Spiegel handvol zand
stoel stervende boom
onbeschreven droom
‘t blad nabij mijn hand.
Ach glanzend papier
droomblad dat ik voel
zacht kreunende stoel
zand blindend plezier.
Woorden vliegen vrij
door geen vrees verstild
hart ontembaar wild
—dapper paard van mij.
Komt er een morgen
De lege stoel
zwijgende kleuren
rustend penseel.
Kleine dingen
zullen vragend vertellen
papier pen achteloze prenten
aan de muur.
Het gaat zo snel
zo snel als het leven.
Komt er een dag.
Iemand zal de stoel bezetten
de dag zal gewoon zijn
vier muren
zullen de nieuwe kleuren weerkaatsen.
Breed vaart de zomer door de velden
maar op elk eiland staan de bloemen verwelkt.
Buiten het drijfzand het droomland
kan men zich laten wegebben
en geen vloed meer zijn geen storm
zelfs geen wind die aan de hoeden rukt.
Zo keert men niet weer
binnen het grensgebied dat elk was behouden
buiten de driehoek die het hart heet te zijn
een deel van de wereld
leeft van verhaaltjes en weldra
zal het woord einde verschijnen
en er is geen vervolg geen herdruk
—boven hun eiland vielen de sterren stuk.
Van veel hoop de wilde paarden
zijn nu tamme duiven in de wind.
Als één ervan de weg weervindt
(de anderen kunnen verdwalen
kapot gaan in de regen)
als dus zoals men hoopt
één ervan nu nestelt in hun hart
(de maan is koper en de vlaggen zwart)
als dus — ach ja
wat moet men nu verhalen
zovelen zullen in de wind verdwalen
kapot gaan in de regen van verdriet
spijtig voorwaar
zulk einde voor een lied.
Wonderbaar hoe wonderbaar
schoon dat de sterren zijn
druppels melk op een blad van glazuur.
En ieder uur
dat men te vloeken staat
en met zijn hand wild door de melkweg slaat
— ach nee dat doet geen pijn —
hoogstens sta je verbaasd
hoe wonderbaar ver
dat de sterren zijn.
In een tijd toen enkel vandaag bestond
met de felle stroom van verwachting
en ik je tegenkwam
tussen de weinige minuten
van een gedicht.
Nog niet dacht ik nog niet
kan ik je spreken
in de zachte bries van genezing
en de zwarte wind
blies je gelaat
als scherven van witte schelpen
tegen de muren uiteen.
Kom ik nog eens terug
en je tedere lippen zijn dicht
in de smalle trein van de angst
nooit meer dacht ik nooit meer
kan je met me meegaan
naar de dagen van morgen
met de felle stroom van geluk.
Soms bij het eerst ontwaken
als bij een nieuw gedicht
hoog zou je op de daken
zon willen zijn en licht
Soms als je zit te eten
moeizaam het ochtendbrood
nimmer kan je vergeten
de verste vriend in nood
Soms als je staat te spreken
zo rusteloos het woord
zou ‘t hart wel kunnen breken
als niemand het aanhoort
Soms als je ligt te slapen
maar toch wachtwakker bent
er valt zoveel te rapen
aan woorden die je kent
Verdriet
je gelaat wordt me vreemd
een huis zonder ramen.
Woorden drijven voorbij
ze doen zelfs geen pijn meer.
Vallende herfstblaren kunnen
de bossen nog kleuren
maar aan de grens is een pauze
om te bezinnen.
Daarna reist men verder.
Laat Ikarus bij de bagage wachten
een redelijk mens sterft ook.
Er blijven nog jaren en jaren
als opgespaard goud te gebruiken
in zon om te zetten
in wat simpel geluk.
Je gelaat is me vreemd
een landschap met kraters.
De dagen
die versnipperden
tot datums en herinneringen
dagen van gisteren
voorbij en gestorven
Maar morgen.
Ach morgen grote morgen
mijn gretige dagen
mijn bebloemde wereld van hoop
kus mij geluk
omhels mij met je zomerarmen
ik zal niet weggaan
niet traag sterven
niet vallen als een blad
niet zijn als de dag die voorbij trok
krachtig zal mijn lied stijgen
als de klimmende zon
—blinkende vogel
op de blauwe vlag van de hemel.
Ach morgen mijn morgen
jij zult altijd bestaan
altijd even hoopvol en bereid om te leven.
Blaas zuiderwind
blaas blauwe wind uit het oosten
spoel zoutzee over het strand
van de herinnering die geen drempel bereikt
grijp met je handen van zeewier en schelpen
de valse kleuren de namaakjuwelen
de geschilderde bloemen
de nachten vol ruïnes en zieke muziek
laat alles schoon worden
en zuiver als liefde.
Blaas krachtige adem
neem met je mee
de te haastige beloften de speelzoenen
de tranen — het brakke water
van de wanhoop.
Men kan
bij elke coulisse
even pozen
heel even blijven staan en alles bekijken.
Maar dan vaart men verder
met de slag van de baren.
Ja ja
je kunt me nu geloven
dat het niet mooglijk is
een brandend hart te doven
vooral als het zeer schoon brandt
zonder rook te maken
en ook geen as nalaat
wat prijzenswaardig is
en deftig staat.
Zoals je wellicht weet
er bestaat geen terugkeer.
Zoveel van wat achterblijft
langs de grote weg van het leven
gaat verloren en voorbij.
Het komt er dus op aan
zich naar morgen te richten
en de nacht is een snelle bode
die de klare ruiten ronddraagt
van de dag.
Begraaf wat niet dienstig is
de ijdelheid de hoogmoed
en de vlakke dag van gisteren.
Leg tegels groot en vierkant
opdat er geen slijk zou kleven
aan haastige voeten.
Laat plaats in de hoven
voor de Japanse kerselaar
en in de harten
voor de grote gedachten
die de wereld aan het veranderen zijn.
Maar begraaf de tranen
het spleen het weerloze zeer.
Zoals je wellicht weet
er bestaat geen terugkeer.
Geen regen vandoen
krachtige wind om mijn zeilen te vullen
mijn heerlijke boot
op de kus van de baren.
Ik moet langzaam genezen
zorgen dat de dagen niet stilstaan
dat alles beweegt
in vooropwaartse stroming
grote boot
van mijn leven.
Er valt niets te dromen
er zijn bloemen te planten
blinkende ramen
en stenen te dragen
alles bestaat
alles zingt
op de golf van de dagen.
Grote lege zeeschelp
aan de kom van mijn mond
je hoort me vertellen
boven het ruisen der branding
ik spreek je in zeewier
in gebroken wit schuim
in oranje sterren
mijn handen maken een zon uit papier
een nieuwe wereld
een verhaal in kleuren.
Jij blijft mij naruisen
grote holle zeeschelp
op het strand van haar hart
zul je mijn liedjes vertalen
zij zal altijd altijd luisteren
naar het zachte oe-oe van je zeestem.
Mijn geluk is een wassende maan
mijn hart is een kamer vol klanken
en de ramen staan open
als wij elkaar terugvinden
aan het kruispunt van onze gulzige mond
elkaar goede dag zetten
wij hebben zoveel te beluisteren
het wondere lied van ons hart
—die gretige vogel
wij spreken geen woorden
maar alles behoort ons
de dansende bomen en het lachend
gelaat van het water
de gele onrustige rupstram
de wiegelende zon
en de wachtende stilte.
Heel eenvoudig
zonder muziekbegeleiding
geen gitaren violen cimbalen
alleen diep in mij
een tam-tam dansend van liefde
die verhaalt van haar glimlach
van haar tere bewegende handen
zacht als duiven
licht als een woord van blijdschap
als een begroeting
als een brug naar het hart van morgen
niet zwaar van regen en onrust
niet zwaar van weemoed en wanhoop
maar heel eenvoudig
zo eenvoudig van schoonheid
als de rode vlag van ons leven
zondoordrongen zoals het moet zijn
zonder tranen en zonder pijn.
Liefde
mijn huis met gesloten ogen
mijn achteloos vergeten vertelselboek
mijn kleine kleurdoos
vol regen en droefheid
liefde
mijn schilderij zonder einde.
De blauwe doos van de morgen
staat open
aan de hemel
trekken de vogels hun wegen
de weiden zijn flessen vol zon
de bossen zijn droog van de wind
en vol roestbruine blaren
men kan nu veel zwerven.
Liefde
mijn huis uit duizend-en-één-nacht
mijn gele gitaar
vol muziek van de zomer.
Elke dag werpt een brug
naar de dansende zon
elke dag is een lied aan de vreugde
een groet aan het leven
— dit reusachtig gebouw
vol gedachten en mensen
en nieuwe geluiden.
Liefde
mijn draaiend spiegelhuis
mijn droom met honderd takken
mijn eindeloos bevlagde boot
mijn rode vaas vol bloemen .
Welkom in mijn hof
donkere schaduw
van mijn merel met kristallen keel
welkom regen
die alles fris maakt
welkom vriendinnen van droefheid
ik zal voor u zingen
ik zal de wilde honden van de wanhoop doden
ik zal u blij maken
als het kind met de zachte ogen.
Liefde
mijn huis zonder muren
mijn tere theeroos
mijn krachtige arend
mijn gele gitaar
vol rozen voor morgen.
In mijn hart is plaats
voor vele bloemen
ik moet je dit niet vertellen
want het is duidelijk dat het geluk
diep uit je zelf moet groeien.
En zet het hunkerpaard te grazen
in het droomgras verdord en verwaaid.
In mijn hart is voldoende plaats
voor de vele muziek
en de blauwe wereld van arbeid
voldoende hoop om iets nieuws te maken
en de vuisten te strekken
tot ze de brandende zon genaken.
Ik moet geen boeken meedragen
geen voor altijd vastgelegde grillige noten
in mijn hart danst muziek
voor de rest van mijn dagen.
Ik heb geen woorden te sleuren
ze ontspringen mijn mond
ze besneeuwen de nacht
er valt niets te betreuren.