Opstanding

Opstanding

De Weg en de waarheid

Jezus zei: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij” (Jo 14:6).

Jezus gaf de mensheid de volgende vertroostende verzekering: „Het uur komt, en is nu, waarin de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die er acht op hebben geslagen, zullen leven. . . . Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels.” — Jo 5:25-29[1].

Doorheen de eeuwen heen waren reeds waarschuwingen gegeven dat de mens behoorlijk hoorde te leven en dat zij die de wil van God deden een hoop konden koesteren van een betere wereld met zelfs de mogelijkheid om niet meer te sterven.

Hoe er precies eeuwig leven mogelijk zou zijn en hoe bovendien sommigen onverderfelijkheid zouden ontvangen, werd aan het licht gebracht door middel van het goede nieuws omtrent Jezus Christus.

De Nazareen die werd gemarteld en aan een houten paal werd gehangen tot de dood er op volgde werd in een verzegeld graf gelegd en bewaakt door Romeinse soldaten. Toch was het mogelijk dat zijn lichaam opstond, het graf verliet en verscheen aan verscheidene mensen. Door de volgende argumentatie geeft de apostel de verzekering dat de opstanding een onfeilbare hoop is: „Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen dat er geen opstanding van de doden is? Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd dat hij de Christus heeft opgewekt, die hij echter niet opgewekt heeft indien de doden werkelijk niet worden opgewekt. . . . Indien bovendien Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos; gij zijt nog in uw zonden. . . . Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. Want aangezien de dood door een mens is, is ook de opstanding der doden door een mens.” (1Kor 15:12-21)[2].

De discipelen konden geen onjuistheden riskeren en moesten wel de feiten eerlijk voorleggen, want ze zouden dadelijk ontmaskerd worden en hun leerstellingen zouden dan terecht verworpen kunnen worden. Men aasde er op om hen te betrappen op iets onjuists. Maar de apostelen durfden juist beroep doen op de kennis van de toehoorders; ze zeiden niet alleen: wij zijn getuigen van deze dingen, maar ook: “U hebt die met eigen ogen gezien. (Handelingen 2:22)[3]

Toen Christus op aarde was, wekte hij zelf doden op en konden mensen getuige zijn van die wonderbaarlijke daden (Lu 7:11-15; 8:49-56; Jo 11:38-44).Jezus had door zijn manier van prediken en door de vele wonderen die hij verrichte ook in het voetlicht gelopen. Vele mensen hadden hem gevolgd en hij was een druk besproken personage waarover de geruchten zich snel verspreidden. Toen de teksten van de apostelen verschenen en toen zij predikten waren nog ooggetuigen van de genoemde gebeurtenissen in leven. Ook de vijanden waren er steeds om weerwerk te bieden. Elke onjuiste bewering kon bestreden worden en zou zeker bestreden zijn, maar vele zaken waren voor de mensen onbegrijpbaar toch werkelijkheid. De mirakels kon men nog over zien maar de opstanding van Jezus en zijn verschijning na de dood waren het meest opmerkelijke. Gelovigen durfden zelfs hun leven er voor in de weegschaal leggen. Zij waren overtuigd van het gebeurde en van het feit dat alleen door bemiddeling van Jezus Christus een opstanding tot eeuwig leven mogelijk is. (Jo 5:26)[4].

Het beloofde Zaad

Aan Abraham, de aartsvader van de Joden en later ook van de Christenen en Moslims, had God een belofte gegeven. Hem was een groot volk beloofd en later werd het Volk Israël nog op het hart gedrukt dat er een tijd van vrede zou komen waarin niemand nog slaaf zou zijn van andere mensen, tijd of zelfs de dood.

Teneinde de vervulling van de hoop op die glorierijke vrijheid te beleven, zouden de gestorvenen een opstanding moeten krijgen; zij zouden van de dood en uit het graf bevrijd moeten worden. Aldus stelde God, door zijn belofte omtrent het „zaad” dat de kop van de slang zou vermorzelen, de mensheid een schitterende hoop in het vooruitzicht.

Jezus Christus was het beloofde zaad dat de wel op de hiel getrapt zou worden en als offerlam ter slachtbank zou gebracht worden. Hij wordt „de eerstgeborene uit de doden” genoemd (Kol 1:18)[5]. Hij was de eerste die ooit tot eeuwig leven werd opgewekt, en hij werd „in de geest”, tot leven in de hemel, opgewekt (1Pe 3:18)[6]. Bovendien werd hij tot een hogere levensvorm opgewekt en tot een hogere positie gebracht dan een gewone sterveling. Hem werd onsterfelijkheid en onverderfelijkheid verleend, iets wat geen schepsel in het vlees ten deel kan vallen, en hij werd ’hoger dan de hemelen’ gemaakt, zodat hij thans de op één na hoogste plaats in het universum, direct volgend op Jehovah God, inneemt (Heb 7:26; 1Ti 6:14-16; Fil 2:9-11; Han 2:34; 1Kor 15:27)[7]. Hij werd door Jehovah God zelf uit de dood opgewekt. (Han 3:15; 5:30; Ro 4:24; 10:9)[8].

De hemelse opstanding van Christus’ medeërfgenamen begint na Jezus’ wederkomst in hemelse heerlijkheid, om allereerst aandacht te schenken aan zijn geestelijke broeders. Christus zelf wordt „de eersteling van hen die ontslapen zijn” genoemd. Vervolgens zegt Paulus dat een ieder in zijn eigen rangorde zal worden opgewekt: „Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid” (1Kor 15:20, 23)[9].

De bijbel maakt duidelijk wie „de rechtvaardigen” zijn. Allereerst worden degenen die een hemelse opstanding zullen krijgen, rechtvaardig verklaard. (Ro 8:28-30)[10].

Vervolgens worden in de bijbel getrouwe mensen uit de oudheid, zoals Abraham, rechtvaardig genoemd (Ge 15:6; Jak 2:21)[11]. Veel van deze personen worden in Hebreeën hoofdstuk 11 opgesomd, en over hen zegt de schrijver: „En toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof getuigenis ten aanzien van hen werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons [door de geest verwekte, gezalfde christenen zoals Paulus] voorzag, opdat zij zonder ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden” (Heb 11:39, 40)[12]. Zij worden dus tot volmaaktheid gebracht nadat degenen die deel hebben aan de „eerste opstanding” tot volmaaktheid zijn gebracht.

Dan is er nog de in Openbaring hoofdstuk 7 beschreven „grote schare”, die geen deel uitmaakt van de 144.000 ’verzegelden’ en dus niet door de heilige geest is verwekt en niet „het onderpand” van de geest heeft ontvangen (Ef 1:13, 14; 2Kor 5:5)[13]. Zij worden beschreven als personen die „uit de grote verdrukking” komen, dat wil zeggen die de verdrukking of grote strijd overleven; dit zou er een aanwijzing voor vormen dat de bijeenvergadering van deze groep in de laatste dagen plaatsvindt. Verder zijn er vele „onrechtvaardigen”, die in Sjeool (Hades), het gemeenschappelijke graf van de mensheid, begraven zijn, of in „de zee” een zeemansgraf gevonden hebben. Hoe zij en „de rechtvaardigen” geoordeeld zullen worden nadat zij een opstanding op aarde hebben ontvangen, wordt in Openbaring 20:12, 13 beschreven: „En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de boekrol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden.”

Wanneer de aardse opstanding plaatsvindt.

Er zij opgemerkt dat dit oordeel in de bijbel geplaatst wordt in het verslag over gebeurtenissen die zich voordoen voor en tijdens de duizendjarige heerschappij van Christus met zijn medekoningen en -priesters. Deze koningen en priesters zullen, zoals de apostel Paulus zei, ’de wereld oordelen’ (1Kor 6:2)[14]. „De groten en de kleinen”, personen uit alle rangen en standen, zullen daar zijn om onpartijdig geoordeeld te worden. Zij worden „geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven” staan, die dan geopend zullen worden.

Zo bevatten „de boekrollen” de wil en de wet van God waardoor zij zich gedurende die Oordeelsdag moeten laten leiden; op grond van hun geloof in deze instructies en hun gehoorzaamheid eraan zullen zij geoordeeld worden en zal worden bepaald of hun naam uiteindelijk onuitwisbaar in „de boekrol des levens” zal komen te staan.

Degenen die christenen zijn geworden en het ware geloof hebben aanvaard, behoorden eens tot de geestelijk doden van de wereld. De apostel Paulus herinnerde de gemeente hier met de volgende woorden aan: „God [heeft] ú levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden, waarin gij eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld . . . Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons wegens zijn grote liefde waarmee hij ons heeft liefgehad, te samen met de Christus levend gemaakt, zelfs toen wij dood waren in overtredingen — door onverdiende goedheid zijt gij gered — en hij heeft ons mede opgewekt en ons mede plaats doen nemen in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus.” (Ef 2:1, 2, 4-6).

Omdat zij niet langer in overtredingen en zonden jegens God wandelen, en wegens hun geloof in Christus, heeft Jehovah zijn veroordeling derhalve van hen weggenomen. Hij heeft hen uit een geestelijke dood opgewekt en hun de hoop op eeuwig leven gegeven (1Pe 4:3-6)[15]. Met de volgende woorden beschrijft de apostel Johannes deze verandering van een toestand waarin zij dood in overtredingen en zonden waren, tot een toestand waarin zij geestelijk levend zijn: „Verwondert u niet, broeders, dat de wereld u haat. Wij weten dat wij van de dood tot het leven zijn overgegaan, omdat wij de broeders liefhebben.” (1Jo 3:13, 14).

Pas aan het einde van de oordeelsperiode zou blijken wie goed of wie slecht hadden gehandeld. Degenen „die goede dingen hebben gedaan” (overeenkomstig ’de dingen die in de boekrollen geschreven staan’), zouden uiteindelijk met leven worden beloond, terwijl het voor degenen „die verachtelijke dingen hebben beoefend”, op een veroordeling zou uitlopen. De opstanding zou dus hetzij een opstanding ten leven of ter veroordeling zijn gebleken.

Sommigen worden niet opgewekt.

Hoewel het waar is dat Christus’ loskoopoffer werd gebracht voor de mensheid in het algemeen, gaf Jezus niettemin te kennen dat het niet ten behoeve van allen aangewend zou worden, toen hij zei: „Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Mt 20:28). Jehovah God heeft het recht te weigeren een losprijs te aanvaarden voor iemand die hij onwaardig acht. Christus’ losprijs bedekt de zonden die iemand aankleven doordat hij een kind van de zondige Adam is, maar iemand kan daar door zijn eigen opzettelijke, moedwillig zondige handelwijze verdere zonden aan toevoegen en aldus sterven wegens zonden die niet door de losprijs worden bedekt.

De zonde tegen de heilige geest.

Jezus Christus zei dat iemand die tegen de heilige geest zondigde, noch in het tegenwoordige noch in het toekomende samenstel van dingen vergeving kon ontvangen (Mt 12:31, 32)[16]. Iemand die naar Gods oordeel in dit samenstel van dingen tegen de heilige geest heeft gezondigd, zal derhalve niet uit de dood worden opgewekt, aangezien zijn zonden nooit vergeven zouden worden, waardoor een opstanding zinloos voor hem zou zijn. Jezus sprak een oordeel uit tegen Judas Iskariot door hem „de zoon der vernietiging” te noemen. De losprijs zal niet ten behoeve van hem aangewend worden, en daar zijn vernietiging reeds op grond van een gerechtelijk oordeel vaststaat, zal hij geen opstanding ontvangen. (Jo 17:12)[17].

Tot zijn tegenstanders, de joodse religieuze leiders, zei Jezus: „Hoe zult gij het oordeel van Gehenna [een symbool van eeuwige vernietiging] ontvlieden?” (Mt 23:33) Zijn woorden geven te kennen dat deze personen, indien zij zich niet vóór hun dood tot God keerden, een uiteindelijk ongunstig oordeel over zich zouden halen. Als dat gebeurde, zou een opstanding hun in het geheel niet baten. Ditzelfde zou blijkbaar voor „de mens der wetteloosheid” gelden. (2Th 2:3, 8)[18]

Eens gedoopt niet zo maar voor altijd gered.

Het komt er dus op aan welke positie wij in ons aardse leven willen innemen. Onze houding nu gaat mee bepalen welke kansen wij later zullen krijgen. Dat geldt voor hen die zich niet tot God keren en zich niet laten dopen maar ook voor hen die zich hebben laten dopen. De doop geeft niet zo maar een vrijgeleide om te doen wat men zo maar wil. Het is niet zo dat men eens gedoopt een nieuw leven heeft en men als hergeborene het volrecht heeft verworven om voor altijd het eeuwig leven te verdienen. Opgepast men kan weldegelijk zijn kansen nog blijven verspelen. Geloof zonder werken is dood en wie niet sleutelt aan zichzelf loopt het gevaar door de wereld neergetrokken te worden.

Paulus zegt over degenen die de waarheid gekend hebben en deelgenoten zijn geworden van de heilige geest maar vervolgens zijn afgevallen, dat zij in een toestand geraken waarin het onmogelijk is hen „wederom tot berouw te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hangen en hem aan openbare schande blootstellen”. De losprijs kan hun niet meer baten; daarom zullen zij geen opstanding krijgen. Vervolgens vergelijkt de apostel zulke personen met een veld dat slechts dorens en distels voortbrengt en daarom verworpen en uiteindelijk verbrand wordt. Dit illustreert wat hun te wachten staat: volledige vernietiging. (Heb 6:4-8)[19].

Verder zegt Paulus dat er voor hen die „moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, . . . geen slachtoffer voor zonden meer over[blijft], maar . . . een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren”. Vervolgens illustreert hij dit aldus: „Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, dunkt u, zal dan niet hij waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht en die de geest der onverdiende goedheid met verachting heeft gekrenkt? . . . Het is iets vreselijks in de handen van de levende God te vallen.” Het oordeel is zwaarder omdat zulke personen niet, zoals overtreders van de wet van Mozes, slechts gedood en in Sjeool begraven worden. Zij gaan naar Gehenna (de uiteindelijke dood), waaruit geen opstanding is. (Heb 10:26-31)[20].

Petrus maakt zijn broeders er in zijn brief op attent dat zij als „het huis van God” in het oordeel staan, en doet dan een aanhaling uit Spreuken 11:31 (LXX)[21] om hen te waarschuwen voor het gevaar van ongehoorzaamheid. Hij geeft daardoor te kennen dat voor hen het huidige oordeel zou kunnen uitlopen op een veroordeling tot eeuwige vernietiging, hetgeen met Paulus’ woorden overeenstemt. (1Pe 4:17, 18)[22]. Daarom komt het er op aan ook al heeft men voor God gekozen en dit aan de gemeenschap kenbaar gemaakt, om steeds proberen het goede te doen.[23]

De apostel Paulus vertelt ook over sommigen die „de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging [zullen] ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte, wanneer hij komt om verheerlijkt te worden in verband met zijn heiligen” (2Th 1:9, 10)[24]. Zij zullen daarom de duizendjarige regering van Christus niet beleven, en aangezien hun vernietiging ’eeuwig’ is, zullen zij geen opstanding ontvangen



[1] Johannes 5:25-30: 25 Voorwaar, voorwaar, ik zeg U: Het uur komt, en is nu, waarin de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die er acht op hebben geslagen, zullen leven. 26 Want evenals de Vader leven in zichzelf heeft, zo heeft hij ook de Zoon gegeven leven in zichzelf te hebben. 27 En hij heeft hem macht gegeven om te oordelen, omdat hij de Zoon des mensen is. 28 Verwondert U hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen 29 en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels. 30 Ik kan niets uit mijzelf doen; gelijk ik hoor, oordeel ik; en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.

[2] 1 Korinthiërs 15:12-24: 12 Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder U zeggen dat er geen opstanding van de doden is? 13 Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. 14 Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. 15 Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd dat hij de Christus heeft opgewekt, die hij echter niet opgewekt heeft indien de doden werkelijk niet worden opgewekt. 16 Want indien de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Indien bovendien Christus niet is opgewekt, is UW geloof nutteloos; GIJ zijt nog in UW zonden. 18 Ja, dan zijn ook zij die in eendracht met Christus zijn ontslapen, vergaan. 19 Indien wij alleen in dit leven op Christus hebben gehoopt, zijn wij van alle mensen het meest te beklagen.

20 Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. 21 Want aangezien de dood door een mens is, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid. 24 Vervolgens het einde, wanneer hij het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle regering en alle autoriteit en kracht heeft tenietgedaan.

[3] Handelingen 2:22-24: 22 Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus de Nazarener, een man die door God in het openbaar aan U is getoond door middel van krachtige werken en wonderen en tekenen, welke God door bemiddeling van hem in UW midden heeft gedaan, zoals GIJ zelf weet, 23 deze [man], die volgens het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God is overgeleverd, hebt GIJ door de hand van wetteloze mensen aan een paal geslagen en om het leven gebracht. 24 Maar God heeft hem opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden.

[4] Johannes 5:26: 26 Want evenals de Vader leven in zichzelf heeft, zo heeft hij ook de Zoon gegeven leven in zichzelf te hebben.

[5] Kolossenzen 1:18-19: 18 en hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, opdat hij in alle dingen de eerste zou worden; 19 want het heeft [God] goedgedacht de gehele volheid in hem te doen wonen

[6] 1 Petrus 3:18: 18 Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om U tot God te leiden, [hij,] die ter dood gebracht werd in het vlees, maar levend gemaakt in de geest.

[7] Hebreeën 7:26-27: 26 Want zo’n hogepriester als deze was precies geschikt voor ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen. 27 Hij behoeft niet dagelijks, zoals die hogepriesters, slachtoffers te brengen, eerst voor zijn eigen zonden en daarna voor die van het volk (want dit heeft hij eens voor altijd gedaan toen hij zichzelf ten offer bracht)

1 Timotheüs 6:14-16: 14 dat gij het gebod op een onbevlekte en onberispelijke wijze onderhoudt tot de manifestatie van onze Heer Jezus Christus. 15 Deze [manifestatie] zal de gelukkige en enige Machthebber op de daarvoor bestemde tijden tonen, [hij,] de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren, 16 die alleen onsterfelijkheid heeft, die in een ontoegankelijk licht woont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige macht. Amen.

Filippenzen 2:9-11: 9 Juist daarom heeft God hem ook tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke [andere] naam is, 10 zodat in de naam van Jezus elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, 11 en iedere tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is tot heerlijkheid van God, de Vader.

Handelingen 2:34-35: 34 David immers is niet naar de hemelen opgestegen, maar hij zegt zelf: ’Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: „Zit aan mijn rechterhand, 35 totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.”

1 Korinthiërs 15:27: 27 Want [God] „heeft alle dingen onder zijn voeten onderworpen”. Maar wanneer hij zegt dat ’alle dingen onderworpen zijn’, is het duidelijk dat dit met uitzondering is van degene die alle dingen aan hem onderwierp.

[8] Handelingen 3:15: 15 de Voornaamste Bewerker van het leven daarentegen hebt GIJ gedood. Maar God heeft hem uit de doden opgewekt, van welk feit wij getuigen zijn.

Handelingen 5:29-30: 30 De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die GIJ om het leven hebt gebracht door hem aan een paal te hangen.

Romeinen 4:23-25: 23 Dat ’het hem werd toegerekend’ werd echter niet alleen ter wille van hem geschreven, 24 maar ook ter wille van ons, aan wie het stellig toegerekend zal worden, omdat wij geloven in hem die Jezus, onze Heer, uit de doden heeft opgewekt. 25 Hij werd overgeleverd ter wille van onze overtredingen en opgewekt ter wille van onze rechtvaardigverklaring.

Romeinen 10:8-9: 9 Want indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij gered worden.

[9] 1 Korinthiërs 15:20-23: 20 Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. 21 Want aangezien de dood door een mens is, is ook de opstanding der doden door een mens. 22 Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid.

[10] Romeinen 8:28-30: 28 Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben, hen die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn; 29 want hen die hij het eerst heeft erkend, heeft hij ook voorbestemd om gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon, opdat hij de eerstgeborene onder vele broeders zou zijn. 30 Die hij heeft voorbestemd, zijn bovendien degenen die hij ook heeft geroepen; en die hij heeft geroepen, zijn degenen die hij ook rechtvaardig verklaard heeft. Ten slotte zijn degenen die hij rechtvaardig verklaard heeft, degenen die hij ook heeft verheerlijkt.

[11] Genesis 15:6: 6 En hij stelde geloof in Jehovah; voorts rekende hij het hem als rechtvaardigheid toe.

Jakobus 2:21: 21 Werd Abraham, onze vader, niet rechtvaardig verklaard door werken, nadat hij zijn zoon Isaäk op het altaar had geofferd?

[12] Hebreeën 11:39-40: 39 En toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof getuigenis ten aanzien van hen werd afgelegd, de [vervulling van de] belofte niet verkregen, 40 daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij zonder ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden.

[13] Efeziërs 1:13-14: 13 Maar ook GIJ hebt op hem gehoopt nadat GIJ het woord der waarheid, het goede nieuws over UW redding, hadt gehoord. Door bemiddeling van hem werdt ook GIJ, nadat GIJ hadt geloofd, met de beloofde heilige geest verzegeld, 14 die een van tevoren gegeven onderpand van onze erfenis is, met het oog op de verlossing door losprijs van [Gods] eigen bezit, tot lof van zijn heerlijkheid.

2 Korinthiërs 5:5: 5 Hij nu die ons juist hiertoe heeft voortgebracht, is God, die ons het onderpand van wat komen zal heeft gegeven, namelijk de geest.

[14]1 Korinthiërs 6:1-2: 2 Of weet GIJ niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld door U geoordeeld zal worden, zijt GIJ dan ongeschikt voor het berechten van zeer onbeduidende zaken?

[15] 1 Petrus 4:3-6: 3 Want het is voldoende dat GIJ in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht door U over te geven aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen. 4 Omdat GIJ niet langer met hen deze weg bewandelt naar dezelfde lage poel van liederlijkheid, staan zij vreemd te kijken en gaan zij voort schimpend over U te spreken. 5 Maar deze mensen zullen rekenschap geven aan degene die gereedstaat om de levenden en de doden te oordelen. 6 Trouwens, met dit doel werd ook aan de doden het goede nieuws bekendgemaakt, opdat zij van menselijk standpunt uit bezien naar het vlees geoordeeld zouden worden, maar van Gods standpunt uit bezien naar de geest zouden leven.

[16] Mattheüs 12:31-32: 31 Daarom zeg ik U: Iedere soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven. 32 Spreekt iemand bijvoorbeeld een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven; maar spreekt iemand tegen de heilige geest, het zal hem niet worden vergeven, neen, niet in dit samenstel van dingen noch in het toekomende.

[17] Johannes 17:12: 12 Toen ik bij hen was, waakte ik steeds over hen ter wille van uw naam, die gij mij hebt gegeven; en ik heb hen bewaard, en niet één van hen is vernietigd, behalve de zoon der vernietiging, opdat de schriftplaats vervuld zou worden.

[18] 2 Thessalonicenzen 2:3: 3 Laat niemand U op enigerlei wijze misleiden, want [die dag] komt niet tenzij eerst de afval komt en de mens der wetteloosheid wordt geopenbaard, de zoon der vernietiging.

2 Thessalonicenzen 2:7-8: 8 Want dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die door de Heer Jezus weggedaan zal worden door de geest van zijn mond en tenietgedaan zal worden door de manifestatie van zijn tegenwoordigheid.

[19] Hebreeën 6:4-6: 4 Want het is onmogelijk om hen die eens voor al verlicht zijn geweest en die de hemelse vrije gave hebben gesmaakt en die deelgenoten zijn geworden van heilige geest 5 en die het voortreffelijke woord van God en krachten van het komende samenstel van dingen hebben gesmaakt, 6 maar die zijn afgevallen, wederom tot berouw te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hangen en hem aan openbare schande blootstellen.

[20] Hebreeën 10:26-31: 26 Want indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, 27 maar [is er] een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren. 28 Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie [personen]. 29 Hoeveel zwaarder straf, dunkt U, zal dan niet hij waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht en die de geest der onverdiende goedheid met verachting heeft gekrenkt? 30 Want wij kennen hem die gezegd heeft: „Aan mij is de wraak; ik wil vergelden”; en wederom: „Jehovah zal zijn volk oordelen.” 31 Het is iets vreselijks in de handen van [de] levende God te vallen.

[21] Spreuken 11:31: 31 Zie! De rechtvaardige — op aarde zal hij vergelding ontvangen. Hoeveel te meer dan de goddeloze en de zondaar!

[22] 1 Petrus 4:17-18: 17 Want het is de bestemde tijd dat het oordeel begint bij het huis van God. Als het nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn? 18 „En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?”

[23] 1 Petrus 4:19: 19 Laten daarom dan ook zij die lijden in overeenstemming met de wil van God, hun ziel blijven toevertrouwen aan een getrouwe Schepper, terwijl zij voortgaan het goede te doen.

2 Timotheüs 1:12-14: 12 Juist om die reden lijd ik ook deze dingen, maar ik schaam mij er niet voor. Want ik ken degene in wie ik geloof heb gesteld, en ik heb het vaste vertrouwen dat hij datgene wat ik hem heb toevertrouwd, kan behoeden tot die dag. 13 Blijf vasthouden aan het patroon van gezonde woorden die gij van mij hebt gehoord, met het geloof en de liefde die in verband met Christus Jezus zijn. 14 Behoed dit voortreffelijke, u toevertrouwde pand door middel van de heilige geest, die in ons woont.

[24] 2 Thessalonicenzen 1:9-10: 9 Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte, 10 wanneer hij komt om verheerlijkt te worden in verband met zijn heiligen en om op die dag met verbazing beschouwd te worden in verband met allen die geloof hebben geoefend, omdat het getuigenis dat wij hebben gegeven, bij U geloof heeft gevonden.