Lijfeigene

Holland kende in de middeleeuwen de lijfeigene. De agrarisch werkzame personen zijn het eigendom van hun heer. Zij bezitten verder niets. De juridische positie van de lijfeigene verschilde van de slaven, welke werkelijk niets bezitten. Tot de verplichtingen van de lijfeigene behoorden onder meer de betaling van hoofd- en grondbelasting en het verrichten van hand- en spandiensten. Men werd in ruil hiervoor beschermd door de landheer. Lijfeigenschap eindigde door vrijlating of door een tijd lang in een stad te wonen ('stadslucht maakt vrij'). Verschilde ook van de vrijman doordat de vrije in staat was om zelf zijn zaken te regelen. De rechtspositie van de slaaf, lijfeigene en vrijman betekende ook een verzuilde rechtspraak. De straf voor eenzelfde vergrijp verschilt per klasse. In 1863 is de slavernij in Holland afgeschaft. Vanaf 1874 is de kinderarbeid, voor kinderen tot 12 jaar, bij Wet verboden.

© 2017 F.N. Heinsius