Kabir. Ook Kabirdas. 15e-eeuwse mystieke dichter; predikte de gelijkheid voor God van alle schepselen en de religie van liefde/toewijding, die gericht was op de vereniging van de ziel met God. Geboren in een moslimweversfamilie uit Benares. Kali-yuga. Vierde in een cyclus van vier tijdperken; het kwade tijdperk; degene waarin we ons nu bevinden. Zie yuga. kama. Verlangen, lust, wereldse vervulling; een van de vier doelen van de mens. Kapila. Ook Kapilamaharshi. Oude wijze filosoof; voornaamste exponent van een van de zes filosofische systemen bekend als Sankhya, dat de dualiteit van geest en natuur benadrukt. Karana. Causaal of oorzaak. karma. Actie, daad, werk, religieuze rituelen, het geheel van aangeboren neigingen gevormd als gevolg van daden uit vorige levens. Elk karma maakt een blijvende indruk op de geest van de doener, afgezien van het beïnvloeden van anderen. Herhaling van een bepaald karma veroorzaakt een neiging (vasana's) in de geest. Er zijn drie soorten karma: (i) praarabdha, die in het huidige leven wordt uitgeput; (ii) aagami, die in het huidige leven wordt verzameld, en (iii) samchitha, die wordt verzameld of opgeslagen om in het huidige leven te worden ervaren. toekomstige levens. Akarma is actie die wordt ondernomen zonder enige intentie om de consequenties te verkrijgen; vikarma is een actie die opzettelijk wordt uitgevoerd. karma-yoga. Yoga van actie. kaste. De vier kasten van de sociale orde zijn: brahmaan (priester of leraar), kshatriya (krijger, beschermer), vaisya (handelaar, koopman, landbouwer) en sudra (arbeider, helper). Zie varna-dharma. Kaurava's. Familie die tegen Pandava's vocht. Zie Mahabharatha. kaya. Lichaam, gevoel, temperament. Krishna. De avatar van Vishnu in de Dwapara-yuga, voorafgaand aan de huidige Kali-yuga. Krishna. Een heilige rivier. Krodha. Woede. kuru-kshetra. Veld van strijd of actie.