Sarabande
het lied moet deftig zijn
het lied in driekwart maat
er blijft voor goed en kwaad
de felste liefdespijn
er staat bij ieders hart
een afscheid voor de deur
een afscheid in mineur
en vol verbeten smart
maar ‘t lied moet vrolijk zijn
het lied in driekwart maat
waarin verdriet en haat
zich vinden bij ‘t refrein
10 gedichten afzonderlijk
maar ook daar
woorden werden vreemde verblijfplaats
om in te wonen de huid ontbladerde
de mist van het verdriet verspreidde zich
zacht en onhoorbaar
het lied in mijn keel verstilde
: hoe had ik een boodschap willen worden
een brief van overzee die men
met tranen leest om vergiffenis te vragen
om stollende angst te verwekken in
ieders toevluchtsoord
(maar ook daar bleven de deuren dicht)
toen niemand meer rechtstond toen allen
mij gezien hadden mijn doodshoofd
mijn handen
van vloeibaar zand en zonder tekens
waar de lege glazen stonden
waar de doorstoken kaarten lagen
waar ik lag zwijgend als een praalgraf
de kreet in mijn keel als een mes
met het bloed dat witter werd en trager
van omloop en woorden die in hun brandpunt
uiteenvielen tot dode letters
eenzaam en waardeloos
: er waren toch altijd nog de scherven van liederen die gezongen werden vroeger
(maar ook daar bleven de deuren dicht)
waar ik mijn lippen bewoog om het gelaat
te drinken van mijn beminde
waar ik mijn lippen bewoog
in mijn keel het zuiver en
vreselijk geluk dat ik mij had toegezegd
met te weinig woorden wenste ik
mijn woorden te bewonen
mijn onvervreemdbaar geluid
het goede als het kwade recht als onrecht
de herdruk als de berekeningen
bleven woorden waar ik een toevluchtsoord
had willen vinden waar ik
mijn lippen bewoog en mijn verdriet
zich opende en scheurde als droog linnen
hard en ongenaakbaar
(maar ook daar bleven de deuren dicht)
Nu ik geen handen meer heb
hoe zou ik kunnen spreken met een stem onder water
hoe zou ik de dagen kunnen omvatten
haar hart als een steigerend paard
nu ik geen handen meer heb
toen ik dood neerzat
vóór de krijtmuur van haar gelaat
toen ik dood neerzat
mijn longen vol verdronken geluid
waren mijn woorden reeds niet meer hoorbaar
vuurkoraal doofde tot sintels in mijn borst
van mijn lippen bleef het bewegen mechanisch
nu ik geen handen meer heb
hoe zou ik kunnen spreken
Het grote feest
waar zij aantreedt voor het grote feest
feest van eindelijk gelukkig zijn
en zijn is liefde maken zoete dagdroom
buiten de woorden van verleden tijd
tijd waarvan de wijzers afvielen een dag
dag die stilstond in zijn eigen brandpunt
en het punt dat iemand zette achter mij
dag waarvan de wijzers afvielen voor tijd
waar zij aantreedt is geluk meervoudig
maar meervoud is een woord dat dubbel spreekt
voor wie alleen leeft wakker in de nacht
en sterft en nogmaals sterft opnieuw
steeds maar opnieuw
Een leven lang
van de liefde die we liefhadden
bleven glazen bomen in een landschap van vuur
smeltend van heftigheid in de omhelzing
onderwijl trapten soldaten van de andere wereld
onze wereld in mekaar waar ze zich dreigend
verhieven op hun stalen spijkers heffend
het geluk uit de laatste illusie
van alles van dit en dat en zovele woorden
die vruchteloos vallen als vlokken sneeuw
niets bleef stilstaan blijft rechtstaan
van een liefde die we liefhadden
een leven lang
Aubade
van gelaat tot gelaat
is de glimlach gestorven
van landschap tot landschap
alle kleuren dood
(zo hadden we elke dag onze zakken
vol liefde meervoudig
en we bestelden sneeuw op een zondag
in mei om de ogen ongelovig te maken
en het gaat verder)
van mond tot mond
zijn de woorden ontvallen
van hand tot hand
de geluiden verstild
(als eerste verliefden gaan we ons zelf tellen
en omhelzen alsof we een ongelooflijk bestaan
zullen leiden alsof onze dromen
eindelijk in de blauwe sneltrein van middernacht
plaats hebben gevonden)
van hart tot hart
stolt het bloed onhoorbaar
van lichaam tot lichaam
breekt de beweging van binnen
Als zij mij roept
als zij mij roept vertel haar
dat ik stierf ergens tussen as en stilte
zeg haar niet hoe ik schreiend
de plaats zocht van haar afwezigheid
de blinde vorm van haar lichaam
als zij mij roept geef haar mijn ogen
mijn grijze woorden traag en trager
zeg haar dat ik me verloren heb
dat ik een vogel werd duister
op de oevers van vergetelheid
steen bezuiden alle wegen
diepzee om de wanhoop te verdrinken
in een zwijgen zo tijdelijk
en zo behoedzaam
zeg haar dat ik haar mond
wens te bewaren te wonen in haar gelaat
als in mijn eigen huis
als zij mij roept vertel haar alles
wat je weet wat je wist wat je vermoedt
eens een dag zullen ook de bomen
over mij vertellen wanneer ik werd
saffraanoog van de maan
nachtzwaluw van saturnus
alles alles maar nooit dat
wat zich bergt achter een masker van stro
wat een dode vinger krast
op de muren van kerkhof en bordelen
als zij mij roept vertel haar
hoe ik leef en hoe ik sterf
geef haar mijn handen de verschroeide
vleugels van mijn geluid
mijn klankloze woorden als maden
in het vergeeld portret van mijn gelaat
Alleen maar tot puin
alsof ik te laat aankwam
alsof ik niet meer spreken kon
en tot ontbinding verviel zienderogen
in de dorst van de dagen
hoe had ik in de zon van een liefde
groot willen worden en gelukkig
niet onbeweeglijk maar als lava
even gloeiend met vuurvingers
die de woorden zouden openen tot een lied
met de heesheid van al mijn overdadig begeren
alsof ik verstilde in mijn beweging
en me vragend neerzette -wie is met mij ?
in eerste ongeduld de vrees verdrijvend
als een paarse duivel en de angst zien
groot worden boven mij en de angst
voelend de zwarte handen op mijn hart
op mijn geluid vereenzaamd en gewurgd
wie is met mij in alle eenzaamheid
wie spreekt met mij en is een morgen
mij genadig
en wordt een nacht mijn witte feestgeluid
mijn huid beweegt
waarover schraal verdriet regeert
de (ver)blinde handen van
alle opgespaard alleen-zijn
mijn bloed beweegt (toch nog)
van brand naar hongerwinter en van
een gelaat (dat zacht is en het hare)
naar een gelaat dat mij behoorde en vreemd werd
in de lijnen van verdoving
alsof ik nooit meer ergens nog
op tijd kan komen
geluidloos neerzit en tot puin verval
Hoe zou te vertellen vallen
Ik weet en ik weet niet
(de nacht slaat dicht boven mij)
hoe zou te vertellen vallen hoe
wat je handen in mijn handen schrijven
maar daar komt de angst reeds aan
daar komt de angst reeds aan
wild van angst verwoestend
wat groot schoon en eerlijk bleef
(zuiver en gevoelvol ook spreekt de liefde)
ik zal je niet schrijven vandaag
ik zal je niet zoenen teder
als februari
ik zal je goeden dag zeggen
(dag lief klein meisje)
ik zal je goeden avond wensen
(nee ik schrei en ik schrei niet
wees maar gerust ik zal wel
heengaan maar
dat weet je nu reeds
wolken drijven over je gelaat
ergens breekt je stem)
Zo van reizen berooid
een huis uitgegaan
beginpunt der wegen
met de handen betast
in de regen gestaan
de wereld bleef rond
de hemel zo hoog
en angst legde zich
als een steen op mijn mond
zo van reizen berooid
ik naar Tampiko vaar
mijn boot met de vlag
van de liefde getooid
Misschien bereik ik het nog
het is een lange weg naar Tampiko
soms bereik je het en soms
bereik je het nooit
je neemt vuur in je handen
maar pijn blijft een ander woord
bekend of onbekend
het is een lange weg naar Tampiko
nu draven mijn paarden mijn paarden
van angst in galop reeds
en angst scheurt als beschilderd papier
soms vergeet je het maar soms
vergeet je het nooit
niet verder bewaart de hemel het blauw
alleen blauw blijft de maan
en ik moet er heen ik moet er naartoe
het wordt een lange weg naar de maan
soms kijkt ze me aan en soms
kijkt ze dwars door me heen
naar wat zij achter mij denkt
naar wat zij voren mij droomt
soms zijn haar ogen van zon en soms
zijn ze regen over mijn herfstig land
het blijft een lange weg naar
haar hart zonder grens
misschien bereik ik het nog
misschien bereik ik het nooit
het blijft een lange lange weg naar Tampiko
11 vroegere gedichten
Memento
Zij traden zonder angst tussen de hoge muren
en zagen weer de zon door het gekerkerd raam
zij wisten niet hoe lang het leven nog kon duren
en zochten op de wand naar een verloren naam.
De dagen gleden heen tussen de lange nachten
en tussendoor de staven van het tralieraam
ze hoorden in de gang het lachen van de wachten
en krasten op de muur de letters van hun naam.
Zij traden zonder angst tot bij de houten palen
en keken naar de hemel zonder kerkerraam
er bleven slechts hun levenloze lijven hangen
en op de grijze muur hun reeds vergeten naam.
Vier uur dertien
voor Nicos BELOYANNIS
Ilias ARGYNIADES
Nicos KALOEMENOS
Dimitrios BATZIS
Vier uur en nul en grauw de late nacht.
Dreigend de auto’s in het mulle zand
en stram de militaire wacht.
En Plastiras speelt Judas in zijn land.
Vier uur en tien de lampen flitsen aan
belichten scherp de kalme mensengroep
die met geheven hoofden staan
En Koning Paul hoort niet hun laatste roep.
Vier uur en elf geweren zwart en groot
en Beloyannis glimlacht naar het licht
dat klimmend rijst vol morgenrood.
En Vader Paus denkt aan de vastenplicht.
Vier uur en twaalf hier scheiden dag en nacht.
De helden kiezen zonder angst hun lot
in strijd tegen de brute macht.
Vier uur dertien weerklinkt ‘t genadeschot.
Ballade van de Algerijnse jongen
er ligt een dode jongen op het plein
wie mag toch wel die dode jongen zijn ?
zijn moeder had hem ‘s morgens weten gaan
hij wou op ‘t plein tussen de anderen staan
zijn vader was lang dood op ‘t zelfde plein
hij wilde dat zijn jongen vrij zou zijn
nu stond de jongen met groen-witte vaan
tussen de velen stil en aangedaan
soldaten dromden dreigend op het plein
‘t doelpunt van hun wapens vormde één lijn
het eerste salvo trof de trotse vaan
en ook de jongen die was blijven staan
er ligt een dode jongen op het plein
het had uw eigen jongen kunnen zijn.
Het kleine meisje (vrij naar Nazim Hikmet)
ik ben het kleine meisje
uit Hirosjima
de bloemen waren mijn vrienden
de vogels mijn reizende dromen
en de wereld mijn speeltuin
nu heb ik geen poppen meer nodig
en roerloos ligt mijn blokdoos
aan de kant
ik werd immers als een oude vod verbrand.
ik ben het kleine meisje
uit Hirosjima
eerst greep het vuur
mijn haren en handen
toen verzengde het mijn zij
moedertje vadertje
je moet niet schreien om mij.
ik ben een grote reis begonnen :
ik klop aan de deuren der wereld
en vraag om een handtekening
tegen de atoombom
ik ben het kleine meisje
uit Hirosjima
neen ik kom niet om bloemen
geen boterham vraag ik
geen fijne snoep
kan me bekoren
maar ik sta op je stoep
en je moet mij aanhoren !
Zo gij het weet :
er rijdt een trein met joden door uw droom
kijkt gij hen aan maar ze zijn reeds verder
u verder voorbij
tussen de donkere draden van angst
er rijdt een trein met joden door uw hart
en uit de witte wielen
stijgt een droevig lied
een bittere alleenspraak met hun ogen
er rijdt een trein met joden door u heen
stervende vogels aan ieder van ons ander ik gelijk
maar ze zijn reeds verder u verder voorbij
in deze haastige doorvaart
met lijnen van gedoofd verdriet geschreven
en die het weet leeft in een glazen huis
binnen de sneeuwboom van elektrisch licht
met praatvingers en gesloten gelaat
voor deze wereld open als een nieuw gedicht.
er rijdt een trein met joden door uw huis
maar u bent reeds verder
en ze roepen uw aan u bent rees veel verder
maar ze roepen uw aan met hun schrale geluid
van hoop bewegend in hun trein
dit kon hun laatste lied wel zijn.
In een tijd toen enkel vandaag bestond
met de felle stroom van verwachting
en ik je tegenkwam
tussen de weinige minuten
van een gedicht.
Nog niet dacht ik nog niet
kan ik je spreken
in de zachte bries van genezing
en de zwarte wind
blies je gelaat
als scherven van witte schelpen
tegen de muren uiteen.
Kom ik nog eens terug
en je tedere lippen zijn dicht
in de smalle trein van de angst
nooit meer dacht ik nooit meer
kan je met me meegaan
naar de dagen van morgen
met de felle stroom van geluk.
Altijd altijd
Grote lege zeeschelp
aan de kom van mijn mond
je hoort me vertellen
boven het ruisen der branding
ik spreek je in zeewier
in gebroken wit schuim
in oranje sterren
mijn handen maken een zon uit papier
een nieuwe wereld
een verhaal in kleuren
jij blijft mij naruisen
grote holle zeeschelp
op het strand van haar hart
zal je mijn liedjes vertalen
zij blijft altijd altijd luisteren
naar het zachte oe-oe van je zeestem
Steeds weer
Aldus wij dachten alles is goed
en wij dromen knipten
als papieren vlinders
en ze kleurden met wat hoop wat liefde
en een beetje blauw
en wij vleugels gaven aan woorden
en een glimlach
aan de blinde muren van wanhoop
maar aan de najaarsruiten
kleefden mistige tranen
maar buiten waren vallende blaren
als roestende letters van ons alfabet
wij moesten steeds weer
een nieuw prentenboek beginnen
wisten we
en we knipten een zoekplaat als Hirosjima
met wat puin en met het zwart
van moord en dood
en wij kleurden ze met wat groen
en met van de liefde
het felste rood
Zo zo alleen en met allen tesamen
was ik een open stad
vol verlichte ramen
zon en sterren bijwijlen
bracht ik liederen mee
vol opstandigheid
gestrekt tot miljoenen harde vuisten
brak later wat later verdriet
als dood hout van binnen
schreef aan mijn ruit
het verhaal van morgen
ga ik voorbij
dag heren dag hoge heren
hoe meer ik u stoor des te beter
ga ik voorbij
met het zachte wuiven van adieu
recht voorbij
in het spoor van mijn woorden
Ik weet het ik zeg het
de wensen hebben hun waarde
ik weet het ik schrijf het
ik wil niet dat we opnieuw
doorheen het slijk moeten
ik wil dat de zon horizontaal
onze smart geneest
dat open en klaar onze handen
onze ogen terugkeren
van de afschuw
de woede heeft haar waarde
ik weet het ik roep het
de onderdrukte aarde de droom
van de mens aan flarden gescheurd
verslaafd vernield verstrooid
ik wil dat er rechtvaardigheid kome
recht zonder medelijden
dat de heersers in volle gezicht slaat
de vaderlandsloze meesters
tussen ons
de wanhoop heeft geen waarde
ik weet het ik zeg het
zij heeft ongelijk
er is steeds begin van nieuw leven
de oude wereld kan mij niet raken
ik ben vrij
ik ben geen koningszoon
ik heb niemand verraden
ik heb niemand moeten leugens vertellen
ik ben een mens rechtstaande
die men zou willen vellen
Er valt niets te betreuren
Ik moet geen boeken meedragen
geen voor altijd vastgelegde grillige noten
in mijn hart danst muziek
voor de rest van mijn dagen.
Ik heb geen woorden te sleuren
ze ontspringen mijn mond
ze besneeuwen de nacht
er valt niets te betreuren.
8 gedichten met goede bedoeling
Tenslotte goed bedoeld
1. gelijk een avond beroofd
mijn hand zonder hand
bleef er de nachttrein
naar een ander vreemd land
van reizen terug en armer
zag ik haar komen zie ik haar gaan
dit is de langste voetreis die mij
beroofde van elke waan
2. geen woorden in dit landschap
van steen en buiten het zuiden
wolken laag en lager over
de warme bron van geluiden
geen stem zal eeuwigheid blijven
maar een steen ligt in regen
en zon onroestbaar en stil
aan het kruispunt der wegen
3. voor wat buiten mij ging leven
heb ik verbazing betoond
dat staat altijd goed en is
vroeger nog wel meer vertoond
zo van kunstjes moe en geven
heb ik vermoeidheid gevoeld
maar zelfs dat bleef
tenslotte goed bedoeld
Altijd for ever
men moet van de taal het geluid hernieuwen
de echo vertragen de vraag het antwoord
men moet de letters meester laten
zichzelf te beheersen altijd beter
zonder fouten zonder het eerste gebaar
moeten zeggen: ik kom van minder ver
dan je wellicht denkt en van verder
ik wil me overleven ik wil sterven en leven
door een grenzeloos woord in je mond
te spreken altijd altijd for ever
Alleen maar een pavane
Hoe zou ik zeggen wat ik niet
te zeggen weet hoe weer in mij
het droeve dier is opgestaan
(het droeve dier dat zij bekijkt
doorheen mijn ogen en het spotten
van mijn mond en het liegen
van mijn vermoeide handen zo dood
zo angstig dood)
hoe zou ik zeggen zijn eigen huis
met woorden te bewonen
te ankeren in de zachte kanker
van het vergeten
: geen gordijnen meer die
open of dicht moeten
: geen deuren meer met
het waarom of het wanneer
: geen brieven waarin
haat of liefde (of slechts verdriet misschien)
uit de letters opstaat
als een lawine
neen alleen maar een pavane
trots en teder
zo zou het kunnen zijn ja
een pavane die de letters
angst besneeuwt
de dode voetsporen
die nergens meer heenvoeren
die zegt : stilte rustig gelaat
genezende zee
die zegt : ik heb je lief
heb ik je lief
of meer dan lief of minder
(hoe zou de kleur zijn van haar ogen
aan de overzijde van het hart
het grensgebied dat men bewust
of onbewust bereikt)
Dit opstandig verdriet
dit zijn dus je liederen deze nooit
uitgesproken woorden deze dagdromen dit
ondergedoken verlangen
deze lichtende hoop die
zo zwaar valt
en er hangt een mist onhoorbaar
die tussen je stem binnenschuift
het trage gebaar van het rechtstaan
het ritueel van het zich klaar maken
en het noodsein dat ik
naar je opstuur
: (niet nog niet mag je nu
terwijl de dag zacht kantelt
van een ver afscheid spreken)
dit zijn dus je handen deze lichte
beweging en het bewegend geluk
in je gelaat dit alles
de lange genezing die mij ophief
uit het donkere water
: (ik moet je mijn dank uitspreken
ik moet je mijn liefde bekennen
ik moet je vergeten en je voorbijgaan)
dit zijn dus je klanken deze bekende
woorden dit opstandig verdriet dit
geluid van een liefde
deze donkere angst die
zo licht klinkt
Een bevaarbare zee
Ik kwam aan een zee zo blauw
van zilver waren de golven
het licht viel licht en wit
op het zwijgend geluid van mijn hand
toen heb ik mij ingescheept
toen heb ik van al mijn verdriet
een bevaarbare zee gemaakt
met het zingend geluk van mijn woord
Zacht als vlinderblauw
nog mogelijk een zon te maken in de nacht
koraalloos eiland van angst angstiger nog
dan slechts een grijze lijn te zijn in wind
nog mogelijk te denken aan een handgebaar
zacht als vlinderblauw en zachter op de dorst
van mijn gelaat van mijn kapot gelaat
nog mogelijk een lied te dromen van een lied
in de lichtboog van de dag de dwaze dag
die men bezweert met een versteende stem
Van zoete olie
er is liefde om te verklaren plechtstatig
met onberekend geluid van een nieuw alfabet
nieuwer van blinkend geluk en woordwielen
die bruggen aanrollen naar een stamelend gebaar
er is liefde om van te proeven om dronken te worden
liefhebben is liefde ademhalen en sprekend met je handen
alle woorden overbodig maken en onzichtbaar
(zichtbaar mogen alleen de nachten zijn
waar geen angst aan tafel zit en waar licht
onvangbaar door de ruiten drijft)
er is liefde om in te zwemmen met geoefende gebaren
van blauw en wit en het bewegen
van zoete olie in een nachtgelaat
geen zee is dieper en minder hoogblauw
minder hooghartig maar even beweeglijk
voor wie door een ontbladerde mond
papieren woorden spreekt
er is liefde om in te verdrinken gelukzalig
en als je verdrinkt laat het geen sporen achter
hoogstens een begin van arteriosclerose
maar doodgaan is de liefde eeuwig maken
liefde is goed liefde is wetmatig er blijft liefde te over
Afscheid nemen
afscheid nemen is opnieuw beginnen leven
is kennis krijgen van de ruimte en de tijd
is angst bezweren en het dood hout
tot een nieuw lied opwekken
afscheid nemen is de stilte horen zingen
blij zijn om de nooit betreden weg
en om de liefde en haar sterk geluid
afscheid nemen is een heel klein beetje pijn doen
aan diegenen die de maan bewonen
maar zelfs daar speelt het vergeten meester
en weegt de dag van morgen lichter dan elk heengaan
afscheid nemen is tenslotte handen drukken
brieven schrijven een vriendin omhelzen
en vooruit gaan zonder om te kijken
(is de trein te vroeg vertrokken is de trein
nooit aangekomen : afscheid nemen
is het zoet geheim ver mededragen)
enklen weten slechts dat afscheid nemen
buiten elk gevoel van droefenis
leven is en tenslotte groter worden
vooraleer te duiken in de duisternis
maar waarom geen 5 gedichten tot slot?
Zonder angst ditmaal
ik weet ik heb schrijvend
geen nieuwe wereld gemaakt maar
een plakboek kleurig en gevuld
van orde getuigend en goede smaak
: splinternieuwe tanks rijden statig
een geparfumeerde dame omver
straaljagers vliegen er met ons geld vandoor
generalen drinken strategisch hun whisky op
en de president heeft 2 x
een plechtige geeuw met moeite
ja met veel moeite onderdrukt
er zijn dan ook nog
(maar dat is vroeger reeds geschreven)
de zingende woorden van liefde
en van liefde zijn de woorden gevuld
maar ook dat werd reeds gezegd
zo heb ik schrijvend
geen liefde ingedaan nieuw
en volledig als de verzamelde werken
van mijnheer zus-en-zo
ik heb enkel en alleen
aan jou gedacht en gedacht
dat misschien aan dat gedicht
schrijvende zonder angst ditmaal
nooit geen einde kwam
Zeg ik het mooi
iedere avond met het leven slapen gaan
iedere dode slapend met de avond
zoals ik mezelf nooit dood heb gezien
zo spreek ik en spreekt men me aan
ik ken nu het uurwerk van de wijkende dagen
en wat verenigt en schoon blijft
ziedaar het geheim voor de kranten
: wie liefheeft leeft lang zo zeg ik het
mooi en wie mij gelooft
zal onsterfbaar dood gaan zo teder
Ieder woord een schop
van wereld tot wereld draait ieders wereld
dag na nacht tot de grens der seizoenen
de groene wei draait mede met de bonte koe
het lachende paard bijt in de witte wolken
de Vlaamse aarde is warm altijd en altijd moeder
in de lucht hangt een huis in het huis wonen de mensen
ieders wereld draait mijn bloed rent door mij heen
ik zit boordevol zwarte kevers van koorts
let niet op mijn lachen ik mag het nog doen
de toelating heb ik van alle dokters gekregen
miljoenen jaren vallen achter me uiteen
er komen er nog ik heb ze gezien de rijpe droom
van de mensheid zoet als de watermeloen uit Georgië
het geluk van de mensen zo draait het
ieders wereld draait hier zou ik willen uiteenvallen
naar alle windstreken van de Noordzee tot diep in de kempen
rechtop hardhandig en nooit meer zwijgend
in de sarcofaag van mijn dode slaap
ieder letter een vuistslag ieder woord een schop
tegen het achterwerk van de dikke matante
ja er gebeuren steeds wonderen
kijk maar : een witte boot
die je ogen verlaat een gouden
wimper op mijn wang een hand
vol zon over mijn regenmond
het geheim van de verwondering
om het wonder van de slanke bomen
in je gelaat ja zo gaat het
sinds we de liefde hebben uitgevonden
steeds maar wonderen in het verband
van elke dag en ook erbuiten
zie maar : vóórdien bleef alles stil
in je ogen je kon zelfs de straat
niet meer zien noch je voetstappen
het warme geluid van de hoop bleef
je onbekend en jij mij ook
nu staat het wonder op
trots als een brandende toorts
geloof me gerust
: vroeger gebeurden geen wonderen
: vroeger gebeurde nooit iets
Voorlopig testament
wanneer ik val
laat dan geen dokter komen
maak mij een bed gereed
van wind en wolken
hang aan de ramen gordijnen van zeewier
en geef me de verste ster
om mijn hoofd op te leggen
wanneer ik ergens niet terugkom
het laatste opstandig woord in mijn mond
onuitgesproken en verstild
ontplooi boven mijn hoofd een deken
door de herfst gekleurd
wanneer ik reeds aarde ben
tussen aarde opnieuw gereed
om op te staan in de twijgen
van de goudenregen in de warme
glimlach van onze vlaggen
laat dan als vroeger je woorden
zich griffen in de boomschors van mijn pols
je stem zich te slapen leggen
in het stenen bed van mijn gelaat