yaga

yaga. Oblatie, offer, ceremonie waarbij offergaven worden gepresenteerd. Yajna. Heilig ritueel, offer of ritus. Ook personificatie van rituelen (wanneer met een hoofdletter geschreven). Yajnavalkya. Grote Upanishadische persoon. Priester en goeroe van koning Janaka. Onderwezen monistische adwaithische leer van de identiteit van Atma en Brahman in Brihadaranyaka Upanishad. yama. Controle van innerlijke zintuigen. yoga. (a) Vereniging van het individuele zelf of Atma met het Opperwezen of het Universele Zelf; daad van jukken. (b) Spirituele discipline of oefening gericht op beheersing van de zintuigen. (c) Wetenschap van goddelijke gemeenschap. (d) zelfbeheersing. Patanjali’s Yoga-sutra’s definiëren yoga als een reeks van 8 stappen die leiden naar vereniging met God. Yoga Sutra's. Een aforistische verhandeling over yoga door Patanjali. yogi. Iemand die yoga beoefent. yuga. Tijdperk of leeftijd. Er is een cyclus van vier yuga's: de Kritha-yuga, Thretha-yuga, Dwapara-yuga en Kali-yuga. Het huidige tijdperk is de Kali-yuga.