E.H. Vincent MERCIER

Vincent MERCIER werd geboren te Essen op 29 augustus 1908.

Na zijn studies aan het Groot Seminarie werd hij priester gewijd op 10 juni 1933. Zijn eerste aanstelling kreeg hij als onderpastoor te St. Joris Winge en nadien werd hij op 29 juli 1938 overgeplaatst naar Putte-Kapellen waar hij proost werd van de K.A.J. de V.K.A.J. en de Chirojeugd.

Zijn inzet in de parochie was een weerspiegeling van zijn levensregels: “werken” – “krachtig samenwerken” – “uw vorming mededelen aan uw broers” en “geven wat ge kunt”.

Tijdens de 2de wereldoorlog was hij sinds 1941 een actief lid en de eigenlijke leider van de weerstandsgroepering “’t Schuiloord” welke zich vooral bezighield met het in veiligheid brengen van geallieerde piloten die door de Duitsers werden neergeschoten.

"Volgens een blog "The Escape Line". "Comète esxape line. Key operator Michou Dumon headed the Ugeux-Dumon cell in Belgium in 1943 and Father Mercier became active inside a sub-section of this known as ‘Lhoneux.’ Evaders were sheltered in the Putte Kapellen area of Antwerp before being moved south to the main assembly points in Brussels. January 1944 saw Mercier become a victim of the Comete Line’s collapse when he was arrested by the Gestapo, interrogated and tortured. Eventually transported to Theresienstadt concentration camp, Mercier died on 15 May 1945 soon after liberation by the Russians."

Tot op heden is dit de enige verwijzing die ik gevonden heb waarin verwezen werd naar een link met de Comète ontsnappingslijn. Over de subsectie Lhoneux van de groep Dumon vond ik nog geen verdere info.

Op 18 januari 1944 vertrok hij rond 20u naar Ekeren naar zijn medestrijder en kameraad Boyart. Op 19 januari 1944 om 6u. ’s morgens werden beiden in diens woning aangehouden door de Gestapo.

Niet minder dan 12 leden van de Putse weerstand werden die dag aangehouden waarvan er slechts 5 levend terugkeerden naar hun dorp.

Tijdens de zijn verhoren in Antwerpen, wordt hij zo zwaar mishandeld dat de Duitse dokters uit protest een formeel verslag overmaken aan de SS.

Op 18 maart 1944 werd hij overgebracht van het kamp van Breendonk naar de gevangenis van St. Gilles waar hij op 26 maart 1944 zijn terdoodveroordeling hoorde uitspreken.

Over zijn tijd in St. Gillis verhaalt Leon-E. Halkin in zijn boek : In de schaduw van de dood, LEON-E. HALKIN, 1945

"Ik bleef niet lang alleen. Weldra kwamen drie Antwerpenaren me gezelschap houden, een priester en twee familievaders, een tolbeambte en een landbouwer. Alle drie waren ze betrokken bij dezelfde zaak, de ontsnapping van Amerikaanse vliegers, die in de Polders bij de Schelde afgeschoten waren. Na enkele schermutselingen, door wantrouwen verwekt, werd de priester, Vincent Mercier, onderpastoor te Putte-Kapellen, mijn vriend. Hoewel hij pas vijfendertig was, had hij duidelijk de leiding over en was hij de raadsman van de anderen, die ouder waren : om zijn grote moed en zijn goed humeur werd hij een voorbeeld voor gans de cel. In de gevangenis te Antwerpen werd hij gefolterd, maar hij sprak er nooit over. Tot mijn groot verdriet mocht hij geen mis opdragen. De militaire aalmoezenier van de gevangenis, Mgr Gramann, een Oostenrijks prelaat met droevige en voorname gelaatsuitdrukking, deed het onmogelijke om zijn collega's behulpzaam te zijn, maar hij ook stond onder het toezicht van de Gestapo."

"Onderpastoor Mercier moest er zich mee tevreden stellen, net als wij, om de drie weken de gevangenismis bij te wonen. We gingen er in lange, zwijgende rijen naartoe; één voor één namen we plaats in trapsgewijze opgestelde loges, die ons van onze buren afzonderden, maar ons uitzicht op het altaar lieten. Op een tribune tussen het altaar en de vergadering hield de dikke Feldwebel (26) Schumann, zijn kepi op het hoofd, vaderlijk toezicht. Iedereen ging naar de mis, de enen uit vroomheid, de anderen uit nieuwsgierigheid. Voor allen werd het een uur van ingetogenheid. Voor de christenen was de mis het beste ogenblik uit hun gevangenisleven, want in stilte konden ze de stem van de kerk aanhoren. Voor de kameraden, die uit Breendonk kwamen, was ze de ontroerende gelegenheid om na maanden derving het sacramentele voedsel en het liturgische gebed weer te vinden."

"Mijn Antwerpse vrienden, van hun kant, werden voor de rechtbank van de Luftwaffe (29) gedaagd. Ze vertrokken vroeg en keerden laat terug. Het geding duurde meerdere dagen. Aanvankelijk verliep alles goed; maar op een avond kwamen de drie vrienden terug met een terdoodveroordeling. Ik was teneergeslagen. Er werden wel wat tranen gestort bij het laatste bezoek van hun families — want te Sint-Gillis mochten de veroordeelden hun verwanten weerzien. In aanwezigheid van hun wenende moeder of echtgenote legden de mannen het masker af, verloren ze hun zelfzekerheid, zagen ze de draagwijdte van hun offer in. Wanneer ze in hun cel terugkwamen, verweten ze zichzelf hun korte vertedering, balden ze opnieuw hun krachten samen, legden ze zich weerom op het afwachten toe. Het oorlogsnieuws verwierf een waarde als nooit tevoren : op het front stond ook hun leven op het spel. Zou de bevrijding snel genoeg komen ?...

De terdoodveroordeelden werden doorgaans naar bijzondere cellen verwezen. Weldra verlieten mijn vriend de landbouwer en diens kameraad de tolbeambte ons gezelschap. Ik zag ze nimmer weer. Om ongekende en onbegrijpelijke redenen bleef de priester langer bij mij. Ik was er zeer gelukkig om. We voelden ons zeer dicht bij mekaar, onvermoeibaar haalden we kinderlijke herinneringen op, met goed humeur moedigden we mekaar aan om tot het einde toe vol te houden.

's Vrijdags vóór de Goede Week bracht onze militaire aalmoezenier voor Vincent Mercier alles wat nodig was om de mis te lezen. Ik kan onmogelijk het enthousiasme van de priester beschrijven, die niet meer hoopte op een dergelijke opperste troost. Hij dacht niet langer aan zijn doodvonnis of juister hij dacht er anders over, vermits hij het goddelijke offer zou kunnen opdragen, gelukkig omdat hij er zijn persoonlijk offer als priester en als slachtoffer mee kon ver­enigen, 's Anderendaags werd de tafel van de cel in de vroe­ge ochtend tot altaar omgeschapen. Mijn vriend, wiens gelaat straalde, droeg de mis op, ontroerd als toen hij het voor het eerst deed. Ik trad als dienaar op, met hem nam ik aan het offer deel, ik kreeg de communie uit zijn hand. Alsof hij het voorgevoel van een nakend afscheid had, verborg de geestelijke enkele hostiebrokken in een scapulier, dat hij me overhandigde. Na een laatste samenspraak ging de deur open : "Mercier, heraus...". Mijn vriend verliet me; ook hem heb ik nooit weergezien."

Zijn genadeverzoek bleef zonder gevolg en op 3 augustus 1944 werd hij achtereenvolgens opgesloten in Bonn, Keulen, Hannover, Halle a. Sale waar hij opgesloten werd in een tuchthuis.

In Halle, waar hij aankwam op 15 augustus 1945 werd hij in een isolatiecel opgesloten, geketend aan handen en voeten en dit tot zijn overbrenging naar Söchen.

Zijn lijdenstocht was nog niet ten einde want op 5 april 1945 werd hij overgebracht naar Söchen om te vertrekken naar een uitroeiingskamp.

Tijdens de nacht van 23 op 24 april 1945 kon hij samen met de gehele bemanning van een treinwagen ontvluchten. Door het verraad van enkele Sudeten kwam hij uiteindelijk toch op 8 of 9 mei 1945 aan in een concentratiekamp van Theresienstadt waar hij op 15 mei 1945 overleed aan vlek tyfus.

Uit dankbaarheid voor de heldhaftige houding van de eenvoudige onderpastoor van de grensparochie besliste de gemeenteraad op 27 augustus 1946 om het plein voor de kerk in Putte om te dopen in “Vincent Mercierplein”

(bronnen :

https://iloka.files.wordpress.com/2020/02/43-sprokkel_2017.pdf

http://www.getuigen.be/Getuigenis/3den/Alzin-Josse/Mercier-Michel/

http://www.getuigen.be/Getuigenis/Halkin-Leon-E/tkst.htm

https://theescapeline.blogspot.com/2013/07/priests-and-evaders-part-three.html