Voor sommige mensen staat wetenschap op gespannen voet met geloof in God. Vooral de huidige natuurwetenschap is voor velen een reden tot twijfel aan het bestaan van God. Sommigen gaan zo ver dat ze van mening zijn dat de wetenschap bewezen heeft dat God niet bestaat. Maar die mening valt niet goed te onderbouwen, aangezien de wetenschap slechts een bescheiden plaats inneemt in het grotere geheel van ons waarnemen, denken en kennen.
De natuurwetenschappen gaan met behulp van empirische en wetenschappelijke methoden op zoek naar natuurwetten die verklaringen kunnen bieden voor natuurverschijnselen. Hierin ligt zowel haar kracht als haar beperking. Kracht, omdat het een hoge mate van objectiviteit en controleerbaarheid biedt. Beperking, omdat ze alleen iets kan zeggen over natuur(!)verschijnselen, over een klein deel van de werkelijkheid. Ze kan per definitie geen uitspraken doen over de bóvennatuurlijke werkelijkheid, ook niet over het al of niet bestaan van deze werkelijkheid. Door deze beperkte scope heeft ze beperkt gezag.
In 1961 kwam Yuri Gagarin, de eerste ruimtevaarder, terug van een reis uit de ruimte met de opmerking: ‘Boga njet’ (geen God).
‘Ik heb daarboven geen God in de hemel gezien.’ Dat is niet verrassend, aangezien God, de Schepper, geen onderdeel is van zijn schepping. Als het over God gaat, hebben we niets aan onze ogen en aan onze oren.
De wetenschap is per definitie god-loos. Op zich is dat prima; het zou onwerkbaar worden als het anders zou zijn. Tegelijkertijd maakt dat de wetenschap ongeschikt om uitspraken te doen over het al dan niet bestaan van God. De wetenschap zoekt verklaringen voor naturalistische verschijnselen, en kan dus geen uitspraken doen over niet-naturalistische entiteiten, zoals God.
Zie ook: Zweren bij de bij wetenschap. In: Woudenberg, R. van, Er zijn geen dingen die niet bestaan. (Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 2009)
Yuri Gagarin