Afscheid nemen

uitgeverij Marnix, Gent & Pegasus, Amsterdam, 1965

colofon


Mark Braet

contact & copyright: Nèle Ghyssaert

Sarabande

het lied moet deftig zijn

het lied in driekwart maat

er blijft voor goed en kwaad

de felste liefdespijn

er staat bij ieders hart

een afscheid voor de deur

een afscheid in mineur

en vol verbeten smart

maar ‘t lied moet vrolijk zijn

het lied in driekwart maat

waarin verdriet en haat

zich vinden bij ‘t refrein

10 gedichten afzonderlijk

maar ook daar

woorden werden vreemde verblijfplaats

om in te wonen de huid ontbladerde

de mist van het verdriet verspreidde zich

zacht en onhoorbaar

het lied in mijn keel verstilde

: hoe had ik een boodschap willen worden

een brief van overzee die men

met tranen leest om vergiffenis te vragen

om stollende angst te verwekken in

ieders toevluchtsoord

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

toen niemand meer rechtstond toen allen

mij gezien hadden mijn doodshoofd

mijn handen

van vloeibaar zand en zonder tekens

waar de lege glazen stonden

waar de doorstoken kaarten lagen

waar ik lag zwijgend als een praalgraf

de kreet in mijn keel als een mes

met het bloed dat witter werd en trager

van omloop en woorden die in hun brandpunt

uiteenvielen tot dode letters

eenzaam en waardeloos

: er waren toch altijd nog de scherven van liederen die gezongen werden vroeger

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

waar ik mijn lippen bewoog om het gelaat

te drinken van mijn beminde

waar ik mijn lippen bewoog

in mijn keel het zuiver en

vreselijk geluk dat ik mij had toegezegd

met te weinig woorden wenste ik

mijn woorden te bewonen

mijn onvervreemdbaar geluid

het goede als het kwade recht als onrecht

de herdruk als de berekeningen

bleven woorden waar ik een toevluchtsoord

had willen vinden waar ik

mijn lippen bewoog en mijn verdriet

zich opende en scheurde als droog linnen

hard en ongenaakbaar

(maar ook daar bleven de deuren dicht)

Nu ik geen handen meer heb

hoe zou ik kunnen spreken met een stem onder water

hoe zou ik de dagen kunnen omvatten

haar hart als een steigerend paard

nu ik geen handen meer heb

toen ik dood neerzat

vóór de krijtmuur van haar gelaat

toen ik dood neerzat

mijn longen vol verdronken geluid

waren mijn woorden reeds niet meer hoorbaar

vuurkoraal doofde tot sintels in mijn borst

van mijn lippen bleef het bewegen mechanisch

nu ik geen handen meer heb

hoe zou ik kunnen spreken

Het grote feest

waar zij aantreedt voor het grote feest

feest van eindelijk gelukkig zijn

en zijn is liefde maken zoete dagdroom

buiten de woorden van verleden tijd

tijd waarvan de wijzers afvielen een dag

dag die stilstond in zijn eigen brandpunt

en het punt dat iemand zette achter mij

dag waarvan de wijzers afvielen voor tijd

waar zij aantreedt is geluk meervoudig

maar meervoud is een woord dat dubbel spreekt

voor wie alleen leeft wakker in de nacht

en sterft en nogmaals sterft opnieuw

steeds maar opnieuw

Een leven lang

van de liefde die we liefhadden

bleven glazen bomen in een landschap van vuur

smeltend van heftigheid in de omhelzing

onderwijl trapten soldaten van de andere wereld

onze wereld in mekaar waar ze zich dreigend

verhieven op hun stalen spijkers heffend

het geluk uit de laatste illusie

van alles van dit en dat en zovele woorden

die vruchteloos vallen als vlokken sneeuw

niets bleef stilstaan blijft rechtstaan

van een liefde die we liefhadden

een leven lang

Aubade

van gelaat tot gelaat

is de glimlach gestorven

van landschap tot landschap

alle kleuren dood

(zo hadden we elke dag onze zakken

vol liefde meervoudig

en we bestelden sneeuw op een zondag

in mei om de ogen ongelovig te maken

en het gaat verder)

van mond tot mond

zijn de woorden ontvallen

van hand tot hand

de geluiden verstild

(als eerste verliefden gaan we ons zelf tellen

en omhelzen alsof we een ongelooflijk bestaan

zullen leiden alsof onze dromen

eindelijk in de blauwe sneltrein van middernacht

plaats hebben gevonden)

van hart tot hart

stolt het bloed onhoorbaar

van lichaam tot lichaam

breekt de beweging van binnen

Als zij mij roept

als zij mij roept vertel haar

dat ik stierf ergens tussen as en stilte

zeg haar niet hoe ik schreiend

de plaats zocht van haar afwezigheid

de blinde vorm van haar lichaam

als zij mij roept geef haar mijn ogen

mijn grijze woorden traag en trager

zeg haar dat ik me verloren heb

dat ik een vogel werd duister

op de oevers van vergetelheid

steen bezuiden alle wegen

diepzee om de wanhoop te verdrinken

in een zwijgen zo tijdelijk

en zo behoedzaam

zeg haar dat ik haar mond

wens te bewaren te wonen in haar gelaat

als in mijn eigen huis

als zij mij roept vertel haar alles

wat je weet wat je wist wat je vermoedt

eens een dag zullen ook de bomen

over mij vertellen wanneer ik werd

saffraanoog van de maan

nachtzwaluw van saturnus

alles alles maar nooit dat

wat zich bergt achter een masker van stro

wat een dode vinger krast

op de muren van kerkhof en bordelen

als zij mij roept vertel haar

hoe ik leef en hoe ik sterf

geef haar mijn handen de verschroeide

vleugels van mijn geluid

mijn klankloze woorden als maden

in het vergeeld portret van mijn gelaat

Alleen maar tot puin

alsof ik te laat aankwam

alsof ik niet meer spreken kon

en tot ontbinding verviel zienderogen

in de dorst van de dagen

hoe had ik in de zon van een liefde

groot willen worden en gelukkig

niet onbeweeglijk maar als lava

even gloeiend met vuurvingers

die de woorden zouden openen tot een lied

met de heesheid van al mijn overdadig begeren

alsof ik verstilde in mijn beweging

en me vragend neerzette -wie is met mij ?

in eerste ongeduld de vrees verdrijvend

als een paarse duivel en de angst zien

groot worden boven mij en de angst

voelend de zwarte handen op mijn hart

op mijn geluid vereenzaamd en gewurgd

wie is met mij in alle eenzaamheid

wie spreekt met mij en is een morgen

mij genadig

en wordt een nacht mijn witte feestgeluid

mijn huid beweegt

waarover schraal verdriet regeert

de (ver)blinde handen van

alle opgespaard alleen-zijn

mijn bloed beweegt (toch nog)

van brand naar hongerwinter en van

een gelaat (dat zacht is en het hare)

naar een gelaat dat mij behoorde en vreemd werd

in de lijnen van verdoving

alsof ik nooit meer ergens nog

op tijd kan komen

geluidloos neerzit en tot puin verval

Hoe zou te vertellen vallen

Ik weet en ik weet niet

(de nacht slaat dicht boven mij)

hoe zou te vertellen vallen hoe

wat je handen in mijn handen schrijven

maar daar komt de angst reeds aan

daar komt de angst reeds aan

wild van angst verwoestend

wat groot schoon en eerlijk bleef

(zuiver en gevoelvol ook spreekt de liefde)

ik zal je niet schrijven vandaag

ik zal je niet zoenen teder

als februari

ik zal je goeden dag zeggen

(dag lief klein meisje)

ik zal je goeden avond wensen

(nee ik schrei en ik schrei niet

wees maar gerust ik zal wel

heengaan maar

dat weet je nu reeds

wolken drijven over je gelaat

ergens breekt je stem)

Zo van reizen berooid

een huis uitgegaan

beginpunt der wegen

met de handen betast

in de regen gestaan

de wereld bleef rond

de hemel zo hoog

en angst legde zich

als een steen op mijn mond

zo van reizen berooid

ik naar Tampiko vaar

mijn boot met de vlag

van de liefde getooid

Misschien bereik ik het nog

het is een lange weg naar Tampiko

soms bereik je het en soms

bereik je het nooit

je neemt vuur in je handen

maar pijn blijft een ander woord

bekend of onbekend

het is een lange weg naar Tampiko

nu draven mijn paarden mijn paarden

van angst in galop reeds

en angst scheurt als beschilderd papier

soms vergeet je het maar soms

vergeet je het nooit

niet verder bewaart de hemel het blauw

alleen blauw blijft de maan

en ik moet er heen ik moet er naartoe

het wordt een lange weg naar de maan

soms kijkt ze me aan en soms

kijkt ze dwars door me heen

naar wat zij achter mij denkt

naar wat zij voren mij droomt

soms zijn haar ogen van zon en soms

zijn ze regen over mijn herfstig land

het blijft een lange weg naar

haar hart zonder grens

misschien bereik ik het nog

misschien bereik ik het nooit

het blijft een lange lange weg naar Tampiko


11 vroegere gedichten

Memento

Zij traden zonder angst tussen de hoge muren

en zagen weer de zon door het gekerkerd raam

zij wisten niet hoe lang het leven nog kon duren

en zochten op de wand naar een verloren naam.

De dagen gleden heen tussen de lange nachten

en tussendoor de staven van het tralieraam

ze hoorden in de gang het lachen van de wachten

en krasten op de muur de letters van hun naam.

Zij traden zonder angst tot bij de houten palen

en keken naar de hemel zonder kerkerraam

er bleven slechts hun levenloze lijven hangen

en op de grijze muur hun reeds vergeten naam.

Vier uur dertien

voor Nicos BELOYANNIS

Ilias ARGYNIADES

Nicos KALOEMENOS

Dimitrios BATZIS

Vier uur en nul en grauw de late nacht.

Dreigend de auto’s in het mulle zand

en stram de militaire wacht.

En Plastiras speelt Judas in zijn land.

Vier uur en tien de lampen flitsen aan

belichten scherp de kalme mensengroep

die met geheven hoofden staan

En Koning Paul hoort niet hun laatste roep.

Vier uur en elf geweren zwart en groot

en Beloyannis glimlacht naar het licht

dat klimmend rijst vol morgenrood.

En Vader Paus denkt aan de vastenplicht.

Vier uur en twaalf hier scheiden dag en nacht.

De helden kiezen zonder angst hun lot

in strijd tegen de brute macht.

Vier uur dertien weerklinkt ‘t genadeschot.


Ballade van de Algerijnse jongen

er ligt een dode jongen op het plein

wie mag toch wel die dode jongen zijn ?

zijn moeder had hem ‘s morgens weten gaan

hij wou op ‘t plein tussen de anderen staan

zijn vader was lang dood op ‘t zelfde plein

hij wilde dat zijn jongen vrij zou zijn

nu stond de jongen met groen-witte vaan

tussen de velen stil en aangedaan

soldaten dromden dreigend op het plein

‘t doelpunt van hun wapens vormde één lijn

het eerste salvo trof de trotse vaan

en ook de jongen die was blijven staan

er ligt een dode jongen op het plein

het had uw eigen jongen kunnen zijn.


Het kleine meisje (vrij naar Nazim Hikmet)

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

de bloemen waren mijn vrienden

de vogels mijn reizende dromen

en de wereld mijn speeltuin

nu heb ik geen poppen meer nodig

en roerloos ligt mijn blokdoos

aan de kant

ik werd immers als een oude vod verbrand.

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

eerst greep het vuur

mijn haren en handen

toen verzengde het mijn zij

moedertje vadertje

je moet niet schreien om mij.

ik ben een grote reis begonnen :

ik klop aan de deuren der wereld

en vraag om een handtekening

tegen de atoombom

ik ben het kleine meisje

uit Hirosjima

neen ik kom niet om bloemen

geen boterham vraag ik

geen fijne snoep

kan me bekoren

maar ik sta op je stoep

en je moet mij aanhoren !


Zo gij het weet :

er rijdt een trein met joden door uw droom

kijkt gij hen aan maar ze zijn reeds verder

u verder voorbij

tussen de donkere draden van angst

er rijdt een trein met joden door uw hart

en uit de witte wielen

stijgt een droevig lied

een bittere alleenspraak met hun ogen

er rijdt een trein met joden door u heen

stervende vogels aan ieder van ons ander ik gelijk

maar ze zijn reeds verder u verder voorbij

in deze haastige doorvaart

met lijnen van gedoofd verdriet geschreven

en die het weet leeft in een glazen huis

binnen de sneeuwboom van elektrisch licht

met praatvingers en gesloten gelaat

voor deze wereld open als een nieuw gedicht.

er rijdt een trein met joden door uw huis

maar u bent reeds verder

en ze roepen uw aan u bent rees veel verder

maar ze roepen uw aan met hun schrale geluid

van hoop bewegend in hun trein

dit kon hun laatste lied wel zijn.


In een tijd toen enkel vandaag bestond

met de felle stroom van verwachting

en ik je tegenkwam

tussen de weinige minuten

van een gedicht.

Nog niet dacht ik nog niet

kan ik je spreken

in de zachte bries van genezing

en de zwarte wind

blies je gelaat

als scherven van witte schelpen

tegen de muren uiteen.

Kom ik nog eens terug

en je tedere lippen zijn dicht

in de smalle trein van de angst

nooit meer dacht ik nooit meer

kan je met me meegaan

naar de dagen van morgen

met de felle stroom van geluk.

Altijd altijd

Grote lege zeeschelp

aan de kom van mijn mond

je hoort me vertellen

boven het ruisen der branding

ik spreek je in zeewier

in gebroken wit schuim

in oranje sterren

mijn handen maken een zon uit papier

een nieuwe wereld

een verhaal in kleuren

jij blijft mij naruisen

grote holle zeeschelp

op het strand van haar hart

zal je mijn liedjes vertalen

zij blijft altijd altijd luisteren

naar het zachte oe-oe van je zeestem

Steeds weer

Aldus wij dachten alles is goed

en wij dromen knipten

als papieren vlinders

en ze kleurden met wat hoop wat liefde

en een beetje blauw

en wij vleugels gaven aan woorden

en een glimlach

aan de blinde muren van wanhoop

maar aan de najaarsruiten

kleefden mistige tranen

maar buiten waren vallende blaren

als roestende letters van ons alfabet

wij moesten steeds weer

een nieuw prentenboek beginnen

wisten we

en we knipten een zoekplaat als Hirosjima

met wat puin en met het zwart

van moord en dood

en wij kleurden ze met wat groen

en met van de liefde

het felste rood


Zo zo alleen en met allen tesamen

was ik een open stad

vol verlichte ramen

zon en sterren bijwijlen

bracht ik liederen mee

vol opstandigheid

gestrekt tot miljoenen harde vuisten

brak later wat later verdriet

als dood hout van binnen

schreef aan mijn ruit

het verhaal van morgen

ga ik voorbij

dag heren dag hoge heren

hoe meer ik u stoor des te beter

ga ik voorbij

met het zachte wuiven van adieu

recht voorbij

in het spoor van mijn woorden

Ik weet het ik zeg het

de wensen hebben hun waarde

ik weet het ik schrijf het

ik wil niet dat we opnieuw

doorheen het slijk moeten

ik wil dat de zon horizontaal

onze smart geneest

dat open en klaar onze handen

onze ogen terugkeren

van de afschuw

de woede heeft haar waarde

ik weet het ik roep het

de onderdrukte aarde de droom

van de mens aan flarden gescheurd

verslaafd vernield verstrooid

ik wil dat er rechtvaardigheid kome

recht zonder medelijden

dat de heersers in volle gezicht slaat

de vaderlandsloze meesters

tussen ons

de wanhoop heeft geen waarde

ik weet het ik zeg het

zij heeft ongelijk

er is steeds begin van nieuw leven

de oude wereld kan mij niet raken

ik ben vrij

ik ben geen koningszoon

ik heb niemand verraden

ik heb niemand moeten leugens vertellen

ik ben een mens rechtstaande

die men zou willen vellen


Er valt niets te betreuren

Ik moet geen boeken meedragen

geen voor altijd vastgelegde grillige noten

in mijn hart danst muziek

voor de rest van mijn dagen.

Ik heb geen woorden te sleuren

ze ontspringen mijn mond

ze besneeuwen de nacht

er valt niets te betreuren.

8 gedichten met goede bedoeling

Tenslotte goed bedoeld

1. gelijk een avond beroofd

mijn hand zonder hand

bleef er de nachttrein

naar een ander vreemd land

van reizen terug en armer

zag ik haar komen zie ik haar gaan

dit is de langste voetreis die mij

beroofde van elke waan

2. geen woorden in dit landschap

van steen en buiten het zuiden

wolken laag en lager over

de warme bron van geluiden

geen stem zal eeuwigheid blijven

maar een steen ligt in regen

en zon onroestbaar en stil

aan het kruispunt der wegen

3. voor wat buiten mij ging leven

heb ik verbazing betoond

dat staat altijd goed en is

vroeger nog wel meer vertoond

zo van kunstjes moe en geven

heb ik vermoeidheid gevoeld

maar zelfs dat bleef

tenslotte goed bedoeld

Altijd for ever

men moet van de taal het geluid hernieuwen

de echo vertragen de vraag het antwoord

men moet de letters meester laten

zichzelf te beheersen altijd beter

zonder fouten zonder het eerste gebaar

moeten zeggen: ik kom van minder ver

dan je wellicht denkt en van verder

ik wil me overleven ik wil sterven en leven

door een grenzeloos woord in je mond

te spreken altijd altijd for ever

Alleen maar een pavane

Hoe zou ik zeggen wat ik niet

te zeggen weet hoe weer in mij

het droeve dier is opgestaan

(het droeve dier dat zij bekijkt

doorheen mijn ogen en het spotten

van mijn mond en het liegen

van mijn vermoeide handen zo dood

zo angstig dood)

hoe zou ik zeggen zijn eigen huis

met woorden te bewonen

te ankeren in de zachte kanker

van het vergeten

: geen gordijnen meer die

open of dicht moeten

: geen deuren meer met

het waarom of het wanneer

: geen brieven waarin

haat of liefde (of slechts verdriet misschien)

uit de letters opstaat

als een lawine

neen alleen maar een pavane

trots en teder

zo zou het kunnen zijn ja

een pavane die de letters

angst besneeuwt

de dode voetsporen

die nergens meer heenvoeren

die zegt : stilte rustig gelaat

genezende zee

die zegt : ik heb je lief

heb ik je lief

of meer dan lief of minder

(hoe zou de kleur zijn van haar ogen

aan de overzijde van het hart

het grensgebied dat men bewust

of onbewust bereikt)

Dit opstandig verdriet

dit zijn dus je liederen deze nooit

uitgesproken woorden deze dagdromen dit

ondergedoken verlangen

deze lichtende hoop die

zo zwaar valt

en er hangt een mist onhoorbaar

die tussen je stem binnenschuift

het trage gebaar van het rechtstaan

het ritueel van het zich klaar maken

en het noodsein dat ik

naar je opstuur

: (niet nog niet mag je nu

terwijl de dag zacht kantelt

van een ver afscheid spreken)

dit zijn dus je handen deze lichte

beweging en het bewegend geluk

in je gelaat dit alles

de lange genezing die mij ophief

uit het donkere water

: (ik moet je mijn dank uitspreken

ik moet je mijn liefde bekennen

ik moet je vergeten en je voorbijgaan)

dit zijn dus je klanken deze bekende

woorden dit opstandig verdriet dit

geluid van een liefde

deze donkere angst die

zo licht klinkt

Een bevaarbare zee

Ik kwam aan een zee zo blauw

van zilver waren de golven

het licht viel licht en wit

op het zwijgend geluid van mijn hand

toen heb ik mij ingescheept

toen heb ik van al mijn verdriet

een bevaarbare zee gemaakt

met het zingend geluk van mijn woord

Zacht als vlinderblauw

nog mogelijk een zon te maken in de nacht

koraalloos eiland van angst angstiger nog

dan slechts een grijze lijn te zijn in wind

nog mogelijk te denken aan een handgebaar

zacht als vlinderblauw en zachter op de dorst

van mijn gelaat van mijn kapot gelaat

nog mogelijk een lied te dromen van een lied

in de lichtboog van de dag de dwaze dag

die men bezweert met een versteende stem

Van zoete olie

er is liefde om te verklaren plechtstatig

met onberekend geluid van een nieuw alfabet

nieuwer van blinkend geluk en woordwielen

die bruggen aanrollen naar een stamelend gebaar

er is liefde om van te proeven om dronken te worden

liefhebben is liefde ademhalen en sprekend met je handen

alle woorden overbodig maken en onzichtbaar

(zichtbaar mogen alleen de nachten zijn

waar geen angst aan tafel zit en waar licht

onvangbaar door de ruiten drijft)

er is liefde om in te zwemmen met geoefende gebaren

van blauw en wit en het bewegen

van zoete olie in een nachtgelaat

geen zee is dieper en minder hoogblauw

minder hooghartig maar even beweeglijk

voor wie door een ontbladerde mond

papieren woorden spreekt

er is liefde om in te verdrinken gelukzalig

en als je verdrinkt laat het geen sporen achter

hoogstens een begin van arteriosclerose

maar doodgaan is de liefde eeuwig maken

liefde is goed liefde is wetmatig er blijft liefde te over

Afscheid nemen

afscheid nemen is opnieuw beginnen leven

is kennis krijgen van de ruimte en de tijd

is angst bezweren en het dood hout

tot een nieuw lied opwekken

afscheid nemen is de stilte horen zingen

blij zijn om de nooit betreden weg

en om de liefde en haar sterk geluid

afscheid nemen is een heel klein beetje pijn doen

aan diegenen die de maan bewonen

maar zelfs daar speelt het vergeten meester

en weegt de dag van morgen lichter dan elk heengaan

afscheid nemen is tenslotte handen drukken

brieven schrijven een vriendin omhelzen

en vooruit gaan zonder om te kijken

(is de trein te vroeg vertrokken is de trein

nooit aangekomen : afscheid nemen

is het zoet geheim ver mededragen)

enklen weten slechts dat afscheid nemen

buiten elk gevoel van droefenis

leven is en tenslotte groter worden

vooraleer te duiken in de duisternis

maar waarom geen 5 gedichten tot slot?

Zonder angst ditmaal

ik weet ik heb schrijvend

geen nieuwe wereld gemaakt maar

een plakboek kleurig en gevuld

van orde getuigend en goede smaak

: splinternieuwe tanks rijden statig

een geparfumeerde dame omver

straaljagers vliegen er met ons geld vandoor

generalen drinken strategisch hun whisky op

en de president heeft 2 x

een plechtige geeuw met moeite

ja met veel moeite onderdrukt

er zijn dan ook nog

(maar dat is vroeger reeds geschreven)

de zingende woorden van liefde

en van liefde zijn de woorden gevuld

maar ook dat werd reeds gezegd

zo heb ik schrijvend

geen liefde ingedaan nieuw

en volledig als de verzamelde werken

van mijnheer zus-en-zo

ik heb enkel en alleen

aan jou gedacht en gedacht

dat misschien aan dat gedicht

schrijvende zonder angst ditmaal

nooit geen einde kwam

Zeg ik het mooi

iedere avond met het leven slapen gaan

iedere dode slapend met de avond

zoals ik mezelf nooit dood heb gezien

zo spreek ik en spreekt men me aan

ik ken nu het uurwerk van de wijkende dagen

en wat verenigt en schoon blijft

ziedaar het geheim voor de kranten

: wie liefheeft leeft lang zo zeg ik het

mooi en wie mij gelooft

zal onsterfbaar dood gaan zo teder

Ieder woord een schop

van wereld tot wereld draait ieders wereld

dag na nacht tot de grens der seizoenen

de groene wei draait mede met de bonte koe

het lachende paard bijt in de witte wolken

de Vlaamse aarde is warm altijd en altijd moeder

in de lucht hangt een huis in het huis wonen de mensen

ieders wereld draait mijn bloed rent door mij heen

ik zit boordevol zwarte kevers van koorts

let niet op mijn lachen ik mag het nog doen

de toelating heb ik van alle dokters gekregen

miljoenen jaren vallen achter me uiteen

er komen er nog ik heb ze gezien de rijpe droom

van de mensheid zoet als de watermeloen uit Georgië

het geluk van de mensen zo draait het

ieders wereld draait hier zou ik willen uiteenvallen

naar alle windstreken van de Noordzee tot diep in de kempen

rechtop hardhandig en nooit meer zwijgend

in de sarcofaag van mijn dode slaap

ieder letter een vuistslag ieder woord een schop

tegen het achterwerk van de dikke matante

ja er gebeuren steeds wonderen

kijk maar : een witte boot

die je ogen verlaat een gouden

wimper op mijn wang een hand

vol zon over mijn regenmond

het geheim van de verwondering

om het wonder van de slanke bomen

in je gelaat ja zo gaat het

sinds we de liefde hebben uitgevonden

steeds maar wonderen in het verband

van elke dag en ook erbuiten

zie maar : vóórdien bleef alles stil

in je ogen je kon zelfs de straat

niet meer zien noch je voetstappen

het warme geluid van de hoop bleef

je onbekend en jij mij ook

nu staat het wonder op

trots als een brandende toorts

geloof me gerust

: vroeger gebeurden geen wonderen

: vroeger gebeurde nooit iets

Voorlopig testament

wanneer ik val

laat dan geen dokter komen

maak mij een bed gereed

van wind en wolken

hang aan de ramen gordijnen van zeewier

en geef me de verste ster

om mijn hoofd op te leggen

wanneer ik ergens niet terugkom

het laatste opstandig woord in mijn mond

onuitgesproken en verstild

ontplooi boven mijn hoofd een deken

door de herfst gekleurd

wanneer ik reeds aarde ben

tussen aarde opnieuw gereed

om op te staan in de twijgen

van de goudenregen in de warme

glimlach van onze vlaggen

laat dan als vroeger je woorden

zich griffen in de boomschors van mijn pols

je stem zich te slapen leggen

in het stenen bed van mijn gelaat