond

in al haar bewegingen gevangen zat

later

stervend kobalt zijn blik verduisterde

geen jasmijn meer te stelen viel

noch vrolijker water als witter zilver

over de zon van haar lenige lijf

toen

zij zijn stem niet meer herkende

genoeg had van het weerloos gejammer

het bittere verdriet dronk

dat hem neersloeg tegen de aarde

zijn gezicht getekend werd

een brandmerk een versplinterde spiegel

hij

vergeten had het heerlijk geruis

van bomen en kleurige jurken

het paarse parfum van de wind

haar donkere stem vol klaprozen

hij vergeten had de rivier

van heldere ogen

armen die sliepen om zijn hals

waarom

hij dit alles had vergeten

Een leven lang

van

de liefde die ze liefhadden

bleven glazen bomen

in een landschap van vuur

smeltend van heftigheid in de omhelzing

onderwijl

trapten soldaten van de andere wereld

hun wereld in mekaar waar ze zich dreigend

verhieven op hun stalen spijkers heffend

het geluk uit de laatste illusie

van

alles van dit en dat en zovele woorden

die vruchteloos vallen als vlokken sneeuw

niets bleef stilstaan blijft rechtstaan

van een liefde die ze liefhadden

een leven lang

Ook daar

woorden

werden vreemde verblijfplaats

om in te wonen

huid ontbladerde

mist van verdriet verspreidde zich

zacht en onhoorbaar

het lied in zijn keel verstilde

had

boodschap willen worden

brief van overzee

die men met betraande ogen leest

om vergiffenis te vragen

stollende angst te verwekken

in ieders toevluchtsoord

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

toen

niemand meer rechtstond

toen allen hem herkend hadden

zijn doodshoofd zijn handen

van vloeibaar zand en zonder tekens

waar de lege glazen stonden

waar de doorstoken kaarten lagen

waar hij zwijgend als een praalgraf lag

de kreet in zijn keel als een mes

met bloed dat witter werd en trager

van omloop en woorden die in hun brandpunt

uiteenvielen tot blinde letters

eenzaam en waardeloos

altijd nog de scherven van liederen

die gezongen werden vroeger

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

hij

de lippen bewoog

om het gelaat te drinken van de beminde

zijn lippen bewoog

in de keel het zuiver en vreselijk geluk

dat hij zich had toegezegd

met te weinig woorden wenste hij

zijn woorden te bewonen

dit onvervreemdbaar geluid

het

goede als het kwade recht of onrecht

de herdruk als de berekeningen

bleven woorden waarin hij een toevluchtsoord

had willen vinden

hij zijn lippen bewoog en verdriet zich opende

en scheurde als droog linnen

hard en ongenaakbaar

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

Binnen de cirkel

hem

heeft woede niet verminkt

of voor het leven getekend

noch het gesloten licht van de liefde

noch de boot de langzaamste trein

het vliegtuig naar nergens

ook haar landschap niet

waar zijn verdriet behoorde

fragmentarisch

viel zijn taal uiteen

onsamenstelbaar zonder het geheim der cijfers

onachterhaalbaar ook

voor wie niet kent

het wonderbaar geluid van droom en water

nog

even

we zien mekaar nog later

binnen de cirkel waar steeds alles mooi is

altijd zon is zachtjes trillend

als een rode vis

Rusteloos wanhopig

er

moet een andere wereld bestaan

die wij vermoeden

waarnaar we op zoek zijn

rusteloos wanhopig

niet

één horizon

maar eindeloze einders

zoals vele liefdes bestaan

en één enkele vriendschap

de

reis buiten de taal kan beginnen

o kijk er drijft er drijft

een paars ruimteschip voorbij

wij zullen midden muziek en bloemen

worden begraven

Als zij hem roept

als

zij hem roept vertel haar

dat hij stierf ergens tussen kalk en stilte

zeg haar niet hoe hij schreiend

de plaats zocht van haar afwezigheid

de blinde vorm van haar lichaam

als zij hem roept schenk haar zijn ogen

zijn woorden traag en trager

zeg

haar hoe hij zich verloren heeft

hij vogel werd duister

op de oevers van vergetelheid

steen bezuiden alle wegen

diepzee om de wanhoop te verdrinken

in een zwijgen zo tijdelijk

zo behoedzaam

zeg

haar dat hij haar mond wil bewaren

wonen in haar gelaat

als in zijn eigen huis

als

zij hem roept vertel haar alles

wat je weet wat je wist wat je vemoedt

eens een dag zullen ook de bomen

over hem vertellen

wanneer hij wordt

saffraanoog van de maan

nachtzwaluw van Saturnus

alles alles maar nooit dat

wat zich bergt achter een masker van stro

wat een dode vinger krast

op muren van kerkhof en bordelen

als

zij hem roept vertel haar

hoe hij leeft hoe hij sterft

geef haar zijn handen de verschroeide

vleugels van zijn geluid

zijn klankloze woorden bewegend

in het vergeeld portret

van haar gelaat

Westwaarts voorbij

laat

hem nog eens zich te luisteren leggen

karmozijn vlekt de tijd

van woorden stroomt het oor vol en over

laat

nog eens de klagende vragen verklanken

vergeten het bruidsbed

eenzaam de val van geluid in geluid

laat ons nog eens de cel van verlangen betreden

liefde een spiegel

een vogel vliegt laag

vliegt westwaarts voorbij

Als je luistert

schrei

niet

wanneer je het verneemt

je weet hoe hij rouw verafschuwde

je

dan een duinviooltje plukt

het in het dal van je borsten

te luisteren legt

naar het roekeloos zingen van zijn hart

hij

zal je een nieuw verhaaltje vertellen

waarin kinderen spelen en dansen

liefde vrolijk en uitzinnig doet

wanneer

je luistert aan een kinkhoorn

je alle stukjes van zijn leven samenvoegt

door de tunnel van herinneringen kruipt

de brandzoenen van de zon maar nooit vergeet

Te slapen

‘Lily, hou van mij’

(Wladimir Majakowski)

op

de boot van haar lippen

over de dieprode stroom

men heeft hem te slapen gelegd

tussen sneeuwzachte bladen van boeken

met een gedicht op zijn zwijgende mond

te slapen gelegd

in

een lade met donker satijn

geborgen

verborgen

aan niemand gezegd

Afscheid nemen

afscheid

nemen is opnieuw beginnen leven

is kennis krijgen van ruimte en tijd

is angst bezweren en dood hout

tot een nieuw lied opwekken

afscheid

nemen is stilte horen zingen

blij zijn om de nooit betreden weg

om de liefde en haar sterk geluid

afscheid

nemen is een heel klein beetje pijn doen

aan diegenen die de maan bewonen

maar ook daar speelt het vergeten meester

en weegt de dag van morgen

lichter dan het heengaan

afscheid

nemen is tenslotte handen drukken

brieven schrijven een vriendin omhelzen

en vooruit gaan zonder om te kijken

(is de trein te vroeg vertrokken

is de trein nooit aangekomen

afscheid nemen

is het zoet geheim ver mededragen)

weinigen

weten slechts dat afscheid nemen

buiten elk gevoel van droefenis

leven is en tenslotte groter worden

vooraleer te duiken in de duisternis

De mooiere

in

een herinnering vermomd

kwam hij tot haar terug

dappere dagen ten einde

hoop die men overseinde

woorden van hand tot hand

eng

is de taal geworden

het lied loopt verloren uit

betere woorden vergeefs

mooiere uit de tijd

DEEL 2 LEUGENSUIKER

Onduidelijk

het waarom

van de wegen die we inslaan

wie

antwoord zoekt

moet zich vragen stellen

waar vangt de cirkel aan

waar eindigt hij

wie

vragen stelt

gaat door voor onwijs

wie

geen antwoord vindt

voelt zich ongelukkig

wie

ongelukkig is

vraagt naar het waarom

(het is zoiets als met liefde

lemmer dat vlijmscherp gloeit

en ijskoud iets wegsnijdt)

die

met ons begaan zijn

stellen zich vragen

die

ons haten

glimlachen heimelijk

(07-XII-1993)

Naar zilver

zich

vult

met ZIJ zich vult

zich opricht en koers zet

naar zilver op water

vormt

een zin zich

graaft in en klinkt

een toets uit lichtere klank

stort

neer in de nacht

een stervende ster

geen

liefde noch waarheid

die vraagt

(05-VI-1993)

Uitdeinend

wij

schrijven in zand

tekenen

wat iedereen kent

in

spiegelglad water

schrijven wij liefste

op rimpelloos water

waait

een adem uit Noorden

valt een woord als steen

in wachtend water

dat rimpelt en opschrikt

adem

uit Noorden

vol vrieslucht

die gladstrijkt het zand

als

steen

het woord in het water

dat uitdeinend uitwist

(08-05-1993)

Op de tong van de spraak

weggewerveld

uit het gebeente

van taal

weggewimpeld

uit een gesteente

hangt

de vlag halfstok

valt

een sneeuwvlok

op de tong van de spraak

wijzen

weldra

de vingers van het uurwerk

tijd aan

van herinnering

spoor van reis

naar het verlorene

(02-06-1993)

Bewaar voor later

tijd

draai de wijzers terug

naar de tijd die van ons was

sta

stil

redt de taal van vernieling

de taal

die exact is

bewaar

in het oog

verlangen en droefheid

bewaar voor later

herinnering

(09-07-1993)

Stilte

hij

zijn hand

over de tijd heeft gelegd

stilte

verzinkt in stilte

hij

heeft zijn hand van angst

over de grens gelegd

over het voorbije

het misschien in de taal

tussen

kalkwit

en dood

(21-07-1993)

Wuif hem uit

kwetsbaar

rieten stengel

in de wind van voorbij

brekend

het woord liefde

laat

hem

het voordeel van de twijfel

in de tovertuin het onbekende

maan in een spiegel gevangen

omhels

hem

met zomerlippen

wuif hem uit

herinner vreugde

tot voorbij het afscheid

(31-08-1993)

Een mondvol stilte

een

mondvol stilte

wat

hij zoekt

ligt nabij

het land van geboorte niet

niet de naam van de moeder

wat

hij zoekt

in de twijfel

in de steen

met tranen gevoed

in de plooi van de schakel

(05-06-1993)

Rondom de maan

niet

naar de zee terug

het komende koude licht

niet

het verval meemaken

van ultramarijn

waarop een droevige boot

zonder zeil

niet

terug binnen het duister

de dodelijke valstrik van de taal

de huiver achter het woord

de lijkwade gefronst

rondom de maan

ontzeg

geen ontmoeting met het toeval

geen handdruk met de verwachting

de vele wegen met hun kruispunt

ontneem

licht noch duister

noch sleutel en slot

laat schaduw van wat was

de illusie van een kus

de brieven uit sneeuw

laat

hem

zijn gewassen hemd aantrekken

zijn sandalen uit leder gemaakt

zijn gekreukte broek uit blauw linnen

laat

hem

de boot kiezen naar keuze

laat hem de aanvang

van zijn langste reis

(15-08-1993)

Dat voorbij is

er

blijft

een brandende kring

als een ring om ons heen

een schroeivlek in leegte

nadien

er zal iets zijn dat voorbij is

zoek

in het kreupele hout

een uitweg

in oog van gebrande kastanje

de deur

in tarok

de illusie

van genummerde troefkaart

meikleurig

het uur

als de morgen voorbijkomt

stemloos

de nacht met de deur in het oog

één woord slechts

één woord

dat het letterslot opent

spel

hem dat woord in de taal

maak hem de cijfers begrijpbaar

(12-05-1993)

Sjibbolet

MET

onzichtbare inkt

het ongeschrevene

MET

een wolk in de armen

bergop tegen wind die opsteekt

met een naam

van bewegend licht

in de ogen

UITWIJKELING

gravend een toren van Babel

zwerfsteen

van grafzerk tot as

BANNELING

sluit de deur van vandaag

klop aan de poort van de Tempel bij avond

DAG

vreemdeling

in het donkere labyrint van het Ik

Zeg mij uw paswoord

uw Sjibbolet

dat de oevers van de Jordaan vervlecht

met uw broederwoord

UW

uur kent geen tijd

Komt komt

een woord eindelijk

met stilte en licht

Een woord in het duister

(12-05-1993)

Kantelde de zandloper

leg

tijd stil

houd zon

in haar neergang tegen

schrijf

een boodschap boven de heuvels

dit duister in sordina

riepen

ze voortdurend vorige lente

de uilen

over de tuin heen

met agaven en geheime bloemen

samen

kleur en klank

topaas veronese amandel

en brekende naaldstraal

van de robijn

lied

van vroeger

dat bestaat en voorbij dreef

schoof

later veel later wolk na wolk

over de heuvels

maakte donker het roepen onhoorbaar

liet

een hand

zijn hand los

werd stuifzand en schaduw

kantelde

de zandloper

tijd

hernam zijn loop

(22-07-1993)

Het woordspoor

(voor Paul Ancel)

zeg

niet

wanneer waarom opnieuw

breekt

aan

tijd van zandloper

volgend

het woordspoor het bloedspoor

het verbrijzelde hart van een naam

in de koperen weegschaal

jij

gemerkt met het Teken

met de echo naar later

‘s mus asoj sajn

het

moet alzo zijn

men kan ter hemel weer opgaan

opnieuw steeds opnieuw

zu ken men aroifgejn in himel

het moet alzo zijn

zo

kan men vergeten en slapen

stervend verdwijnen als rook

omgeven van liefde en licht

van stinkende drek

hoe

zwaar het vergeten

hoe lastig herinnering

de molensteen knelt om de hals

het taalspoor het lichtspoor

niets

waren wij zijn wij

zullen wij bloeiend blijven

zwart

zingt het water van de Seine

koud

te koud

om er wachtend te wonen

(02-06-1993)

Naar later

niet

de zandkorrel noch de stokroos

noch het zich herhalende labyrint

in het Lunapark van de herinnering

niet

de zwarte vlinder die de dood zoekt

noch de schuwe hagedis

die het geduld beoefent

ook niet de mier noch de tijgerspin

het nauwelijks bewegende blad

het vliegtuig dat de hemel kwetst

de bij die in de schoot van een bloem

de sacharine van de wellust zoekt

ook niet de zwaluwen

die straks Marokko zullen weerzien

kleurend de ruïne van het verleden

niet

een brief vol waanzin

verstuurd vanuit de schemerzone

boordevol vlekken verdriet

achter het zwartfluwelen masker van de leegte

nee

niet zij de hartelozen

die liefde tot een optelsom herleiden

misschien

een droom

uit de vertakte structuur van een cel

stem zich voegt bij een stem

echo woord wordt

zin die van golf tot zee groeit

zich strekt op een strand zich terugtrekt

een schelp nalaat met een lied in

dat een kind ooit beluistert

het voegt bij een ander lied

dat droom wordt uit taal

met een woord na een woord na een woord

dat men opneemt en uitspreekt

en doorgeeft naar later

(20-09-1993)

Uit een sleutel van sneeuw

viel

vuur uit een ster

in de ruimte

blinde tijdperken ver

in het Niets

van de afgrond

in

de gloed van geboorte

in kwadraat van licht

en materie

vonkt

vuur

uit een sleutel van sneeuw

ontspringt

lijn in beweging

van zich plooiende pijn

(10-05-1993)

Misschien

alléén

de rivier

schraalheid van bomen hogerop

ijs bleek reeds gedooid

dromen bestonden niet meer

ergens

praatte water tegen water binnen

oevers van stilte en een vogel

floot verweg een vreemd liedje

later

zouden kinderstemmen

zich verliezen in ijlte

in het blijde geblaf van honden

het

leek alsof stilte op iets wachtte

dat nog komen moest

iets dat met angst had te maken

of met hoop misschien

(Haulné, 12-03-1987)