Liefde mijn huis

uitgeverij De Nieuwe Tijd, Antwerpen, 1958

colofon

Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Spiegel handvol zand

stoel stervende boom

onbeschreven droom

‘t blad nabij mijn hand.

Ach glanzend papier

droomblad dat ik voel

zacht kreunende stoel

zand blindend plezier.

Woorden vliegen vrij

door geen vrees verstild

hart ontembaar wild

—dapper paard van mij.

Komt er een morgen

De lege stoel

zwijgende kleuren

rustend penseel.

Kleine dingen

zullen vragend vertellen

papier pen achteloze prenten

aan de muur.

Het gaat zo snel

zo snel als het leven.

Komt er een dag.

Iemand zal de stoel bezetten

de dag zal gewoon zijn

vier muren

zullen de nieuwe kleuren weerkaatsen.


Breed vaart de zomer door de velden

maar op elk eiland staan de bloemen verwelkt.

Buiten het drijfzand het droomland

kan men zich laten wegebben

en geen vloed meer zijn geen storm

zelfs geen wind die aan de hoeden rukt.

Zo keert men niet weer

binnen het grensgebied dat elk was behouden

buiten de driehoek die het hart heet te zijn

een deel van de wereld

leeft van verhaaltjes en weldra

zal het woord einde verschijnen

en er is geen vervolg geen herdruk

—boven hun eiland vielen de sterren stuk.

Van veel hoop de wilde paarden

zijn nu tamme duiven in de wind.

Als één ervan de weg weervindt

(de anderen kunnen verdwalen

kapot gaan in de regen)

als dus zoals men hoopt

één ervan nu nestelt in hun hart

(de maan is koper en de vlaggen zwart)

als dus — ach ja

wat moet men nu verhalen

zovelen zullen in de wind verdwalen

kapot gaan in de regen van verdriet

spijtig voorwaar

zulk einde voor een lied.

Wonderbaar hoe wonderbaar

schoon dat de sterren zijn

druppels melk op een blad van glazuur.

En ieder uur

dat men te vloeken staat

en met zijn hand wild door de melkweg slaat

— ach nee dat doet geen pijn —

hoogstens sta je verbaasd

hoe wonderbaar ver

dat de sterren zijn.

In een tijd toen enkel vandaag bestond

met de felle stroom van verwachting

en ik je tegenkwam

tussen de weinige minuten

van een gedicht.

Nog niet dacht ik nog niet

kan ik je spreken

in de zachte bries van genezing

en de zwarte wind

blies je gelaat

als scherven van witte schelpen

tegen de muren uiteen.

Kom ik nog eens terug

en je tedere lippen zijn dicht

in de smalle trein van de angst

nooit meer dacht ik nooit meer

kan je met me meegaan

naar de dagen van morgen

met de felle stroom van geluk.

Soms bij het eerst ontwaken

als bij een nieuw gedicht

hoog zou je op de daken

zon willen zijn en licht

Soms als je zit te eten

moeizaam het ochtendbrood

nimmer kan je vergeten

de verste vriend in nood

Soms als je staat te spreken

zo rusteloos het woord

zou ‘t hart wel kunnen breken

als niemand het aanhoort

Soms als je ligt te slapen

maar toch wachtwakker bent

er valt zoveel te rapen

aan woorden die je kent

Verdriet

je gelaat wordt me vreemd

een huis zonder ramen.

Woorden drijven voorbij

ze doen zelfs geen pijn meer.

Vallende herfstblaren kunnen

de bossen nog kleuren

maar aan de grens is een pauze

om te bezinnen.

Daarna reist men verder.

Laat Ikarus bij de bagage wachten

een redelijk mens sterft ook.

Er blijven nog jaren en jaren

als opgespaard goud te gebruiken

in zon om te zetten

in wat simpel geluk.

Je gelaat is me vreemd

een landschap met kraters.

De dagen

die versnipperden

tot datums en herinneringen

dagen van gisteren

voorbij en gestorven

Maar morgen.

Ach morgen grote morgen

mijn gretige dagen

mijn bebloemde wereld van hoop

kus mij geluk

omhels mij met je zomerarmen

ik zal niet weggaan

niet traag sterven

niet vallen als een blad

niet zijn als de dag die voorbij trok

krachtig zal mijn lied stijgen

als de klimmende zon

—blinkende vogel

op de blauwe vlag van de hemel.

Ach morgen mijn morgen

jij zult altijd bestaan

altijd even hoopvol en bereid om te leven.

Blaas zuiderwind

blaas blauwe wind uit het oosten

spoel zoutzee over het strand

van de herinnering die geen drempel bereikt

grijp met je handen van zeewier en schelpen

de valse kleuren de namaakjuwelen

de geschilderde bloemen

de nachten vol ruïnes en zieke muziek

laat alles schoon worden

en zuiver als liefde.

Blaas krachtige adem

neem met je mee

de te haastige beloften de speelzoenen

de tranen — het brakke water

van de wanhoop.

Men kan

bij elke coulisse

even pozen

heel even blijven staan en alles bekijken.

Maar dan vaart men verder

met de slag van de baren.

Ja ja

je kunt me nu geloven

dat het niet mooglijk is

een brandend hart te doven

vooral als het zeer schoon brandt

zonder rook te maken

en ook geen as nalaat

wat prijzenswaardig is

en deftig staat.

Zoals je wellicht weet

er bestaat geen terugkeer.

Zoveel van wat achterblijft

langs de grote weg van het leven

gaat verloren en voorbij.

Het komt er dus op aan

zich naar morgen te richten

en de nacht is een snelle bode

die de klare ruiten ronddraagt

van de dag.

Begraaf wat niet dienstig is

de ijdelheid de hoogmoed

en de vlakke dag van gisteren.

Leg tegels groot en vierkant

opdat er geen slijk zou kleven

aan haastige voeten.

Laat plaats in de hoven

voor de Japanse kerselaar

en in de harten

voor de grote gedachten

die de wereld aan het veranderen zijn.

Maar begraaf de tranen

het spleen het weerloze zeer.

Zoals je wellicht weet

er bestaat geen terugkeer.

Geen regen vandoen

krachtige wind om mijn zeilen te vullen

mijn heerlijke boot

op de kus van de baren.

Ik moet langzaam genezen

zorgen dat de dagen niet stilstaan

dat alles beweegt

in vooropwaartse stroming

grote boot

van mijn leven.

Er valt niets te dromen

er zijn bloemen te planten

blinkende ramen

en stenen te dragen

alles bestaat

alles zingt

op de golf van de dagen.

Grote lege zeeschelp

aan de kom van mijn mond

je hoort me vertellen

boven het ruisen der branding

ik spreek je in zeewier

in gebroken wit schuim

in oranje sterren

mijn handen maken een zon uit papier

een nieuwe wereld

een verhaal in kleuren.

Jij blijft mij naruisen

grote holle zeeschelp

op het strand van haar hart

zul je mijn liedjes vertalen

zij zal altijd altijd luisteren

naar het zachte oe-oe van je zeestem.

Mijn geluk is een wassende maan

mijn hart is een kamer vol klanken

en de ramen staan open

als wij elkaar terugvinden

aan het kruispunt van onze gulzige mond

elkaar goede dag zetten

wij hebben zoveel te beluisteren

het wondere lied van ons hart

—die gretige vogel

wij spreken geen woorden

maar alles behoort ons

de dansende bomen en het lachend

gelaat van het water

de gele onrustige rupstram

de wiegelende zon

en de wachtende stilte.

Heel eenvoudig

zonder muziekbegeleiding

geen gitaren violen cimbalen

alleen diep in mij

een tam-tam dansend van liefde

die verhaalt van haar glimlach

van haar tere bewegende handen

zacht als duiven

licht als een woord van blijdschap

als een begroeting

als een brug naar het hart van morgen

niet zwaar van regen en onrust

niet zwaar van weemoed en wanhoop

maar heel eenvoudig

zo eenvoudig van schoonheid

als de rode vlag van ons leven

zondoordrongen zoals het moet zijn

zonder tranen en zonder pijn.

Liefde

mijn huis met gesloten ogen

mijn achteloos vergeten vertelselboek

mijn kleine kleurdoos

vol regen en droefheid

liefde

mijn schilderij zonder einde.

De blauwe doos van de morgen

staat open

aan de hemel

trekken de vogels hun wegen

de weiden zijn flessen vol zon

de bossen zijn droog van de wind

en vol roestbruine blaren

men kan nu veel zwerven.

Liefde

mijn huis uit duizend-en-één-nacht

mijn gele gitaar

vol muziek van de zomer.

Elke dag werpt een brug

naar de dansende zon

elke dag is een lied aan de vreugde

een groet aan het leven

— dit reusachtig gebouw

vol gedachten en mensen

en nieuwe geluiden.

Liefde

mijn draaiend spiegelhuis

mijn droom met honderd takken

mijn eindeloos bevlagde boot

mijn rode vaas vol bloemen .

Welkom in mijn hof

donkere schaduw

van mijn merel met kristallen keel

welkom regen

die alles fris maakt

welkom vriendinnen van droefheid

ik zal voor u zingen

ik zal de wilde honden van de wanhoop doden

ik zal u blij maken

als het kind met de zachte ogen.

Liefde

mijn huis zonder muren

mijn tere theeroos

mijn krachtige arend

mijn gele gitaar

vol rozen voor morgen.

In mijn hart is plaats

voor vele bloemen

ik moet je dit niet vertellen

want het is duidelijk dat het geluk

diep uit je zelf moet groeien.

En zet het hunkerpaard te grazen

in het droomgras verdord en verwaaid.

In mijn hart is voldoende plaats

voor de vele muziek

en de blauwe wereld van arbeid

voldoende hoop om iets nieuws te maken

en de vuisten te strekken

tot ze de brandende zon genaken.

Ik moet geen boeken meedragen

geen voor altijd vastgelegde grillige noten

in mijn hart danst muziek

voor de rest van mijn dagen.

Ik heb geen woorden te sleuren

ze ontspringen mijn mond

ze besneeuwen de nacht

er valt niets te betreuren.