Verdriet waarop men danst

uitgeverij Pablo Nerudafonds, Brugge, 1986

inhoudsopgave, colofon


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

(Tango al Sur)

Dag pessoa

de rivier die voorbij het huis stroomt

waar ik woon bestaat niet. tenzij

in mijn verbeelding. de Taag bestaat wèl

maar ik stond niet aan haar oevers


in Coimbra vloeit de Mondego

majestueus tussen dijen van groen

met licht door topaas gefilterd

en grotten vol indigo-schaduw


ze voert twee miljoen sterren mee

die vol geheimzinnig licht

zeewaarts drijven en zoals in alle sprookjes

terugkeren met paarse parels getooid

op de rivier die voorbij het huis stroomt

waar ik woon en die niet bestaat

varen galjoenen met zeven zeilen

en in het ruim cederhouten koffers

vol sluimerende dromen en zijde


ze voeren de schatten mee van mijn verbeelding

en er bestaat niets mooiers dan verbeelding

maar men mag er vooral niet in geloven

want dan gaat men in verdriet ten onder


zo is mijn rivier niet alleen de mooiste

want dat is alle heldere water

maar ze draagt mijn grote geheimen

vanaf de bron tot in de mond van de zee

Een gele zomer

zij bewaart zon en maan liedjes

van hoop en onrust dronken begeerte

van kwetsbare huid prachtig kraplak

op de ster van haar borsten

fontein van parelmoer en parfum

zoeter als een gele zomer vol geruis

van sterren en vlinders

duisternis is niet haar huis

maar helderheid : kristallen dolk

in het hart van de nacht

Het meisje

zij houdt van bloemen en treinen

licht dat hard blinkt in de zon

zeewier en vliegende vissen

tampende klokken vol water

wolken als zachtrode wol

met dieppaarse schaduw daarbinnen

er leeft het meisje in haar dat wacht

tussen brandende vragen en wanhoop

één enkele kreet op een harpsnaar

wapperend lint aan een twijgje

Als doorzichtig licht

had de maan

van haar lijkwade ontdaan

kwam drijvend in een heel klein scheepje

liefde met verstilde gebaren

en een zeil vol verdriet

uit en onuitspreekbaar

als doorzichtig licht

pijn die niemand hoorde

zon die men verzon

Binnenin

keek voor het eerst binnenin

haar gedachten : een carillon

van verdwaalde klokken

eiland van de tussentijd

ach was ik een bos van tengere stengels

werd ik maar één van de velen

en groeiden wonden weer dicht

binnen een klein huis zonder ramen

Tot spiegel

heb ook onder water gewoond

binnen de donkerste schelpen

daarboven : de geduldige knechten

van volgzaamheid de gehoorzamen

die lafheid verheffen tot gave

wilde nog andere oevers bereiken :

zwemmer duiker luchtbel vol licht

taal die tot spiegel van klaarte verstart

in het brandpunt as van wat was

Over de Newa

in een praalbed in een praalbed

zoende nacht zacht rozen en margrieten

dreef een lied van vloeibaar zilver

over de Neva over de Neva

dreef een lied van zuiver zilver

en een maan uit marsepein

kwam toen verdriet in beweging

van kade tot kade

verdriet in beweging

van wolk tot woord

viel over zijn gelaat

schaduw

en schaduw van schaduw

viel afscheid en as

over de Neva de Neva

Als een groot feest

komt er een vrouw komt er een vrouw

in alle boeken lees je dit

komt er een vrouw die je plots ziet

komt er een vrouw een vreemde vrouw

als helder water tot je mond

de maan met zilveren glimlach jaagt

komt er een nacht dat zij bemint

komt er een nacht versteende nacht

haar verder stuwt en haar vezwelgt

komt er een dag de nieuwe dag

boven de puinen welft de lucht

water langs de stranden schuimt

komt er een dag als haar groot feest

dat ze bemint opnieuw bemint

De paarse papaver

nee zegt hij je vergeet

hoe het was in de tijd

zacht en doorschijnend

vol gedichten en vreugde

van mondhoek tot kin

lopen paden van rimpels

door schaduw van nacht

nee zegt hij kijk niet langer

naar gebarsten kop

van de paarse papaver

kijk niet langer schreit hij

Kastelen uit zand

zwarte dag zwarte zee vuil schuim

waait over kastelen uit zand en

verspreidt zich zeil noch meeuw

van het schaterende lief vandaan

van de zus-en-zo en de papegaaien

van de middelmatigheid en het geknik

de matantes dikke nekken suikergoed

zie de vloedlijn waarop we nu staan

zie de vloedlijn van vloeibaar zwart krijt

Westwaarts voorbij

laat ik me nog eens te luisteren leggen

karmozijn vlekt de tijd van woorden

stroomt het oor vol en over

laat nog eens de klagende vragen verklanken

vergeten het bruidsbed eenzaam

de val van geluid in geluid

laat ons nog eens de cel van verlangen betreden

de liefde een spiegel een vogel

vliegt laag vliegt westwaarts voorbij

Schoonheid schoonheid

het is niet prettig in een gedicht

over ellende te praten het masker

van levende mensen laaiend

vuur dat verschroeit

maar over maan en geur van lavendel

bodymilk en diepzinnige dingen

abstract en Kantiaans

over zachte wattige woordjes

over ditjes & datjes

_ we weten het wel

maar niet alsjeblief niet over :

heeft schoonheid schoonheid

haar gezicht verbrand

enzovoort

enzovoort

In een donkere tunnel

was je wel eens in een donkere tunnel

met de duizendvoudige klank van je stem

en niemand je hoort omdat je alleen bent

was je wel eens in een cel voor je doodging

elke droom die zich voortplant en groeit

was je wel eens in de tijd de vroegere tijd

toen liefde ons zoende zo breekbaar

in de tijd die omhoog steeg als zon

Schrijf elkeen

schrijf elkeen dat ik niet sterven wil :

anna anna-maria agatha beatrijs bertha

donkeroogje dori & dorine frans hilde

ilse isabelle iskra jan johannes karel &

carlos karen kohoetek léon ludmilla mar

schrijf de dichters swim grote dromer van de

afwezigheid van kleur schrijf ze allen

dat ik niet sterven zal niet sterven kan

dat een lied van zilver op mijn lippen ligt

dat ik van allen hield op andere wijze

margarete martine michel miek paul

& paula rené rik rita (rita is agatha en agatha

is een andere) robrecht rubèn : bloeiende

oleander onder het puin van stalingrad

sonja stefaan toon en al diegenen

die ik nu niet vernoem

omarm me vóór de nacht aanbreekt

die lange donkere vochtige

zoen me vóór de volle maan haar

blikken borsten toont en me dodelijk kwetst

laat je hand in de mijne onverwoestbaar

want ik wil leven nog een leven lang

want ik zal leven langer dan wie ook

nu ga ik een grote stap pogen te zetten

ver ver van alle kleinheid vandaan

vóór de zwarte roos mijn hart zal vinden

vóór ik herboren word lang na mijn dood

Blauw en maan

moest ik je spreken over stenen

die zwervend voorbijgaan

die de dag die aansluit bij een dag

over een zwarte nacht die

zich opsluit in een mond

vol gesprongen sterren

over het waarom en het hoe

het waarvoor het onwaarschijnlijke

vanwaar kom ik dan uit gebroken klanken

herinneringen die zich kruisten

en zich verloren in mijn droevig bloed

misschien blijf ik bestaan in een huis

boordevol blauw en maan

een vergeten getuige

alleen compact onbeweeglijk

Bramonesas

het occult vuur

klank van vochtig violet

kleur van water van kussen

de te verwachten sneeuw

de zwarte papavers oneetbaar

zonder te sterven

volle maan boven Brugge

volle maan boven Bramonesas

dezelfde en toch een andere

hoorde ze het geritsel van

haar vallende kleed de sleutels

pasmunt de nachtkreet

in het huis waar ik niet meer woon ?

niet zovele dingen ken ik soms

de achtergelaten zee

de naam van mijn dode zuster

het verdronken uurwerk

vanzelfsprekend de tranen


Als waaier

hemel van donker water

haren van amarant

woordloos opent zich pijn

in de rivier van ogen :

_ het ene is goud het ander turkoois _

sterren verdwijnen vermoeid

met taal die als waaier

open & dicht gaat

schaduw is zee als een zee

gordijn roerloze adem

licht dat zich rimpelt

en uitstrekt tot kreet

water zoekt fontein

met zwart bloed bespat

koorts zoekt dood

de rivier van ogen :

_ het ene is traan het andere ook _

roos van ver licht

pijn als kristallijn

In aarde verdronken

rechtop blijvend binnen

troebel blauw

wanneer zomer overgaat

in nacht en water

wellicht waren de gesprekken

verhelderend twijfelloos

de onpeilbare uitgestrektheid

van de metafysica

de spons van de Hegeliaanse twijfel

kersen in aarde verdronken

kleur van droom van angst

wind die op het venster slaat

om de klank van regen en kussen

te veranderen

de dagen hernemen hun plaats

de handen de auto’s

flessen en woorden

de treinen het gezwets

men schuift zijn hoop binnen

in dove oren men weet

dat de moordenaars straks toeslaan

men hoort met bonzend hart

het paard van de dode herfst

hard stappend voorbijgaan

Een geschiedenis

de vergeten herfst

kwam me overvallen

na al de zon die ik gedronken had

donker van woord en gebaar

met kleed van ritselende bladeren

en een geelkoperen ceintuur

lopend doorheen mist en tranen

naar de zwarte winter toe

waar de sneeuwduif me wacht

rouw en woede als messen

het betreft een geschiedenis

zoals er vele zijn

men ontmoet iemand toevallig

men denkt men dacht

schreide werd slapeloos stierf

al die dingen gebeuren

Alhambra en breekbaar

uit zon flarden regen

alcohol bittere woede

uit Alhambra en breekbaar

smelt zilver

giet open op spiegels :

weerschijn inzicht

omhels hem

met sneeuwwitte lippen

Van afscheid

ring van afscheid langzaam sterven

droge naald van herinnering binnen

vlammen van rood koper overleven

een engel daalt uit de hemel

op haar wolkje van satijn

dat maan niet zonder zon bestaat

ook niet zo zoete anemonen

noch de bruiloft van haar sluiers

spreidend hoop over giftig gras

over neergang van dit blinde water

Ach mama

prevel zacht het gedicht over rozen

zie geen dood zwart geen angstige ogen

geen mond boordevol honger

men is nu volwassen geworden dus sterk

loop vrolijk en licht op lederen zolen

in een gekleurde broek van zacht blauw

verdriet blijft onzichtbaar ach mama

is het zomer ? men weet het niet zeker

zouden tranen kunnen doen slapen ?

liggen pleinen vol roest en gedichten ?

waar is de jongen die van haar droomde

de zwijgende doodsangstige jongen ?

er zullen altijd meisjes rondlopen

met vrolijke linten vol wapperend rood

en haren als een nieuwsgierige lente

zullen er altijd piano’s bestaan en bomen

altijd mensen die nooit zullen knielen

men is nu volwassen geworden dus sterk

verdriet mag nu komen ach mama

Onvervangbaar

zwarte nachtkristallen

brak water brandlijn

wrakhout van eilanden

aangespoelde diepte

gekwetst zaad kinkhoorn

onbreekbare kern kleur

binnen kleur proeven van

aarde te kennen wortels

groeiend ijzer onbreekbaar

zijn : blauwe roos

honingmaan rimpel

in glas nauwelijks merkbaar

spiegel in spiegel spectrum

van licht in voltooiing

naar wit onvangbaar

onvervangbaar

De gebroken klank

loopt hij voort door de avond

loopt hij langs het vochtige strand

op de spitse rug van de tijd

zijn hand in de luchtstroom

de bewegende hemel vol vuur

de gebroken klank in zijn stem

loopt hij voort in een slaap die te diep is

en midden nog eenzamer nachtwind

waait hij uiteen in de open zee

als golfschuim als stuifzand

Te slapen

Lily hou van mij

(Wladimir Majakowski)

op de boot van haar lippen

over de dieprode stroom

men heeft hem te slapen gelegd

tussen sneeuwzachte bladen van boeken

met een gedicht op zijn zwijgende mond

te slapen gelegd

in een lade met donker satijn :

geborgen verborgen aan niemand gezegd


Ten dele

huis dat achteloos werd afgeschreven

executies in de kranten ten dele

gat in de dag waardoor zwart valt

wat zegt vreugde als er nog licht is ?

we zaten aan vredig water we zwegen

mijn horloge stond stil als het water

in taal toen sloop binnen de pijn

einde van liefde angst als een vangnet

in taal valt geen vreugde te proeven


In de andere tuin


maan schoof open achter zwart

maan rook naar rood koper

ik zat in de laatste tuin van zijn leven

ik had me een ovalen spiegel gekocht

hij had tijd om te denken aan later

de sterren voorbij

schoof het lichtsnelle luchtschip

ik droomde dat ik niet was waar hij was

maar me bevond in de andere tuin

van zijn andere leven

ik had me een zilveren spiegel gekocht

ik had tijd om te denken aan vroeger

Van hoop

de trouw die we op school leerden

is niet overal dezelfde. we beluisterden

wind die kanalen groef doorheen duisternis

fluitend geluid van koperen kogels

stilte binnen de cel van stilte

er bestonden basalten muren met krassen begroeid

vogels die te pletter vlogen tegen tralies

een doodswitte maan die verschoof in de nacht

ondergronds bewogen tastende stemmen

aarzelend tussen stenen en aarde

stemmen verdwaald in verval en verlangen

vuurboog van hoop geluid van jezelf

1943

we waren van huis weggegaan

we leefden met de gedachte aan licht

we leefden terwijl we stierven

we waren bang voor een handdruk

we hadden blinde meisjes gewild

we hadden dove meisjes gewild

hun mond dichtgenaaid met zwart garen

hun genezende borstjes rechtop

hun gladde buik als een balsem van vrede

zij hebben de meisjes verbrand helaas

hadden ze ogen en lippen die spraken

wij werden tot nevel en nacht

wij zouden de dood overleven

Vol zilveren rozen

slapend in de kruin van bomen

(die voorbije oorlog)

wakend onder donkere aarde

vliegtuigen strooiden de hemel

vol zilveren rozen

als schitterende kometen

suisden fakkels omlaag

(niet om je verjaardag te vieren

niet om je verjaardag te vieren

helaas)

kwam er weldra een maandag

die de brandende kaarsen uitblies

het was weer herfst en te laat

om te dromen. nadien gleed winter

wit en hard het huis binnen

bevriezend het bed waarin we niet sliepen

Het zwijgende raam

we keerden weer huiswaarts

we legden de revolver op tafel

buiten bruiste de storm verder

zon verduisterde door stalen vogels

atoom brandde schaduw in steen

we stonden te wachten op treinen

we wachtten hopend en schreiend

we zochten wie nooit meer terugkwam

we waren naar huis weergekeerd

we hadden de revolver op tafel gelegd

het zwijgende raam stond wijd open

O asblauwe cijfers

proef de lyriek

van het ouder worden proef

het zilte zout van de traan

herhaal mij : proef met mij

de lyriek van het doodgaan

roep me na over afschuw & woede

herinner het koele blauw van de cijfers

het wachtende gas van verlossing

in dorpen rondom

schuilden mensen en angst

meisjes kropen slaapdronken uit treinen

mannen lachten hard en bevelend

koud elektrisch licht sloeg met blindheid

honden blaften om bloed en rauw vlees

ik : schreiend afwezig

pogend te roepen vol afschuw en woede

lyriek is gestorven

o asblauwe cijfers van Auschwitz

Sulamith I

ze doorreizen een landschap

doorsnijden en proeven het

: de zilte smaak van de traan

de donkere kreet van wie sterft

nee wellicht wellicht

hadden ze moeten pogen

stil te staan maar dat is een dwaasheid

want alles beweegt

ja alles beweegt en verandert

een droeve muziek reisde mee

maar ze wisten het niet

nee nog wisten ze niet

hoe het worden zou later

zo reisden ze lief

voor mekaar goed

en bedachtzaam zacht zacht

zo hoopten ze maar

is dit dan het eindpunt

: wegen die dicht zijn

pijn die zich opent

oplost in gas

als bruisend blauw water

dit komt straks nog ach ja

dit komt nog wat later

Sulamith II

in een groot boek moet nu haar naam

vermeld staan : een statistiek van

zoveel doden en zoveel kubieke meter

gas en de onoverzienbare bergen van

schoenen en engelenhaar

ze moet gegaan zijn tussen de barakken

ze moet een tijdje in de rei hebben gestaan

mooi en naakt gereed zich door

het blanke water te laten omhelzen

naast haar voor haar achter haar

moeten anderen gestaan hebben ook kinderen

een stukje zeep strelend en geduldig

: gelieve u vooral niet te haasten

ze zal de betonnen kamer betreden hebben

verbaasd omdat plafond en muren

door vingernagels zo zeer zijn gewond

voordien was ze uit Brugge weggevoerd

uit Amsterdam en Warschau met het lied

van de trein en de gewapende kreten

van soldaten zo donker

ze moet de eerste geweest zijn die

het blauwe gas heeft geproefd

even verbaasd om het gehuil

vooral van de kinderen vooral

van de kinderen

wellicht zal ze aan mij hebben gedacht

even aan de andere vrienden

en zwakjes aan het verduisterde Brugge

in het museum moet nu haar groene

manteltje liggen de zwarte schoenen

die ze kocht in de Steenstraat haar

haren van as toen ze as werd

Sulamith Sulamith hoe kan ik

je helpen hoe kan ik vergeten dat

de dood een meester uit Duitsland was

dat je nu leeft in de tederste wolken

elke dag legt men bloemen zo mooi

zo geurend in de donkere holte

van de oven waarin je verschroeide

: vergeef me vergeef me dat ik niet

in je plaats kon gaan

Sulamith III

ik ben niet tot hier gekomen

als een vraagteken op zoek

naar wat ik nog niet wist

noch om de verschrikkelijke echo te horen

van de schreeuw van die enkele dag

of van iedere dag en iedere nacht

ook niet op zoek naar de zwarte schoenen

die ze kocht in het jaar 43

noch speurend naar een vlekje groen

dat haar manteltje zou kunnen zijn

tussen duizenden flarden stof

of een verpulverd bot

in de zwarte mond van de oven

maar om het gefluister van stemmen te horen

om te voelen of iets zachts

hier mogelijk bleek en kon overleven

of geen afdruk bestaat van een kus

schaduw van een hand die nog streelde

vooraleer vuist te worden steen en as

lichtbron van oog als helder water

Rondom herinnering

kristallen spiegel

woorden en wonden

bloed onder watten

van landinwaarts

van oorlog en nevel

van liedvast en dood

blaas zandroos en kalkraster

over hen heen. zoen als weleer

de ster op hun voorhoofd

trek krijtlijn als kring

rondom herinnering

leg deemster en donker

als steen op hun mond

naai dicht het geheugen

— mag ik je vertellen wat de engel zei ?

nee ik wil het niet van je horen

nooit zal ik geloven dat iemand als jij

in de nacht van de maan gaat verloren

kan ik je vertellen wat de engel zei ?

nee laat me toch mijn dromen

uit de tijd toen jij ik en wij

altijd bij mekaar konden komen

zal ik je vertellen wat de engel zei ?

nee ! het is moeite verloren

zelfs onder aarde word jij

in de nacht van de maan herboren