In de christelijke theologie is fideïsme de naam voor een aantal opvattingen die, op verschillende gronden, beweren dat de rede niet relevant is voor het geloof.
Het woord is afgeleid van het Latijnse fides (= geloof) en kenschetst de houding van de gelovige die zegt: "Ik geloof nu eenmaal, God heeft mij dit geschenk gegeven. Ik aanvaard het, belijd en beleef het en denk er verder niet over na." Fideïsten verdedigen hun geloof niet volgens de lijn van de apologetiek.
Een veelvoorkomend fideïstisch leerstuk is dat redelijke of wetenschappelijke bewijzen voor het bestaan van God niet ter zake zijn en ondeugdelijk, deze godsbewijzen hebben geen enkele reden van bestaan in de fideïstische theologie.
De redenering is vaak als volgt: de christelijke theologie leert dat de mens door het geloof in God wordt gered (dat wil zeggen door te vertrouwen op het empirisch onbewijsbare). Maar als het bestaan van God bewezen kan worden, dan wordt het geloof overbodig. Dus, als de christelijke, fideïstsche theologie juist is, kan er geen direct bewijs voor het bestaan van God zijn.
Een beroemde fideïst is Michel de Montaigne (1533-1592).
Blaise Pascal heeft fideïstische uitspraken gedaan.