René Descartes (1596-1650) dacht dat hij een filosofische methode kon ontwikkelen om tot volstrekt zekere kennis te komen. De redenering gaat als volgt: ik kan wel aan alles twijfelen, aan het bestaan van God, van de wereld, van de objectieve feiten, enz., maar er is één ding waar ik niet aan kan twijfelen, namelijk het feit dat ik twijfel, met andere woorden dat ik denk. Welnu, ik zou niet kunnen denken als ik niet bestond. De methodische twijfel brengt Descartes tot zijn beroemde stelling: Cogito ergo sum. Ik denk dus ik besta.
Er is tegenwoordig bijna niemand meer die deze cartesiaanse twijfel onverdeeld aanhangt. Het probleem van het scepticisme is namelijk dat het te weinig kennis oplevert. De meeste dingen in het dagelijks leven weten we op basis van waarneming, herinnering, gezond verstand, e.d. Als je de criteria voor zekere kennis te strikt maakt, dan weten we hooguit wiskundige waarheden en enkele evidenties, zoals Ik denk, dus ik besta. Op zo'n beperkt fundament kunnen we niet bouwen.
Het lijkt er ook op dat de scepticus lijdt aan een vorm van bedrijfsblindheid. Hij zegt bijvoorbeeld: "Ja maar, hoe weet je nou of je zintuigen je niet bedriegen?" Een voor de hand liggende tegenvraag zou zijn: "Ja maar, hoe weet jij nou dat we zintuigen hebben?" Deze tegenvraag heeft andere scepticisme ertoe gebracht om inderdaad te twijfelen aan het bestaan van onze zintuigen. Het meest extreme idee is dat we slechts een 'brein in een vat' zijn, slechts met gedachten, zonder lichaam. Of dat we alleen maar bestaan als de gedachten van een god.
René van Woudenberg heeft onder de titel "Waarom zou je eigenlijk aan alles moeten twijfelen?" een hoofdstuk geschreven in het boek Hoe denkers denken van Suzanne Metselaar en Allard den Dulk (2012).
De tekst van het hoofdstuk vind je hier.
In "Kennis op basis van ervaring en kennis op basis van getuigenis. Tijdschrift voor Filosofie 01/1997; 59(3):407-433" schrijft René van Woudenberg over het concept 'onbetwijfelbaar' het volgende:
Ook zijn er verschillende concepten van 'onbetwijfelbaar'. Wie zegt dat
propositie p onbetwijfelbaar is, die zegt, denk ik, dat het onmogelijk is te
twijfelen aan p (d.w.z. aan de waarheid van p ). Maar het kan in verschillende
opzichten onmogelijk zijn om te twijfelen aan p. Het kan (a) in
psychologische zin onmogelijk zijn om te twijfelen aan p. Zo is het, om een
voorbeeld van Russell aan te halen, voor ons psychologisch onmogelijk de
bewering te betwijfelen dat de wereld ouder is dan 5 minuten (wijzelf, onze
herinneringen en alle tekenen die wijzen op het verleden incluis). Maar het
is wel (b) in logische zin mogelijk te twijfelen aan die propositie. Het criterium
hier is dat als de negatie van p geen logische onmogelijkheid is, p
in logische zin betwijfelbaar is. De negatie van de bewering dat Willem van
Oranje werd vermoord is geen logische onmogelijkheid, de negatie van de
propositie dat een driehoek drie hoeken heeft wel; daarom is de eerste bewering
wel en de tweede niet in logische zin betwijfelbaar. Maar ook kan
men zeggen, ( c ), een propositie is onbetwijfelbaar als het onmogelijk is dat
er goede redenen zijn om aan die propositie (d.w.z. de waarheid ervan) te
twijfelen. Dit is een epistemische conceptie van zekerheid, die o.a. te vinden
is bij Descartes. Dat ik besta, is een bewering waarvoor het onmogelijk
is een goede reden te hebben haar te betwijfelen en dus is deze bewering
onbetwijfelbaar. Maar dat Londen de hoofdstad is van Engeland, is een bewering
waarvoor het mogelijk is dat men goede reden heeft haar te betwijfelen;
stel dat je de propositie Londen is de hoofdstad van Engeland slechts
aanvaardt omdat je dat hebt gelezen in een boek uit 1902 en dat je een terzake
kundig geograaf hebt ontmoet die je meedeelt dat dat boek uit 1902
volstrekt verouderd is. In dat geval heb je een reden om te betwijfelen dat
Londen de hoofdstad van Engeland is. En dus is die propositie niet onbetwijfelbaar.