Zondagsrust of Sabbatviering

Zondagsrust of Sabbatviering

Hogepriesterlijke dag.

Gedurende meer dan vijftien eeuwen, van 1512 v.G.T. tot 33 G.T., was er slechts één hogepriesterschap dat door deze levende en ware God werd erkend. Dat hogepriesterschap werd gevestigd in de geslachtslijn van Aäron, de broer van de profeet Mozes, uit de stam Levi. Aäron werd op de eerste dag van de maanmaand Nisan in het jaar 1512 v.G.T. in zijn ambt geïnstalleerd. Gedurende de daaropvolgende eeuwen was er een opeenvolging van hogepriesters uit de nakomelingen van Aäron tot op zondag, 16 Nisan, in het jaar 33 G.T. Dat was de dag waarop de Heer Jezus Christus uit een offerandelijke dood werd opgewekt. Op de veertigste dag daarna voer hij op als een geestelijke Hogepriester om het hemelse Allerheiligste binnen te gaan en daar de kostbare waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer aan de ene levende en ware God, Jehovah, aan te bieden.

Vanaf die tijd tot nu toe heeft Jehovah God met slechts één Hogepriester gehandeld — geen hogepriester uit het geslacht van de leviet Aäron, maar de ene nimmer stervende Hogepriester, Jezus Christus. Tot hem werd profetisch gezegd: „Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchizédek.” — Hebr. 5:5, 6, 10; 6:19, 20; 7:15-17.

Sabbat

Definitie: Het woord sabbat is afgeleid van het Hebreeuwse sja·vath’, dat „rusten, ophouden, afzien van” betekent. Het in de Mozaïsche wet voorgeschreven sabbatstelsel omvatte een wekelijkse sabbatdag, een aantal over het gehele jaar verspreide en elk jaar terugkerende extra, specifieke dagen, het zevende jaar en het vijftigste jaar. De wekelijkse sabbat van de joden, de zevende dag van hun kalenderweek, loopt van zonsondergang op vrijdag tot zonsondergang op zaterdag. Vele naamchristenen houden de traditionele zondag als hun rustdag en dag van aanbidding; anderen houden vast aan de dag die op de joodse kalender daarvoor terzijde is gesteld.

Onderhouden van de Sabbatdag.

Moeten christenen een wekelijkse sabbatdag houden?

Ex. 31:16, 17: „De zonen van Israël moeten de sabbat onderhouden, opdat zij de sabbat vieren in hun geslachten. Het is een verbond tot onbepaalde tijd [„een altoosdurend verbond”, NBG]. Tussen mij en de zonen van Israël is het een teken tot onbepaalde tijd.” (Merk op dat het vieren van de sabbat een teken tussen Jehovah en Israël was; dit zou niet het geval zijn als ieder ander eveneens de sabbat moest houden. Het Hebreeuwse woord dat in NBG met „altoosdurend” is vertaald, is ‘o·lam’, dat in wezen duidt op een tijdsperiode die, bezien vanuit het heden, onbepaald of aan het gezicht onttrokken is, maar lang duurt. Dat kan eeuwigdurend betekenen, maar het hoeft niet zo te zijn. In Numeri 25:13 wordt hetzelfde Hebreeuwse woord toegepast op het priesterschap, dat volgens Hebreeën 7:12 later eindigde.)

Rom. 10:4: „Christus is het einde van de Wet, zodat een ieder die geloof oefent, rechtvaardigheid verkrijgt.” (De sabbat was een onderdeel van die Wet. God heeft die Wet door bemiddeling van Christus weggedaan. Of wij een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht innemen, hangt af van geloof in Christus, niet van het houden van een wekelijkse sabbat.) (Ook Galáten 4:9-11; Efeziërs 2:13-16.)[1]

Kol. 2:13-16: „[God] heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven en het met de hand geschreven document, dat tegen ons was, hetwelk uit verordeningen bestond en ons tegenstond, uitgewist . . . Laat niemand u daarom oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat.” (Als iemand onder de Mozaïsche wet stond en schuldig werd bevonden aan het schenden van de sabbat, moest hij volgens Exodus 31:14 en Numeri 15:32-35 door de gehele gemeente worden doodgestenigd. Velen die betogen dat men de sabbat moet houden, kunnen met recht blij zijn dat wij niet onder die Wet staan. Zoals uit de hier aangehaalde schriftplaats blijkt, is het niet langer nodig het aan Israël gegeven sabbatvereiste na te komen om in een goedgekeurde verhouding tot God te staan.)

Sabbatdag.

Na Jezus’ dood hebben zijn apostelen nimmer een sabbatviering geboden. De sabbat werd noch in Handelingen 15:28, 29 noch later als een christelijk vereiste voorgeschreven. Evenmin stelden zij een nieuwe sabbat of „dag des Heren” in.

Hoewel Jezus werd opgewekt op de dag die nu zondag wordt genoemd, geeft de bijbel nergens te kennen dat deze dag van zijn opstanding als een „nieuwe” sabbat of op enige andere manier herdacht moet worden. Sommigen beroepen zich op 1 Korinthiërs 16:2 en Handelingen 20:7 als basis om de zondag als sabbat te vieren. Eerstgenoemde tekst geeft echter slechts te kennen dat Paulus christenen instrueerde om elke eerste dag van de week bij zich thuis een bepaald bedrag opzij te leggen voor hun behoeftige broeders in Jeruzalem. Zij hoefden het geld niet in hun vergaderplaats af te dragen, maar moesten het tot Paulus’ komst bewaren. Wat laatstgenoemde tekst betreft, het was alleen maar logisch dat Paulus op de eerste dag van de week met de broeders in Troas samenkwam, want de daaropvolgende dag zou hij vertrekken.

Hoe is de zondag voor een groot deel van de christenheid de voornaamste dag geworden die aan de aanbidding is gewijd?

Hoewel Christus op de eerste dag van de week (thans zondag genoemd) uit de doden werd opgewekt, bevat de bijbel geen instructie om die dag van de week als geheiligd terzijde te stellen. Een letterlijke viering van sabbatdagen en –jaren maakten geen deel uitmaakte van het eerste-eeuwse christendom. Pas in 321 G.T. verordende Constantijn dat de zondag (Lat.: dies Solis, een oude titel die verband hield met astrologie en zonaanbidding, niet Sabbatum [sabbat] of dies Domini [dag des Heren]) een rustdag voor iedereen, behalve voor de boeren, zou zijn.

De eerste dag van de week werd door Constantijn [in een edict in 321 G.T. zowel aan zijn heidense als aan zijn christelijke onderdanen aanbevolen als de ’eerbiedwaardige dag [voor de verering] van de Zon’. . . . Het was zijn manier om de tegenstrijdige religies van het Rijk samen te brengen door iets gemeenschappelijks onder hen in te stellen.” — Lectures on the History of the Eastern Church (New York, 1871), A. P. Stanley, blz. 291.

Misoffer.

In Basic Catechism staat: „Bijzondere plichten van katholieke christenen” omvatten dat zij „elke zondag en op de verplichte feestdagen de Mis bijwonen” (Boston, 1980, blz. 21). „De gelovigen worden trouwens aangemoedigd veelvuldig, ja dagelijks, de Mis bij te wonen en ter communie te gaan.” — The Teaching of Christ A Catholic Catechism for Adults, verkorte uitgave (Huntington, Ind.; 1979), blz. 281.

Blijkt uit alle gevallen waarin de bijbel over „het breken van het brood” spreekt, dat Christus’ dood werd herdacht? (Hand. 2:42, 46; 20:7, WV) Reeds vóór het Laatste Avondmaal ’brak Jezus het brood’ wanneer er voedsel moest worden uitgereikt (Mark. 6:41; 8:6). Het brood dat destijds door de joden werd gebruikt, was niet hetzelfde als wat veel mensen in deze tijd gewend zijn. Wanneer zij dit brood aten, braken of trokken zij er telkens een stuk af.

Jezus heeft niet specifiek vermeld hoe vaak de Gedachtenisviering van zijn dood gehouden moest worden. Hij stelde deze echter in op de datum van het joodse Pascha, dat onder zijn discipelen door de Gedachtenisviering van Christus’ dood werd vervangen. Het Pascha was een jaarlijkse gebeurtenis die op 14 Nisan werd gevierd. Zo werden ook andere joodse feesten eenmaal per jaar gehouden.

Kreeg Adam het gebod de sabbat te houden, zodat dit gebod bindend is voor al zijn nakomelingen?

Nadat Jehovah God de aarde voor menselijke bewoning had gereedgemaakt, ging hij ertoe over te rusten van zijn werken met betrekking tot de stoffelijke, aardse schepping. Dit staat in Genesis 2:1-3 [2]. Maar niets in het bijbelse verslag zegt dat God Adam gebood elke zevende dag van de week als een sabbat te houden.

Deut. 5:15: „Gij moet eraan denken dat gij [Israël] slaaf werdt in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God, u geboden de sabbatdag te vieren.” (Hier brengt Jehovah het geven van zijn sabbatwet in verband met Israëls bevrijding uit slavernij in Egypte, niet met gebeurtenissen in Eden.)

Ex. 16:1, 23-29: „De gehele vergadering van de zonen van Israël kwam ten slotte in de wildernis van Sin . . . op de vijftiende dag van de tweede maand na hun uittocht uit het land Egypte. . . . [Mozes zei] tot hen: ’Het is wat Jehovah heeft gesproken. Morgen zal er een sabbatviering van een heilige sabbat voor Jehovah zijn. . . . Zes dagen zult gij het [manna] bijeenrapen, maar op de zevende dag is het sabbat. Daarop zal het zich niet vormen.’ . . . Jehovah [zei] tot Mozes: . . . ’Let wel, dat Jehovah u de sabbat heeft gegeven.’” (De indeling in weken van elk zeven dagen bestond al, maar hier wordt voor het eerst melding gemaakt van een sabbatviering.)

Bestaat de Mozaïsche wet uit twee delen, de „ceremoniële wet” en de „morele wet”, en is de „morele wet” (de Tien Geboden) bindend voor christenen?

Heeft Jezus te kennen gegeven dat de Wet uit twee delen bestond?

Matth. 5:17, 21, 23, 27, 31, 38: „Denkt niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te vernietigen. Ik ben niet gekomen om te vernietigen, maar om te vervullen.” Merk nu op wat Jezus in zijn verdere commentaren opnam. „Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet moorden [Ex. 20:13; het zesde gebod]’ . . . Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt [Deut. 16:16, 17; geen deel van de Tien Geboden] . . . Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen [Ex. 20:14; het zevende gebod].’ Bovendien werd er gezegd: ’Al wie zijn vrouw door echtscheiding ontslaat, geve haar een echtscheidingscertificaat [Deut. 24:1; geen deel van de Tien Geboden].’ Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand [Ex. 21:23-25; geen deel van de Tien Geboden].’” (Jezus gebruikte dus aanhalingen uit de Tien Geboden en andere delen van de Wet door elkaar, zonder er onderscheid tussen te maken. Dienen wij dat dan wel te doen?)

Heeft Jezus toen hem werd gevraagd: „Leraar, wat is het grootste gebod in de Wet?” de Tien Geboden apart genoemd? In plaats daarvan gaf hij ten antwoord: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:35-40) [3]. Als sommigen vasthouden aan de Tien Geboden (Deut. 5:6-21) [4] en zeggen dat ze bindend voor christenen zijn maar dat dit met de overige wetten niet het geval is, verwerpen zij dan in feite niet wat volgens Jezus (die Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18 aanhaalde) de grootste geboden waren?

Wanneer over het voorbijgaan van de Mozaïsche wet wordt gesproken, zegt de bijbel dan rechtstreeks dat de Tien Geboden daarbij inbegrepen waren?

Rom. 7:6, 7: „Nu zijn wij ontslagen van de Wet, omdat wij zijn gestorven ten aanzien van datgene waardoor wij werden vastgehouden . . . Wat zullen wij dan zeggen? Is de Wet zonde? Moge dat nooit waar worden! Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de Wet; en ik zou bijvoorbeeld van de begeerte niet hebben geweten indien de Wet niet had gezegd: ’Gij moogt niet begeren.’” (Welk voorbeeld uit de Wet haalt Paulus hier aan onmiddellijk na geschreven te hebben dat joodse christenen waren „ontslagen van de Wet”? Het tiende gebod, waaruit blijkt dat het was opgenomen in de Wet waarvan zij ontslagen waren.) [5] [6]

2 Kor. 3:7-11: „Indien bovendien het reglement dat de dood toedient en dat met letters in stenen werd gegrift, in heerlijkheid tot stand kwam, zodat de zonen van Israël niet oplettend naar het aangezicht van Mozes konden kijken wegens de heerlijkheid van zijn aangezicht, een heerlijkheid die weggedaan zou worden, waarom zou het toedienen van de geest dan niet veelmeer met heerlijkheid zijn? . . . Want indien dat wat weggedaan zou worden, met heerlijkheid werd ingevoerd, veelmeer zou dan dat wat blijft, met heerlijkheid zijn.” (Hier wordt verwezen naar een reglement dat „met letters in stenen werd gegrift”, en er wordt gezegd dat „de zonen van Israël niet oplettend naar het aangezicht van Mozes konden kijken” toen het aan hen werd overgebracht. Bij welke gelegenheid was dat? Exodus 34:1, 28-30 laat zien dat dit plaatsvond toen de Tien Geboden werden gegeven; dit waren de geboden die op steen werden gegrift. Klaarblijkelijk waren deze geboden inbegrepen bij wat volgens de hier geciteerde schriftplaats „weggedaan zou worden”.) [7]

Wordt door het wegdoen van de Mozaïsche wet, met inbegrip van de Tien Geboden, te kennen gegeven dat alle morele beperkingen worden opgeheven?

Volstrekt niet; vele van de morele maatstaven die in de Tien Geboden worden uiteengezet, werden in de geïnspireerde boeken van de christelijke Griekse Geschriften herhaald. (De sabbatwet werd echter niet herhaald.) Doch ongeacht hoe goed een wet is, zolang iemands verlangens door zondige neigingen worden beheerst, zal er wetteloosheid bestaan. Met betrekking tot het nieuwe verbond, dat het Wetsverbond heeft vervangen, zegt Hebreeën 8:10 echter: „’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal aangaan’, zegt Jehovah. ’Ik wil mijn wetten in hun verstand leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven.’” Zulke wetten zijn beslist veel doeltreffender dan die welke op stenen tafelen gegrift waren!

Rom. 6:15-17: „Zullen wij een zonde begaan omdat wij niet onder de wet, maar onder de onverdiende goedheid staan? Moge dat nooit geschieden! Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht? Maar God zij gedankt dat gij slaven van de zonde waart, doch van harte gehoorzaam zijt geworden aan die vorm van leer waaraan gij werdt overgeleverd.” (Zie ook Galáten 5:18-24.) [8]

Wat betekent de wekelijkse sabbat voor christenen?

Er is „een sabbatsrust” die christenen elke dag houden

Hebreeën 4:4-11 zegt: „Op één plaats [Genesis 2:2] heeft hij [God] over de zevende dag het volgende gezegd: ’En God rustte op de zevende dag van al zijn werken’, en wederom op deze plaats [Psalm 95:11]: ’Zij zullen mijn rust niet ingaan.’ Aangezien daarom sommigen er nog zullen binnengaan en degenen aan wie het goede nieuws het eerst werd bekendgemaakt, niet zijn binnengegaan wegens ongehoorzaamheid, bepaalt hij wederom een zekere dag door na zulk een lange tijd in Davids psalm [Psalm 95:7, 8] te zeggen ’Heden’, zoals in het bovenstaande is gezegd: ’Heden, indien gijlieden naar zíjn stem luistert, verhardt uw hart niet.’ Want indien Jozua hen in een plaats van rust had geleid, zou God later niet over een andere dag hebben gesproken. Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God. Want wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken, zoals God van de zijne. Laten wij daarom ons uiterste best doen die rust in te gaan, opdat niemand in hetzelfde model van ongehoorzaamheid vervalle.”

Waarvan worden christenen hier aangespoord te rusten? Van hun „eigen werken”. Wat voor werken? Werken door middel waarvan zij voordien zichzelf trachtten te rechtvaardigen. Zij geloven niet langer dat zij Gods goedkeuring kunnen verdienen door aan bepaalde regels en voorschriften te voldoen. Dat was de fout van ongelovige joden die, door ’te trachten hun eigen rechtvaardigheid te bevestigen, zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderwierpen’ (Rom. 10:3) [9].

Ware christenen erkennen dat wij allen in zonde geboren zijn en dat iemand alleen door geloof in het offer van Christus een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God kan innemen. Zij doen hun best om alle leringen van Gods Zoon ter harte te nemen en in praktijk te brengen. Zij aanvaarden nederig raad en terechtwijzing uit Gods Woord. Dit betekent niet dat zij menen op deze wijze Gods goedkeuring te kunnen verdienen; wat zij doen, is veeleer een uiting van hun liefde en geloof. Door zo’n levenswijze vermijden zij het „model van ongehoorzaamheid” waarin de joodse natie verviel.

De „zevende dag”, waarnaar in Genesis 2:2 wordt verwezen, was niet slechts een dag van 24 uur. Insgelijks is de „sabbatsrust” die ware christenen houden, niet beperkt tot een dag van 24 uur. Door geloof te oefenen en de bijbelse raad op te volgen, kunnen zij zich er elke dag in verheugen, en dit zal vooral in Gods nieuwe samenstel het geval zijn.

Er ligt voor de mensheid een duizendjarige „sabbatsrust” in het verschiet

Mark. 2:27, 28: „[Jezus zei] verder tot hen: ’De sabbat is ter wille van de mens ontstaan, en niet de mens ter wille van de sabbat; derhalve is de Zoon des mensen Heer ook van de sabbat.’”

Jezus wist dat de Schepper, Jehovah de sabbat had ingesteld als een teken tussen God en Israël, en dat deze dag bedoeld was om hun verlichting van hun werk te schenken. Jezus wist ook dat zijn eigen dood de basis zou verschaffen voor de terzijdestelling van de Mozaïsche wet, daar ze in hem vervuld zou worden. Hij besefte dat de Wet, met haar sabbatvereiste, ’een schaduw van de toekomstige goede dingen’ verschafte (Hebr. 10:1; Kol. 2:16, 17) [10]. In verband met die „goede dingen” is er een „sabbat” waarvan hij Heer zal zijn.

Als Heer der heren zal Christus duizend jaar over de gehele aarde regeren (Openb. 19:16; 20:6; Ps. 2:6-8). Terwijl Jezus op aarde was, verrichtte hij op barmhartige wijze enkele van zijn verbazingwekkendste werken van gezondmaking juist op de sabbat, waarmee hij te kennen gaf welke verlichting hij gedurende zijn duizendjarige regering aan mensen van alle natiën zal schenken (Luk. 13:10-13; Joh. 5:5-9; 9:1-14). Degenen die de werkelijke betekenis van de sabbat begrijpen, zullen de gelegenheid hebben zich ook in die „sabbatsrust” te verheugen.

Geregeld samenkomen voor studie uit Gods Woord is opbouwend, geloofversterkend.

Wij worden aangeraden om regelmatig bij elkaar te komen en om ook samen met anderen het Woord van God veelvuldig te bestuderen. Dit kan op alle dagen van de week en hoeft niet specifiek op een zondag of zaterdag te gebeuren.

Hebr. 10:25 „Het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.”

Hand. 2:42 „Zij bleven zich toeleggen op het onderwijs van de apostelen en het met elkaar delen, het nuttigen van maaltijden en gebeden.”

„Wij zijn een ’corporatie’ door onze gemeenschap van geloof, door de eenheid van zedeleer en door den band van onze gelijke verwachtingen. Wij vormen een bond en komen samen, om God als het ware . . . te bestormen met onze gebeden . . . . Wij komen samen ter lezing van de Schrift . . . Maar in elk geval voeden wij ons geloof door het gewijde woord, wij verlevendigen onze hoop, wij bevestigen ons vertrouwen en ook versterken wij ons zedelijk bewustzijn door het inprenten der geboden. Daar wordt ook vermaand.” — Apologeticum, Tertullianus, een bekeerling tot het christendom, omstreeks 190 G.T., xxxix, 1-4, in de Bibliotheek van christelijke klassieken” (Het Spectrum, Utrecht en Brussel; 1951), vertaald door Chr. Mohrmann, blz. 99, 100.

„Het verslag . . . dat gegeven wordt door een christelijke schrijver die in het midden van de tweede eeuw zijn werken schreef, is bijzonder leerzaam. ’Op de dag die men zondag noemt,’ zegt Justinus Martyr, ’is er op een bepaalde plaats een samenkomst van al degenen die hetzij in de stad, hetzij op het platteland wonen; en de verhandelingen van de apostelen, of de geschriften van de profeten worden er gelezen, zolang de tijd het toelaat. Wanneer men met het lezen ophoudt, spreekt de voorzitter een lezing uit, waarin hij de toepassing vertelt en aanspoort tot het navolgen van deze goede dingen. Dan staan wij allen te zamen op en bidden. — The Ancient Church (New York; 1859), W. D. Killen, blz. 465, 466.

Het is makkelijkst om die dagen met elkaar te komen wanneer de mensen vrij zijn van hun wereldse taken. In het Westen zijn dat de zaterdagen en zondagen, wanneer de mensen vrij van werk zijn. Die dagen kunnen dan ook genomen worden om naast het te samen vergaderen, samen de symbnolen te gebruiken om te herinneren dat Jezus voor ons zijn leven heeft gegeven en ons opgedragen heeft het brood en de wijn met elkaar te delen als teken van het Nieuwe Verbond.

Speciale vergaderingen waar Gods Woord wordt besproken, dienen om aanwezigen te onderrichten en te verenigen, strekken tot lof van Jehovah

Hand. 2:1-4 „In de loop van de dag van het pinksterfeest nu waren zij allen op dezelfde plaats bijeen . . . en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken.”

Neh. 8:1–3, 7, 8 „Het gehele volk vergaderde zich voorts als één man op het openbare plein . . . Toen zeiden zij tot Ezra, de afschrijver, het boek van de wet van Mozes, die Jehovah Israël geboden had, te halen. Bijgevolg bracht de priester Ezra op de eerste dag van de zevende maand de wet vóór de gemeente van zowel mannen als vrouwen en allen die genoeg begrip hadden om te luisteren. En hij bleef daaruit voorlezen vóór het openbare plein . . . van het aanbreken van de dag tot de middag . . . de levieten, verklaarden de wet aan het volk, terwijl het volk daarbij stond. En zij bleven voorlezen uit het boek, uit de wet van de ware God, terwijl het werd vertolkt en er betekenis in werd gelegd; en zij bleven het voorgelezene begrijpelijk maken.”

2 Kron. 5:1-3, 13; 6:3 „De voltooiing [was] bereikt van al het werk dat Salomo voor het huis van Jehovah moest doen, en Salomo bracht nu alles wat zijn vader David geheiligd had erin . . . In die tijd verzamelde Salomo voorts de oudere mannen van Israël en alle stamhoofden, de oversten van de vaderlijke huizen van de zonen van Israël, te Jeruzalem, om de ark van het verbond van Jehovah op te halen uit de stad van David, dat wil zeggen Sion. Zo verzamelden alle mannen van Israël zich bij de koning op het feest . . . het geschiedde nu dat zodra de trompetters en de zangers als één man één geluid lieten horen om Jehovah te loven en te danken, en zodra zij het geluid aanhieven met de trompetten en met de cimbalen en met de instrumenten voor de zang en met het loven van Jehovah . . . het huis zelf vervuld werd met een wolk, ja, het huis van Jehovah. Toen keerde de koning zich om en ging de gehele gemeente van Israël zegenen.”

Christenen verrichten elke dag openbaar predikingswerk

Luk. 19:47 „[Jezus] onderwees . . . dagelijks in de tempel.”

Hand. 5:42 „Zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.”

Hand. 17:17 „Daarom ging [Paulus] in de synagoge redeneren met de joden en de andere mensen die God aanbaden, en elke dag op de marktplaats met hen die daar toevallig waren.”

Jezus en apostelen lieten niet na op joodse sabbatdag goede werken te verrichten, zoals prediken en anderen helpen

Luk. 4:31, 32 „[Jezus] daalde af naar Kapérnaüm, een stad in Galiléa. En hij onderwees hen op de sabbat.”

Mark. 3:1-5 „Nogmaals ging hij een synagoge binnen, en daar was een mens wiens hand verdord was. Zij sloegen hem daarom nauwlettend gade om te zien of hij de man op de sabbat zou genezen, ten einde hem te kunnen beschuldigen. En hij zei tot de mens met de verdorde hand: ’Sta op en kom naar het midden.’ Vervolgens zei hij tot hen: ’Is het geoorloofd op de sabbat een goede daad te doen of een slechte daad te doen, een ziel te redden of te doden?’ Maar zij bleven zwijgen. En nadat hij vol verontwaardiging zijn blik over hen had laten rondgaan, diepbedroefd over de ongevoeligheid van hun hart, zei hij tot de mens: ’Strek uw hand uit.’ En hij strekte ze uit en zijn hand werd hersteld.”

Hand. 17:2 „Paulus dan ging volgens zijn gewoonte daar naar hen toe, en drie sabbatten achtereen redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften.”

Wij hoeven dus niet op één specifieke dag bijeen te komen, mar kunnen vrij elke dag aan God opdragen, want elke dag behoort God toe. Door de aanvaarding van Christus Zoenoffer leven wij nu in die periode van het Nieuwe Verbond met geen verplichte Sabbatrust en mogen wij van vrijdag avond tot maandag morgen eveneens taken vervullen welke wij op andere dagen zouden vervullen. Maar wij moeten er wel op toe zien dat wij regelmatig rusten en ook regelmatig God eren.


*

Voetnoten


[1] Galaten 4:8-11: 8 Destijds echter, toen GIJ God niet kende, hebt GIJ hen die van nature geen goden zijn, als slaven gediend. 9 Maar nu GIJ God hebt leren kennen, of liever gezegd, nu GIJ door God gekend zijt, hoe komt het dan dat GIJ weer terugkeert tot de zwakke en armzalige elementaire dingen en die opnieuw als slaven wilt dienen? 10 GIJ onderhoudt nauwgezet dagen en maanden en vaste tijden en jaren. 11 Ik vrees voor U dat ik op een of andere wijze voor niets met betrekking tot U heb gezwoegd.

Efeziërs 2:11-16: 12 dat GIJ in die tijd zonder Christus waart, vervreemd van de staat Israël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte, en GIJ hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. 13 Maar nu zijt GIJ die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus. 14 Want hij is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen scheidde, heeft vernietigd. 15 Door middel van zijn vlees heeft hij de vijandschap, de uit verordeningen bestaande Wet der geboden, tenietgedaan, opdat hij de twee volken in eendracht met zichzelf tot één nieuwe mens zou kunnen scheppen en vrede zou kunnen maken, 16 en opdat hij door middel van de martelpaal beide volken in één lichaam volledig met God zou kunnen verzoenen, omdat hij door bemiddeling van zichzelf de vijandschap had gedood.

[2] Genesis 2:1-3: 2 Zo kwamen de hemel en de aarde en hun gehele leger tot voltooiing. 2 En tegen de zevende dag kwam God tot de voltooiing van zijn werk dat hij gemaakt had, en hij ging ertoe over op de zevende dag te rusten van al zijn werk dat hij gemaakt had. 3 Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die, omdat hij daarop is blijven rusten van al zijn werk, dat God geschapen heeft om [het] te maken.

Exodus 20:9-11: 10 Maar de zevende dag is een sabbat voor Jehovah, uw God. Gij moogt generlei werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, [noch] uw slaaf, noch uw slavin, noch uw huisdier, noch uw inwonende vreemdeling die binnen uw poorten is. 11 Want in zes dagen heeft Jehovah de hemel en de aarde, de zee en alles wat daarin is, gemaakt, en vervolgens rustte hij op de zevende dag. Daarom zegende Jehovah de sabbatdag en heiligde hij hem vervolgens.

[3] “en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen: ’Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?’ Hij antwoordde hem: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.’” (Mt 22:35-40 WV78)

Markus 12:28-31: 28 Een der schriftgeleerden nu, die naderbij was gekomen en hen had horen redetwisten, en die wist dat hij hun op een voortreffelijke wijze had geantwoord, vroeg hem: „Wat is het allereerste gebod?” 29 Jezus antwoordde: „Het eerste is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God, is één Jehovah, 30 en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ 31 Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Er is geen ander gebod groter dan deze.”

Mattheüs 7:12: 12 Alle dingen dan die GIJ wilt dat de mensen voor U doen, moet ook GIJ insgelijks voor hen doen; dit is trouwens de betekenis van de Wet en de Profeten.

[4] Deuteronomium 5:6-21: 6 ’Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. 7 Gij moogt nooit enige andere goden tegen mijn persoon in hebben.

8 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. 9 Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten brengen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist, die straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen en over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, 10 maar die liefderijke goedheid betracht jegens het duizendste geslacht wanneer het hen betreft die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

11 Gij moogt de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen, want Jehovah zal niemand ongestraft laten die zijn naam op onwaardige wijze opneemt.

12 Ter onderhouding van de sabbatdag, om die heilig te houden, juist zoals Jehovah, uw God, u geboden heeft, 13 dient gij zes dagen dienst te verrichten en moet gij [daarop] al uw werk doen. 14 Maar de zevende dag is een sabbat voor Jehovah, uw God. Gij moogt generlei werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw slaaf, noch uw slavin, noch uw stier, noch uw ezel, noch enig huisdier van u, noch uw inwonende vreemdeling die binnen uw poorten is, opdat uw slaaf en uw slavin mogen rusten, evenals gij. 15 En gij moet eraan denken dat gij slaaf werd in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God, u geboden de sabbatdag te vieren.

16 Eer uw vader en uw moeder, juist zoals Jehovah, uw God, u geboden heeft; opdat uw dagen lang mogen blijken te zijn en het u goed moge gaan op de grond die Jehovah, uw God, u geeft.

17 Gij moogt niet moorden.

18 Ook moogt gij geen overspel plegen.

19 Ook moogt gij niet stelen.

20 Ook moogt gij geen leugenachtig getuigenis tegen uw naaste afleggen.

21 Ook moogt gij de vrouw van uw naaste niet begeren. Noch moogt gij zelfzuchtig een sterke begeerte hebben naar het huis van uw naaste, naar zijn veld of zijn slaaf of zijn slavin, zijn stier of zijn ezel of iets wat uw naaste toebehoort.’

[5] “Nu echter zijn wij dood voor de wet en ontslagen van haar boeien, zodat wij niet langer onderworpen zijn aan een verouderd wetboek, maar God dienen in het nieuwe leven van de Geest. Betekent dit dat wet en zonde een en hetzelfde zijn? Volstrekt niet! Maar wel is het waar, dat ik de zonde niet heb leren kennen tenzij door de wet. Ik zou van de begeerte geen weet hebben, als de wet niet zei: Gij moogt niet begeren.” (Ro 7:6-7 WV78)

[6] “Zo heeft de zonde haar heerschappij uitgeoefend door de dood, maar de genaze zal heersen door de gerechtigheid, en leiden tot eeuwig leven, dank zij Jezus Christus onze Heer.” (Ro 5:21 WV78) “Volgt hieruit, dat wij moeten blijven zondigen om de genade te doen toenemen? Natuurlijk niet! Hoe zouden wij nog in zonde leven, wij die dood zijn voor de zonde? Gij weet toch, ,dat de doop, waardoor wij een zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden.” (Ro 6:1-4 WV78)

[7] Exodus 34:1: 34 Toen zei Jehovah tot Mozes: „Houw u twee stenen tafelen uit, gelijk de eerste, en ik moet op de tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen voorkwamen, welke gij hebt verbrijzeld.

Exodus 34:28-30: 28 En hij bleef daar bij Jehovah veertig dagen en veertig nachten. Hij at geen brood en hij dronk geen water. Toen schreef hij op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden.

29 Nu geschiedde het toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde, dat de twee tafelen der Getuigenis in de hand van Mozes waren toen hij van de berg afdaalde, en Mozes wist niet dat de huid van zijn aangezicht stralen uitzond, omdat hij met hem gesproken had. 30 Toen nu Aäron en alle zonen van Israël Mozes zagen, wel, zie! de huid van zijn aangezicht zond stralen uit en zij werden bevreesd hem te naderen.

[8] Galaten 5:18-24: 18 Indien GIJ bovendien door geest wordt geleid, zijt GIJ niet onder de wet.

19 De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven.

22 De vrucht van de geest daarentegen is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, 23 zachtaardigheid, zelfbeheersing. Tegen zulke dingen is geen wet. 24 Bovendien hebben zij die Christus Jezus toebehoren, het vlees met zijn hartstochten en begeerten aan de paal gehangen.

[9] Romeinen 10:1-3: 2 Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; 3 want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid tot stand trachtten te brengen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen.

[10] Hebreeën 10:1: 10 Want aangezien de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf, kunnen [mensen] nimmer met dezelfde slachtoffers die zij voortdurend van jaar tot jaar brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen.

Kolossenzen 2:16-17:16 Laat niemand U daarom oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat, 17 want die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe.