alles 1 wereld

uitgeverij Marnix, Gent & Pegasus, Amsterdam, 1962

illustraties


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Met de bergen

die niet op reis gaan

met de zee doelloos

rustig vertellend

met van de warme wind

de lispelende tongen

gretig in een hand

gebroken schelpen

wij hebben

in het bed van de nacht

naar een witte maan liggen kijken

van ons hart boordevol beethoven

zo slapeloos de linkervleugel

de nacht was blauwe druiven

een vrouw die zacht ademt

roze wolken als flamingo’s

wandelden op het water

vuurvogels op één poot

kijk nu verschuiven de sterren

als ze verbleken

later in de nieuwe morgen

wij zullen er nog zijn

als gele gordijnen

boordevol zomer

Vogels

als van een uitroepteken

de kreet boven het hoogriet

wegwaaiend blind en moe


waar de nacht (daar ergens)

verdrinkt

en onafwendbaar de dag

zich klaarmaakt op te staan


zie ons

die haastig opzwemmen

door het pruisisch blauw

van een glazen zee

ergens naartoe

tussen rots en wier en witte bomen


wij zullen traag ontwaken

in het oog

de as van verbrande dromen

zonder verbaasd te zijn

dat we nog adem halen


hoort de vliegmachine

met zijn rode reclamestaart

hoort in het maaigras

de verdorde kevers


de wandelende wind

wuift zacht bonjour

aan ons gelaat


wij vallen rugwaarts naar de dageraad

Zo kort lopen de wegen

men komt er vlug

tot de gekleurde stenen

dan

tot steen hol van de regen

men komt als rappe mieren

tot woorden gelijk

tot zinnen zonder gewicht

stil

tot alfabet der dieren

spreken zonder te mogen spreken

men gaat de vesting voorbij

van de woorden de zwaarte

sluit

de deur niet te doorbreken

Para guitarra sóla

Maar het dreef reeds over

we leefden weer binnen de zachte schaduw van onbelangrijke woorden en de zee was weer zee en de bergen weer bergen en het schroeivuur dat daarjuist over ons allen werd uitgestort was weer gewoon zon

het leek nochtans even dat de stenen zouden opstaan en met hun magere granieten vuisten de schande die over dit land gestrekt bleef als een doodskleed, zouden wegrukken

het leek nochtans even dat een kokende zee vol vergiftigd blauw buiten haar oevers zou treden.

WANT ER MOEST IETS GEBEUREN !

de guardia civil die we in Barcelona mensen zagen opleiden die even vóór Rosas een arbeider tussen haar automatische wapens meevoerde troonde ook hier in dit heerlijke landschap waar slechts plaats scheen voor liederen en liefde voor liefde en liederen huisde ook hier in de schaduwen van de verdrukking en kwam voorbij het luchtige terras waar we juist de koele glazen aan onze dorstige mond hieven het was een nog jonge man die ze meevoerden hij droeg een valiesje aan de linkerhand

EN NU MOEST PLOTS ALLE MUZIEK VERSTOMMEN EN ALLES KOKENDE LAVA WORDEN EN OPROER

EN DE WITTE VERZENGENDE VLAMMEN VAN DE HAAT ZOUDEN NIET OPHOUDEN

EN IEDEREEN ZOU MEDE OPSTAPPEN IN DIT GROTE ONOVERWINNELIJKE LEGER VAN RECHTVAARDIGHEID

maar de kinderen dansten met gemaakte ernst de sardane en de muziek klonk zo schel als voorheen en alles EN ALLES

zo leefden we opnieuw binnen de zachte schemer van onbelangrijke woorden die vielen als as

het dreef allemaal reeds over

Puerto de la Selva

midden augustus 1960

Vóór de woordlijn staan

als voor een frontgebied

en weten :

daar het spervuur van verdriet

dodelijke wonden slaat

— dekking zoeken of vergaan

Droeviger dan het alfabet

in mij bewegend

gespleten en verminkt

en zo hulpeloos

angstiger nog dan de geheime reizen

van ogen en handen

sluipend over de daken

der wereld

vreemder ook dan drijvende straten

dwars doorheen mij vertrekkend

met de zachte genezende huizen

van hoop en van nogmaals hoop

Ik kan mezelf zien leven

aan de grenzen van je blik

behoedzaam bewegend

zo zijn wij

in eenzame spiegels

binnen de schijn van onwezenlijke dingen

altijd ons zelf gelijk

of we schreien of zingen

ik kan mezelf horen

met de stem van een vreemde

tegen een horizon van muziek

en begerig ontwaken

met de ontbinding van elke vraag

ik kan de zon wel raken

zo dicht is zij vandaag

Zo stil groeien de bomen

vol diagonalen

in de scherpe zomerzon

van vandaag

zo is genezing langzaam

langzamer inderdaad

dan een 33-toerenplaat

waar onwezenlijk

een naald over gaat

zo stil groeien de bomen

wonderbaarlijke vogels

in de kooi van mijn gelaat

heb maar geen angst zeg ik

geen verdriet als molenstenen

rond de hals van uw pijn

alles alles is goed

met de nacht in mijn mond

als de smaak van flets bloed

Maar de vogels

mijn woorden

zij ontvliegen me

zij hebben hun eigen nest

maar het donker verhaal

in mijn eigene kamers

mijn handen bewegen erover

als een vertelling ontvalt

aan mijn mond

en alles wordt zwijgen

en alles lijkt zwart

als een klaproos

bij avond

dus schijnbaar van kleur

en van teder bewegen

in genezende wind

tot ik terugkeer

langs mijn eigene wegen

en me wedervind

met de vermoeide vleugels

van mijn stem

Gij weet

dat er dromen bestaan

(van een vreemd huis

het blinde gelaat)

waar men niet binnen gaat

het wordt dus altijd stiller

binnen de puinen van angst en pijn

altijd stiller steeds

ondanks het grote feest van verwachten

en de kleuren van het verhaal

(van de tekening

ging het innerlijk behang verloren)

ik weet

gij weet

wij weten:

niemand leeft uitverkoren

Met speelgeluiden van eender waar

verzameld uit de bergen

of de golven

van deze Catalaanse zomer vol dissonanten

binnen het eenvoudig enkelvoud

van mijzelf

spreek ik mij toe

(aldus mij troostend)

met rode woorden van liefde

met woorden dusdanig

als hoop-groen en geluks-blauw

maar wat belang heeft een mime

een gebarenspel

tussen de trage woorden

van vaarwel

Naar de vier windstreken

joeg ik mijn noodsein

vallend

over het ik-woord

van mijn lied

moest ik toen zwijgend zijn

onder een hemel die elkeen behoort

vol diepe hunkering

en smeltend van pijn

smeltend van pijn

binnen de kleuren

van mijn herfstgebied

Aldus wij dachten alles is goed

en wij dromen knipten

als papieren vlinders

en ze kleurden met wat hoop wat liefde

en een beetje blauw

en wij vleugels gaven aan woorden

en een glimlach

aan de blinde muren van wanhoop

maar aan de najaarsruiten

kleefden mistige tranen

maar buiten waren vallende blaren

als roestende letters van ons alfabet

wij moesten steeds weer

een nieuw prentenboek beginnen

wisten we

en we knipten een zoekplaat als Hirosjima

met wat puin en met het zwart

van moord en dood

en wij kleurden ze met wat groen

en met van de liefde

het felste rood

Er komen nog mensen in de straat

mensen vol schaduw en schijnbaar beraad

zoals je weet lachen en vloeken ze niet

en nooit in hun ogen speurt men verdriet

ze gaan peinzend verder in stilte en rust

en nooit wordt hun voorhoofd door hoop gekust

aan ’t eind van hun weg tussen leven en dood

zijn ze bedachtzaam en nimmer in nood

ze denken dat morgen de deur opengaat

van hun hemel die toch niet bestaat

De derde weg

het zand dat zij vergaarden

2 handen vol

hoe schoon zouden zij het uitstrooien

als zout over de velden

het ophopen tot versterkte wallen

tot logge kastelen en slanke minaretten

(maar de wereld draaide wetmatig

botsend tegen het zwarte wrakhout

van vooroordelen en gedachten

als diezelfde wereld zo oud)

zie de wolken zouden het hun vertellen

de vreemdsoortige wieren

de gebluste schelpen

aan hun eigen dromen gelijk

in het duinlandschap van verlangens

zou wellicht een woord vrije vaart nemen

zou er niets kapot gaan of stranden

en zij gingen verder

met hun gelaat vol regen en roest

en traliewerk er doorheen

met ogen vol woorden

onhoorbaar als drijfzand

proevend het einde van hun verhaal

zwijgend binnen het geluid van de taal

Lig aan de mond van alle geluiden

scheur u niet los met bloedende lippen

het is zo pijnlijk zo pijnlijk

wat aan wanhoop groeide

op de mesthoop van verhakkelde huizen

wat wij ook voelden wat wij gaven als namen

aan dwaze dagen vol oorlog

aan verduisterde blinde ramen

er is altijd een kind

dat scherven als schelpen verzamelt

er is altijd een kind dat reeds dood is

lig aan de mond van alle geluiden

het is zo begeerlijk begeerlijk

in de hete golfstroom

van verlangen te drijven

maar wij hadden woorden als glazen messen

maar wij hadden vlaggen om koelte te waaien

om te genezen

wat wij ook voelden wat wij gaven als namen

aan het bittere onkruid

aan besmette wolken en vissen

en doodnuchter regenwater

er is altijd een kind

dat herinnering draagt aan zijn verschroeide moeder

er is altijd een kind dat reeds dood is

lig aan de mond van alle geluiden

sluit niet de stroom af

die u het nieuws van morgen moet brengen

wat wij ook voelden wat wij gaven als namen

aan geluk aan hoop

als zachte wind uit het oosten

sluit niet de stroom af

naar de volle heerlijke dagen

wat wij ook voelen wat wij als namen geven

er is altijd een kind

dat de wereld van morgen zal zien

er is altijd een kind dat blijft leven

En zo alleen

en met allen tesamen

was ik een open stad

vol verlichte ramen

zon en sterren bijwijlen

bracht ik liederen mee

vol opstandigheid

gestrekt tot miljoenen harde vuisten

brak later wat later verdriet

als dood hout van binnen

schreef aan mijn ruit

het verhaal van morgen

ga ik voorbij

dag heren dag hoge heren

hoe meer ik u stoor des te beter

ga ik voorbij

met het zachte wuiven van adieu

recht voorbij

in het spoor van mijn woorden

Maar er lag altijd ergens nog

een achtergebleven foto

in de donkere kamer

van mijn herinnering

een stervend paard

in een landschap van Spanje

of een glazen kind

in het slijk van de oorlog

of een vriendin

in de blauwe vlammen van Auschwitz

er bleef altijd ergens nog een negatief

een zwart-wit patroon

in de angstdroom

in het kruis van geliefde armen

altijd in de schemer van gedoofde woorden

en bijwijlen was het zo

dat de wind in me greep

als in een dorre distel

maar er bewegen altijd nog ergens mensen

in het schilderij van mijn vertrouwen

en als ik zeg hoe ik hen liefheb

dan is dat geen pose

en als ik zeg er leven altijd mensen

er is dus altijd hoop en liefde

het is zo eenvoudig

en het is alles

en als ik zeg

gij die me haat :

ik ben niet een der uwen

gij zijt niet eens een verbleekt negatief

in mijn herinnering

waar gij nooit hebt bestaan

Zo bleef regen

niets anders dan tijdelijkheid

waardoor wij hand in hand

liepen

naar grenzen zonder land

riepen zwarte wolken ons toe

halt te maken

maar schroeiend dreven wij

in ons brandpunt mee

ondeelbaar

als een schilderij van Klee

zo bleef regen

een tussentijdig lied

terwijl we lachend liepen

doorheen hernieuwd gebied

naar grenzen van het woord

dat jou en mij behoort

De Algerijnse jongen

er ligt een dode jongen op het plein

wie mag toch wel die dode jongen zijn ?

zijn moeder had hem ’s morgens weten gaan

hij wou, op ’t plein, tussen de andren staan

zijn vader was lang dood, op ’t zelfde plein

hij wilde dat zijn jongen vrij zou zijn

nu stond de jongen met groen-witte vaan

tussen de velen, stil en aangedaan

soldaten dromden dreigend op het plein

’t doelpunt van hun wapens vormde één lijn

het eerste saldo trof de trotse vaan

en ook de jongen die was blijven staan

er ligt een dode jongen op het plein

het had uw eigen jongen kunnen zijn

Er staat een zwarte bom

op de aarde

er dreigt een witte wolk

boven de bom

hoop in enkelvoud

wentelt om en om

er barst een zwarte vloek

over de aarde

er valt een witte waanzin

door ieders ruit

angst in meervoud

splitst elk zonder geluid

Het kleine meisje

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

de bloemen waren mijn vrienden

de vogels mijn reizende dromen

en de wereld mijn speeltuin

nu heb ik geen poppen meer nodig

en roerloos ligt mijn blokdoos

aan de kant

ik werd immers als een oude vod verbrand

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

eerst greep het vuur

mijn haren en handen

toen verzengde het mijn zij

moedertje, vadertje

je moet niet schreien om mij

ik ben een grote reis begonnen

ik klop aan de deuren der wereld

en vraag om een handtekening

tegen de atoombom

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

neen, ik kom niet om bloemen

geen boterham vraag ik

geen fijne snoep

kan me bekoren

maar ik sta op je stoep

en je moet mij aanhoren !

Aan mijn Congolese vrienden

mij is vandaag de tijd

geen huis dat ik bewoon

geen sprankel eeuwigheid

mij heeft er meer belang

rechtop te blijven staan

geen schaamrood op mijn wang

en dus nooit mee te doen

aan dreiging, hoon en haat

neen nimmer mee te doen

zodat gij morgen weet

dat ik uw broeder ben

in liefde en in leed

Zo gij het weet

er rijdt een trein met joden door uw droom

kijkt gij hen aan maar ze zijn reeds verder

u verder voorbij

tussen de donkere draden van angst

er rijdt een trein met Joden door uw hart

en uit de witte wielen

stijgt een droevig lied

een bittere alleenspraak met hun ogen

er rijdt een trein met joden door u heen

stervende vogels aan ieder van ons ander ik gelijk

maar ze zijn reeds verder, u verder voorbij

in deze haastige doorvaart

met de lijnen van gedoofd verdriet geschreven

en die het weet leeft in een glazen huis

binnen de sneeuwboom van elektrisch licht

met praatvingers en gesloten gelaat

voor deze wereld open als een nieuw gedicht

er rijdt een trein met joden door uw huis

maar u bent reeds verder

en ze roepen u aan, u bent reeds veel verder

maar ze roepen u aan met hun schrale geluid

van hoop bewegend in hun trein

dit kon hun laatste lied wel zijn

Ik heb geen paradijzen

van woorden nodig

zo met mijn plannen van beton en staal

spreek ik hen aan

gij, zeg ik, verloren en reeds bijna dood

gij, mijn bekenden en mijn onbekenden

(terwijl hun telefoon als een zwart monster gilt

en kreten slaakt van nood)

wijl in een nieuwe stad

ik lichte etalages weet

van oponthoud

of zal ik zeggen

dat van de eindelijke morgen

mijn keel vol klanken zwelt ?

de leeuwen uit papier

kijken me aan

hun ogen zijn vol as van sigaren

ach dode lantaarnen

die mekaar nog handen reiken

neemt afscheid want uw tijd is heen

spreek ik hen toe

zo met mijn zevenjarenplannen

die bloeiend op mijn vreugde staan

wijl zilveren vogels landen op de maan

de leeuwen uit papier kijken me aan

ze houden ongelovig het hoofd wat schuin

en plots is hun gelaat vol dood en puin

De wensen hebben hun waarde

ik weet het ik schrijf het

ik wil niet dat we opnieuw

doorheen het slijk moeten

ik wil dat de zon horizontaal

onze smart geneest

dat open en klaar onze handen

onze ogen terugkeren

van de afschuw

de woede heeft haar waarde

ik weet het ik roep het

de onderdrukte aarde de droom

van de mens aan flarden gescheurd

verslaafd vernield verstrooid

ik wil dat er rechtvaardigheid kome

recht zonder medelijden

dat de heersers in volle gezicht slaat

de vaderlandsloze meesters

tussen ons

de wanhoop heeft geen waarde

ik weet het ik zeg het

zij heeft ongelijk

er is steeds begin van nieuw leven

de oude wereld kan mij niet raken

ik ben vrij

ik ben geen koningszoon

ik heb niemand verraden

ik heb niemand moeten leugens vertellen

ik ben een mens rechtstaande

die men zou willen vellen