Wetenschap wordt bedreven door ménsen. Deze simpele constatering impliceert dat kennis, die verworven wordt als resultaat van wetenschappelijke activiteit, niet kan uitstijgen boven het menselijke.
Wat is menselijk?
In het licht van deze twee kenmerken is het opmerkelijk dat in de geschiedenis van het Westerse denken een opvatting van menselijke kennis is ontwikkeld die getypeerd wordt door de poging de kennis zoveel mogelijk los te maken van juist deze twee kenmerken: eindigheid en verantwoordelijkheid.
De rede, die wordt gezien als instrument en maatstaf voor de menselijke kennis en die tegelijk als het bij uitstek menselijke wordt gezien, mist, althans als ideaal, juist wat de mens als mens kenmerkt. Zo groeit er een opvatting van kennis waarin de mens als verantwoordelijk persoon afwezig lijkt te zijn.
Als we wetenschap ten volle als mensenwerk zien, dan krijgen we er ook oog voor dat wetenschapsbeoefening op veelal verborgen vooronderstellingen berust, die in elk geval voor een deel van religieuze c.q. levensbeschouwelijke aard zijn.
Wetenschapsbeoefening vindt niet plaats in een vacuüm, maar in een bepaalde tijd, op een bepaalde plaats, door bepaalde mensen in een bepaalde cultuur. Kortom, binnen een bepaald wereldbeeld. Daarmee kan wetenschapsbeoefening onmogelijk neutraal zijn.
De bewering dat wetenschap wél neutraal zou zijn, omdat de wetenschappelijke methode die neutraliteit afdwingt en waarborgt, is niet overtuigend, aangezien de keuze voor de methode (in onze tijd het methodisch atheïsme) niet neutraal is.
Literatuur
Geertsema, H.G., Het menselijk karakter van ons kennen (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1992)