Agnosticisme is de overtuiging dat het bestaan van God, het goddelijke of het bovennatuurlijke ofwel principieel onkenbaar is, of in feite onbekend blijft.
De Engelse bioloog Thomas Henry Huxley verklaarde dat hij het woord agnosticus in 1869 oorspronkelijk bedacht "om mensen aan te duiden die, zoals [hijzelf], erkennen dat zij hopeloos onwetend zijn over een reeks zaken [waaronder de kwestie van Gods bestaan], waarover metafysici en theologen, zowel orthodox als heterodox, met het grootste vertrouwen dogmatische uitspraken doen."
Agnosticisme, correct gedefinieerd, is het ‘onthouden van geloof’ in God; oftewel, men weet het simpelweg niet. Het probleem met deze positie is onmiddellijk herkenbaar: wanneer men de vraag stelt: "Geloof je in God?", kan het passende antwoord onmogelijk "Ik weet het niet" zijn, tenzij we te maken hebben met iemand die óf de vraag nooit eerder heeft overwogen, óf niet op de hoogte is van de enige twee juiste antwoorden: ja of nee. En dat is precies de kern van de gehele agnostische positie. Het is óf een toestand van complete verwarring, óf een epistemisch vacuüm—waanzin of onwetendheid.
Als een gemiddelde Mursi-stamgenoot in Ethiopië zou worden gevraagd of hij gelooft in het bestaan van bosonen of elektronen, zou zijn antwoord terecht zijn: "Ik weet het niet."
Evenzo, als een ernstig verwarde patiënt in een psychiatrische inrichting zou worden gevraagd of hij in zijn eigen bestaan gelooft, zou het meest gepaste antwoord dat men van zo iemand mag verwachten simpelweg zijn dat "hij het niet weet."
In het eerste geval is ‘niet weten’ het gevolg van een volledige onwetendheid over wat bosonen en elektronen überhaupt zijn. In het tweede geval is het het gevolg van onbetrouwbare rationele vermogens. Dus iedereen die serieus vasthoudt aan de agnostische positie weet simpelweg niet waarover hij spreekt.
Als we aannemen dat iemand zowel geestelijk gezond is als begrijpt wat met het woord "God" wordt bedoeld (zoals de meeste mensen dat doen), dan is er geen enkele denkbare manier waarop men kan redeneren naar de lege staat van niet-geloof die het agnosticisme veronderstelt. Let wel: we gebruiken de term ‘niet-geloof’ hier in zijn werkelijke betekenis van "geen overtuiging in welke richting dan ook", en niet in de moderne atheïstische zin van een ontkenning van een bepaalde stelling.
Niet-geloof in de juiste betekenis is hetzelfde als zeggen: "Ik geloof niets over deze specifieke kwestie." Maar dat is net zo nuttig als helemaal niets zeggen, aangezien het onderwerp van de uitspraak zelf ‘niets’ is, en ‘niets’ bestaat niet. Een persoon kan alleen "niets" geloven over iets waarvan hij niets weet—zoals de Mursi-stamgenoot en de geesteszieke patiënt.
Maar over alles waarvan wij ons bewust zijn, hebben wij overtuigingen, of we dat nu willen of niet. Als die overtuigingen betrekking hebben op het fysieke of metafysische bestaan van een bepaald ding ‘X’, dan kunnen die overtuigingen óf positief óf negatief zijn: we bevestigen het bestaan ervan, of we ontkennen het; op basis van geloof, niet op basis van zekerheid. We neigen naar een positief of negatief antwoord op elke vraag die we serieus overwegen.
Atheïsme en theïsme zijn tegengestelde antwoorden op dezelfde vraag: "Bestaat God?" Als de ene als waar wordt beschouwd, wordt de andere als onwaar beschouwd, en vice versa. Er is geen tussenweg. Dat betekent dat agnosticisme geen zinvolle, betekenisvolle overtuiging kan zijn.
In werkelijkheid zien we dat de meeste mensen die zichzelf als "agnost" identificeren in feite geneigd zijn tot de ene of de andere overtuiging, of ze die neiging nu erkennen of niet. De filosoof Michael Ruse, bijvoorbeeld, noemt zichzelf een agnost, maar uit zijn geschreven werk blijkt vrijwel zeker dat hij niet geneigd is tot theïsme en daarom, bij uitsluiting, moet geloven dat atheïsme waar is en dat theïsme bijgevolg onwaar is.
Bertrand Russell zei: "Ik zou mezelf een agnost moeten noemen; maar voor alle praktische doeleinden ben ik een atheïst."
Geen verstandig mens kan beweren dat de paus van de Katholieke Kerk geen theïst is, aangezien de paus overduidelijk gelooft dat God bestaat, ook al kan hij niet zekerder van zijn positie zijn dan Russell of Ruse. Evenzo kan niemand in zijn volle verstand beweren dat Russell geen atheïst was, omdat Russell stellig geloofde dat er geen God bestond.
Als we met het woord ‘atheïst’ bedoelen: een persoon die gelooft dat de stelling “God bestaat niet” waar is (wat een atheïst daadwerkelijk is), dan valt zowel professor Michael Ruse als Bertrand Russell onder die definitie.
Het onthouden van geloof is niet hetzelfde als niet geloven. Daarom is iedereen die agnosticisme met atheïsme verwart in feite bezig met het verwarren van geloof met zekerheid.