In het dagelijks leven gebruiken we de woorden 'kennis' en 'weten' op een vanzelfsprekende en onproblematische wijze:
"Weet jij hoe laat het is?" - "Ja, het is kwart over vier!"
"Onze geschiedenisleraar heeft veel kennis over de Middeleeuwen."
"De Hubble Telescoop heeft veel bijgedragen aan onze kennis van het heelal."
"In moeilijke tijden weet je pas wie je echte vrienden zijn."
Maar wat is 'kennis' of 'weten' eigenlijk? Het antwoord lijkt gemakkelijk, maar is veel moeilijker dan we denken. Al sinds Plato wordt er in de filosofie nagedacht over kennis. Er is zelfs een aparte discipline, de kennisleer of epistemologie, ontstaan als tak van de filosofie. Er zijn vandaag de dag allerlei verschillende visies op wat kennis precies is, maar over een paar dingen zijn bijna alle filosofen het wel eens. Het belangrijkste is dat er in ieder geval vier dingen nodig zijn voor kennis:
Ad 1. Geloof of overtuiging
Ten eerste moet er sprake zijn van geloof of overtuiging. Als je niet de overtuiging hebt dat iets zo is, bijvoorbeeld doordat je twijfelt, dan kun je ook niet weten dat het zo is. Bijvoorbeeld, iemand die twijfelt of de Utrechtse Domtoren 112 meter hoog is, weet niet dat is zo is. Om iets te weten, moet je het óók geloven.
Ad 2. Waarheid
Ten tweede moet wat je denkt of gelooft ook waar zijn. Je kunt iets niet weten als het niet zo is. Ik kan bijvoorbeeld niet weten dat Parijs de hoofdstad van Duitsland is of dat 1+1=3, want dit zijn twee onware beweringen. Ik kan het wel geloven, maar ik weet het niet. Ik kan wel weten dat Parijs de hoofdstad van Frankrijk is en dat 1+1=2, want die dingen kloppen.
Ad 3. Rechtvaardiging
Ten derde heb je een bepaalde rechtvaardiging nodig voor je overtuiging. Als ik op basis van een pure gok geloof dat op dit moment mijn vriend Paul bezig is met het wassen van zijn auto, dan weet ik het niet. Wilde gokken, wishful thinking en dergelijke zijn geen goede rechtvaardiging, ook niet als ze toevallig de goede antwoorden opleveren. Argumenten, redenen, bepaalde ervaringen en betrouwbare intuïties kunnen wel een goede rechtvaardiging zijn voor een overtuiging.
Ad 4. De overtuiging mag niet toevallig waar zijn
Lange tijd hebben filosofen gedacht dat de eerste voorwaarden voldoende waren om kennis te onderscheiden van niet-kennis, totdat Edmund Gettier in 1963 aantoonde dat er nog een vierde criterium moet zijn. Stel je voor dat Paul om 12 uur een kamer binnenloopt en hij ziet de klok op 12 uur staan. Hij gelooft dat het 12 uur is (voorwaarde 1), het is 12 uur (voorwaarde 2), en omdat de klok altijd prima gewerkt heeft, heeft Paul ook rechtvaardiging (voorwaarde 3) voor zijn overtuiging. Maar stel nu eens dat de klok precies 24 uur geleden gestopt is met lopen. Als Paul een uur eerder of later de kamer was binnengelopen, dan had hij ook gelooft dat het 12 uur was, maar dan had hij geen kennis, omdat in dat geval aan voorwaarde 2 niet voldaan is. Maar als Paul toevallig om precies 12 uur de kamer komt binnenlopen, dan is zijn overtuiging dat het 12 uur is wel waar, maar hij weet niet dat het 12 uur is, hoewel aan de eerste 3 voorwaarden is voldaan. Hij is min of meer gefopt door de omstandigheden. De oplossing van dit probleem ligt in het toevoegen van een vierde voorwaarde: de overtuiging mag niet toevallig waar zijn.
Geraadpleegde bronnen:
Gettier E, Is justifief true belief knowledge?, Analysis 23 (6) 1963, 121-123
Paas, S. en Peels, R., God bewijzen. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2013, p92-94