Van Wou als geschutgieter
van Wou als Waffengießer
Vanaf de tweede helft van de 15e eeuw tot ver in de 17e eeuw waren veel klokkengieters ook geschutgieter. Het productieproces verliep vrijwel gelijk. Beide ambachten kreeg Van Wou als kind met de paplepel ingegoten in de werkplaats van zijn vader Willem van Wou in Nijmegen. Net als bij de klokken was de faam van Geert van Wou als geschutgieter groot. Ook voor het gieten van geschut kreeg hij opdrachten uit heel Noord West Europa.
Von der zweiten Hälfte des 15. Jahrhunderts bis weit ins 17. Jahrhundert hinein waren viele Glockengießer auch Waffengießer. Der Produktionsprozess war nahezu der gleiche. Van Wou lernte beide Handwerke als Kind in der Werkstatt seines Vaters Willem van Wou in Nimwegen. Ebenso wie bei den Glocken war Geert van Wous Ruhm als Waffengießer groß. Er erhielt aus ganz Nordwesteuropa Aufträge zum Guss von Kanonen.
In de tweede helft van de 15e eeuw ontstond in Frankrijk een nieuwe soort geschut. Dit nieuwe geschut was makkelijker verplaatsbaar en daarom was er veel vraag naar. Ook van Wou goot geschut op ''Franse wijze''.
In der zweiten Hälfte des 15. Jahrhunderts entstand in Frankreich ein neuer Kanontyp. Diese neue Artillerie war leichter zu verlagern und und war daher sehr gefragt. Van Wou goß auch Kanonen auf „französische Art“.
Het bracht Van Wou tijdens de Gelderse oorlogen regelmatig in moeilijkheden. Bij zijn aanhouden door soldaten in 1505, die hem ervan beschuldigeden kanonnen voor de hertog van Gelre te hebben gegoten, zei Van Wou zelf hierover ''Het weer waer, ick hadde voel heren ende steden bussen gegoten, dat weer myn ambacht, daer ick myn kost mede wan, myt clocken ende myt bussen toe gyeten'' (Het is waar, ik heb voor veel heren en steden kanonnen gegoten, dat is mijn ambacht, waarmee ik mijn kost verdiende, met klokken en geschut gieten). Van de door Van Wou gegoten kanonnen is hoogstwaarschijnlijk niets bewaard gebleven.
Während der Gelderlandkriege bereitete es Van Wou regelmäßig Schwierigkeiten. Als er 1505 von Soldaten verhaftet wurde, die ihn beschuldigten, für den Herzog von Geldern Kanonen gegossen zu haben, sagte Van Wou selbst dazu ''Es ist wahr, ich habe für viele Herren und Städte Kanonen gegossen, das ist mein Handwerk, mit dem ich meinen Lebensunterhalt verdiente, mit Glocken- und Waffengießen''. Von den von Van Wou gegossenen Kanonen ist höchstwahrscheinlich nichts mehr erhalten.
1485 Osnabrück
Zijn eerste activiteiten als geschutgieter zijn traceerbaar in 1485/86 in Osnabrück. De grote intervallen tussen het gieten van de verschillende klokken (juli, november en eind januari) zijn waarschijnlijk te verklaren uit activiteiten als geschutgieter voor de zelfde stad.
Seine ersten Tätigkeiten als Waffengießer lassen sich bis ins Jahr 1485/86 in Osnabrück zurückverfolgen. Die langen Zeitabstände zwischen dem Gießen der verschiedenen Glocken (Juli, November und Ende Januar) lassen sich vermutlich durch Tätigkeiten als Waffengießer für dieselbe Stadt erklären.
1496 Karel van Gelre
Al in 1496 leverde Geert van Wou geschut aan hertog Karel van Gelre. Op 30 mei van dat jaar is Karel van Gelre schuldig aan Geert van Wou een bedrag van 625½ gouden guldens voor bussen (= kanonnen), salpeter en ander gereedschap.
Bereits 1496 lieferte Geert van Wou Kanonen an Herzog Karl von Geldern. Am 30. Mai desselben Jahres schuldet Karel van Gelre Geert van Wou einen Betrag von 625½ Goldgulden für Busse (= kanonen), Salpeter und andere Werkzeuge.
In 1521 had Van Wou opnieuw een vordering op de hertog van Gelre. In een brief (18 april 1521) aan de hertog vraagt hij om een datum en plaats waar hij of zijn vrouw de hertog kon ontmoeten om de afrekening op te maken van geleverde bussen en andere zaken. Van Wou noemt zichzelf in deze brief een ''een old cranck man'' (een oud en ziek man), die ''de doot voir mynen ogen sye'' (die de dood voor ogen ziet). Uit deze brief blijkt ook dat hij wapens aan Doornspijk heeft geleverd. Ook die rekening werd maar niet betaald.
Im Jahr 1521 hatte Van Wou erneut Anspruch auf den Herzog von Gelre. In einem Brief (18. April 1521) an den Herzog bat er um ein Datum und einen Ort, an dem er oder seine Frau den Herzog treffen könnte, um die Abrechnung für gelieferte Busse und andere Sachen zu stellen. Van Wou nennt sich in diesem Brief einen ''alten, kranken Mann'' der „den Tod vor meinen Augen sieht“. Aus diesem Brief geht auch hervor, dass er Doornspijk (provinz Gelderland) mit Waffen belieferte. Auch diese Rechnung von Doornspijk wurde nicht bezahlt.
Na 1499 Groningen
De Groninger rekeningen over deze periode zijn verloren gegaan, maar er zijn voldoende aanwijzingen dat Van Wou al in 1499 kanonnen aan Groningen heeft geleverd. Van Wou goot in 1501 vele stukken geschut voor de stad Groningen. In 1503 schreef Van Wou aan de burgemeesters en raad van Groningen dat hij per bode een betaling had ontvangen van 800 gouden guldens, als gedeeltelijke betaling van de 900 gouden Rijnse guldens, waarvan hij rentebrieven had. Van Wou beklaagde zich over de betaling. Een deel van de gouden guldens was te licht van gewicht, een deel bestond uit munten zonder behoorlijke waarde en een deel was zó door honing vervuild dat de munten aan de handen van Van Wou en de bode bleef kleven.
Die Groninger Rechnungen über diesen Zeitraum sind verloren gegangen, aber es gibt genügend Beweise dafür, dass Van Wou bereits 1499 Kanonen nach Groningen lieferte. Im Jahr 1501 goß Van Wou zahlreiche Geschütze für die Stadt Groningen. Im Jahr 1503 schrieb Van Wou an die Bürgermeister und den Rat von Groningen, dass er per Bote eine Zahlung von 800 Goldgulden erhalten habe, als Teilzahlung der 900 rheinischen Goldgulden, von denen er Zinsbriefe besaß. Van Wou beschwerte sich über die Zahlung. Einige der Goldgulde waren zu leicht, einige bestanden aus Münzen ohne richtigen Wert und ein Teil der Münzen war so stark mit Honig verunreinigt, dass es an den Händen von Van Wou und dem Boten klebte.
Waarschijnlijk had Geert van Wou veel geld uitgeleend aan Groningen. In 1501 verkocht de stad een jaarlijkse rente van 60 goudguldens aan Van Wou. In september 1526 kreeg dochter Mette van Wou in Groningen een betaling van 40 Emder guldens, met St. Maarten (11/11) volgde een betaling van 27 Emder guldens aan Wybrant Jacobsen en op 12 december nog 47 Rijnse guldens aan zoon Jasper van Wou. Met Pasen 1527 volgde een betaling van ruim 66 Rijnse guldens aan Hille Wijbrants, op 28 juni een betaling van 24 Rijnse guldens aan Gerrit van de Schere en aan achterstallige renten nog eens 140 Rijnse guldens.
Geert van Wou hatte Groningen wahrscheinlich viel Geld geliehen. Im Jahr 1501 verkaufte die Stadt eine jährliche Rente von 60 Goldgulden an Van Wou. Im September 1526 erhielt Tochter Mette van Wou in Groningen eine Zahlung von 40 Emder-Gulden, mit St. Maarten (11/11) folgte eine Zahlung von 27 Emder Gulden an Wybrant Jacobsen und am 12. Dezember weitere 47 Rheingulden an Sohn Jasper van Wou. Zu Ostern 1527 wurde eine Zahlung von mehr als 66 Rheingulden an Hille Wijbrants geleistet, am 28. Juni 1527 eine Zahlung von 24 Rheingulden an Gerrit van de Schere und weitere 140 Rheingulden als überfällige Zinsen
Vele jaren na zijn dood ontvingen zijn erfgenamen nog steeds jaarrenten van de stad Groningen, die zij met veel moeite uitbetaald kregen. Nog in 1538 ontving zoon Johan Van Wou 24 gouden overlandse guldens en dochter Mette van Wou 33 gouden overlandse guldens.
Viele Jahre nach seinem Tod erhielten seine Erben noch immer jährliche Renten von der Stadt Groningen, was sie viel Mühe kostete, bezahlt zu werden. Im Jahr 1538 erhielt Sohn Johan Van Wou 24 goldene Überlandgulden und Tochter Mette van Wou 33 goldene Überlandgulden.
1501 de Duitse Orde
De hochmeister van de Duitse Orde in Lijfland, Walther van Plettenburg (ca 1450-1535, hochmeister 1494-1535), probeerde de Moskovieten van het lijf te houden en had dringend licht geschut, kogels en buskruit nodig. In 1501 richtte hij zich tot het Kamper stadsbestuur met het verzoek hem twee of drie kartouwen ''op die nie manier gemaket'' (op de nieuwe manier gemaakt) te zenden met voldoende kogels en buskruit. Hij bood aan om zelf voor metaal te zorgen en de stadsregering kon kiezen uitbetaald te worden in rogge of geld. De stad wilde de hochmeister graag helpen, maar had haar kartouwen zelf hard nodig, omdat zij ''in ruzie, oorlog en twist was geraakt met al haar buren''. Bovendien was uit overleg met Geert van Wou gebleken dat deze veel werk had aangenomen voor de hertog van Gelre, de stad Groningen en andere ''treffelijke'' personen dat voor 29 september moest worden afgeleverd. Als de hochmeister het benodigde metaal leverde, kon Van Wou na september voor hem aan de slag. In 1502, tenslotte, werden aan de hochmeister verscheept: 11 koperen ''veltslangen, na der nyen manier uth Vrankryck komende mit iseren cloeten en anders daer toe diennende'' (veldslangen, volgens nieuwe Franse wijze met ijzeren kogels en alle andere toebehoor). Het verzenden van de kanonnen was opgehouden door een dreigende oorlog tussen Denemarken en Zweden. Omdat één van de kanonnen bij het proefschieten was gebarsten, werd deze overgegoten en later nagestuurd met honderd kogels, vier tonnen kruit, twee kisten met raderen en toebehoren. De hochmeister kon zich nu de Russen van het lijf houden met Kamper kanonnen.
1501 der Deutsche Orden
Der Hochmeister des Deutschen Ordens in Livland, Walther von Plettenburg (c. 1450-1535, hochmeister 1494-1535), versuchte die Moskauer in Schach zu halten und brauchte dringend leichte Artillerie, Kugeln und Schießpulver. 1501 wandte er sich an den Rat der Stadt Kampen mit der Bitte, ihm zwei oder drei Kartaunen „auf die neue Art und Weise hergestellt“ mit ausreichend Munition und Schießpulver zuzusenden. Er bot an, selbst Metall zu liefern, und die Stadtverwaltung konnte wählen, ob sie in Roggen oder in Geld bezahlt werden wollte. Die Stadt wollte dem Hochmeister unbedingt helfen, brauchte aber selbst ihre Kartaunen, weil sie „mit all ihren Nachbarn in Streit, Krieg und Zank geraten war“. Darüber hinaus hatte die Rücksprache mit Geert van Wou ergeben, dass er viele Arbeiten für den Herzog von Gelre, die Stadt Groningen und andere „bemerkenswerte“ Personen übernommen hatte, die vor dem 29. September erledigt werden mussten. Wenn der Hochmeister das nötige Metall lieferte, könnte Van Wou ab September mit der Arbeit für ihn beginnen. Schließlich wurden im Jahr 1502 an den Hochmeister verschifft:11 kupferne „Feldschlangen, auf die neue Art aus Frankreich mit Eisenkugeln und anderem Zubehör''. Der Versand der Waffen war wegen eines drohenden Krieges zwischen Dänemark und Schweden gestoppt worden. Da eines der Geschütze beim Probeschießen gesprungen war, wurde es neu gegossen und später nachgeschickt, mit hundert Kugeln, vier Tonnen Pulver, zwei Truhen mit Rädern und Zubehör. Die Hochmeister konnte die Russen nun mit Kamper-Geschützen abwehren.
Hieronder / unten: Walther von Plettenburg, Hochmeister van de Duitse Orde / der Deutschen Orden
Uit het verhaal wordt duidelijk dat Geert van Wou kanonnen leverde met alle toebehoren: kogels, buskruit, onderstellen en wielen. De ontvanger hoefde alleen nog voor de paarden te zorgen om de kanonnen te trekken.
Die Geschichte macht deutlich, dass Geert van Wou der Kanonen mit allem Zubehör lieferte: Kugeln, Schießpulver, Chassis und Räder. Der Kunde musste sich lediglich um die Pferde kümmern, um die Waffen zu ziehen.
1510 Zwolle
In 1510 leverde Van Wou twee grote en twee kleine slangen (kanonnen) aan de stad Zwolle.
Im Jahr 1510 lieferte Van Wou zwei große und zwei kleine Schlangen (= kanonen) an die Stadt Zwolle.
Voor 1511 Nijmegen
Het is niet duidelijk in welke jaren de stad Nijmegen geschut van Van Wou kocht, maar van betalen kwam het niet. In 1511 zijn de knechten van Van Wou in Nijmegen, maar zij kregen geen betaling. Later in dat jaar is Van Wou zelf in Nijmegen om aan te dringen op betaling, maar hij kreeg alleen zijn verblijfkosten vergoed. In 1525 stuurde Van Wou een bode naar Nijmegen, die alleen het bodeloon vergoed kreeg.
Pas in 1528, in het jaar na het overlijden van Geert van Wou, kregen zijn erfgenamen 28 gouden guldens uitbetaald. Aangezien de vordering veel hoger lag, kwam het in 1529 in Nijmegen tot een overleg tussen de burgemeesters, een deel van de meesters van het St. Nicolaasgilde en de erfgenamen van Van Wou. Een deel van de schulden werd toen omgezet in jaarrenten ten name van de erfgenamen. Vanaf 1529 tot 1543 werden jaarlijks hoge bedragen aan de nabestaanden van Geert van Wou uitgekeerd. Het innen van deze gelden kostte de erven Van Wou veel moeite. Vaak moesten zij zelf of per bode de stad Nijmegen aanmanen. Toen Nijmegen in 1542 opnieuw in gebreke bleef, werden in Kampen een aantal ossen van een Nijmeegse burger in beslag genomen.
Für 1511 Nimwegen
Es ist nicht klar, in welchen Jahren die Stadt Nimwegen Kanonen von Van Wou kaufte, eine Zahlung erfolgte jedoch nicht. Im Jahr 1511 waren Van Wous Geselle in Nimwegen, sie erhielten jedoch keine Bezahlung. Später in diesem Jahr war Van Wou selbst in Nimwegen, um auf die Zahlung zu bestehen, er erhielt jedoch nur eine Erstattung seiner Unterkunftskosten. Im Jahr 1525 sandte Van Wou einen Boten nach Nimwegen, dem jedoch lediglich das Botenhonorar erstattet wurde.
Erst 1528, im Jahr nach dem Tod von Geert van Wou, erhielten seine Erben 28 Goldgulden. Da der Anspruch viel höher war, fand 1529 in Nimwegen ein Treffen zwischen den Bürgermeistern, einigen Meistern der St.-Nikolaus-Gilde und Van Wous Erben statt. Ein Teil der Schulden wurde dann auf den Namen der Erben in Jahresrenten umgewandelt. Von 1529 bis 1543 wurden jährlich große Beträge an die Hinterbliebenen von Geert van Wou ausgezahlt. Das Sammeln dieser Gelder kostete die Van Wou-Erben viel Mühe. Sie mussten die Stadt Nijmegen oft selbst oder per Bote erinnern. Als Nimwegen 1542 erneut in Zahlungsverzug geraten war, wurden in Kampen mehrere Ochsen eines Nimwegener Bürgers beschlagnahmt.
1517 Kampen
Geert van Wou zal zeker eerder dan 1517 kanonnen geleverd hebben aan Kampen. De bewaard gebleven stadsrekeningen beginnen, helaas, pas rond 1515. In 1517 heeft de stad Kampen een achterstallige betaling aan Van Wou van ruim 46 goudguldens voor twee slangen. In 1524 kreeg Van Wou betaald voor het vergieten van een kartouw, omdat Herman Haege, drost van Vollenhove, niet betaald had.
Geert van Wou wird sicherlich schon früher 1517 Kanonen nach Kampen geliefert haben. Die erhaltenen Stadtrechnungen beginnen -leider- erst um 1515. Im Jahr 1517 hat die Stadt Kampen eine überfällige Zahlung an Van Wou in Höhe von mehr als 46 Goldgulden für zwei Schlangen. Im Jahr 1524 wurde Van Wou dafür bezahlt, dass er eine Kartaune wiedergegossen hatte, weil Herman Haege, Drost von Vollenhove (provinz Overijssel), nicht bezahlt hatte.
1522 Vollenhove
Omdat de kanonnen van Vollenhove in de strijd kapot geschoten waren, bestelde de drost van Vollenhove, mr. Herman Haege, op last van de landsheer nieuwe kanonnen bij Geert van Wou. Hiervoor werd een betalingsregeling afgesproken: de helft op 25 juli van het komende jaar (1523) en de andere helft het jaar daarop (1524). Uiteindelijk stemde Van Wou met deze regeling in, op voorwaarde dat de stad Kampen de betalingen zou overnemen als mr. Herman Haege niet betaalde. In juni 1524 kreeg Geert van Wou 300 goudguldens betaald van de Drost van Vollenhove, voor halve slangen en toebehoren.
Da die Kanonen von Vollenhove in der Schlacht zerstört wurden, bestellte der Drost von Vollenhove, Herr Herman Haege, auf Befehl des Grundherrn neue Kanonen bei Geert van Wou. Hierfür wurde eine Zahlungsvereinbarung getroffen: die Hälfte am 25. Juli des kommenden Jahres (1523) und die andere Hälfte im darauffolgenden Jahr (1524). Letztendlich stimmte Van Wou dieser Vereinbarung zu, unter der Bedingung, dass die Stadt Kampen die Zahlungen übernehmen würde, wenn Herr Herman Haege nicht zahlen würde. Im Juni 1524 erhielt Geert van Wou vom Drost van Vollenhove 300 Goldgulden für halbe Schlangen und Zubehör.
© cultuurZIEN 2022 / 2024