Chianti
zondag 26 september 2010
Na een redelijk stevig ontbijt, helaas serveerden ze in dit hotel geen scrambled eggs, gingen we op weg voor een rondrit door de Chianti-streek.
Een gebied met glooiende wijnhellingen, rechte cipressen en talloze kleine weggetjes.
En we kregen heel wat van dat alles te zien.
Als eerste kwamen we door Greve en vervolgens door Castellina, maar we hadden nog geen zin om te stoppen.
In Poggibonsi wilden we wel stoppen, maar dat lukte niet.
Er was geen vrij parkeerplekje meer te vinden.
Een beetje teleurgesteld reden we door naar Colle di Val d’Elsa, op het eerste gezicht een vrij modern stadje.
We vroegen ons al af wat we hier nou zo nodig moesten, totdat we in de verte en hoog bovenop een heuvel, een oude en ommuurde ‘nederzetting’ zagen.
Het leek wel of het stadje uit twee delen bestond, beneden modern en boven middeleeuws.
We konden het wel zien, maar hoe konden we er komen?
Gelukkig kwamen we al vrij snel een richtingbord tegen waarop stond: ‘Centro Storico’.
Wij hadden sterk het vermoeden, dat het zoiets als historisch centrum betekende.
Deze veronderstelling bleek geheel juist te zijn toen we naast een oude stadspoort een redelijk groot en gratis parkeerterrein opdraaiden met nog voldoende ruimte.
Onder die stadspoort doorgelopen kwamen we bij een splitsing.
Links liep de weg naar beneden, rechts steil omhoog en het oude centrum lag op een heuvel.
Het was dus wel duidelijk, welke kant we helaas opmoesten.
Een langzaam passerend en zwaar op zijn stok steunend mannetje zag waarschijnlijk onze vertwijfeling en duidde op een opening in een glazen pui.
Die glazen pui paste helemaal niet tussen de kleine huisjes in dat oude straatje, maar we gingen toch even kijken.
We kwamen in een gang en aan de muren hingen verschillende posters.
‘Silicio’, ‘Festival’ en ‘Città del Cristallo’, waren een paar opvallende kreten.
Aan het eind van de gang werden we door een gelukkige verbazing overmeesterd en nu snapten we pas waarom dat mannetje ons hierheen had gestuurd.
Aan het eind van de gang waren twee glazen liften…
Toch wel een vreemde ervaring om met een glazen lift, dwars door een schacht in de rotsen, naar boven te gaan.
We stapten uit op een groot aangelegd plateau van Colle Alto, vanwaar je een goed uitzicht had op het beneden gelegen Colle Bassa.Vervolgens liepen we door een sterk opwaarts hellend steegje naar wat best een gezellige winkelstaat zou kunnen zijn.
Vandaag was alles echter gesloten en was het er vrij uitgestorven.
Waarschijnlijk was dit een niet erg toeristisch plaatsje, hoewel het er alle recht toe had.
De wandeling ging nu sterk golvend verder, een gemiddelde waterpas zou hier echt knettergek worden, tot we op een pleintje kwamen waar een grote tafel stond.Daarop bevonden zich een paar gigantische glazen, die hadden natuurlijk alles van doen met het kristalfestival dat daar de voorgaande week gehouden was.
Op een bankje ertegenover hebben we die kristallen gevaarten een tijdje zitten bewonderen.
We zijn daarna nog een heel stuk doorgelopen en hebben in de verschillende etalages de meest uitlopende zaken van kristal gezien.
Van het kleinste oorbelletje tot een ruw en onbewerkt blok met een doorsnee van een meter of twee.
Het was al een eindje in de middag toen we weer terugliepen naar
de liften.
Het volgende plaatsje op mijn lijstje was San Gimignano, ook wel het ‘Manhattan van Toscane’ genoemd.
Een schitterend middeleeuws stadje met een unieke skyline door zijn veertien torens.
Dat wilden wij wel bezichtigen en met een klein half uurtje stonden we voor de eerste parkeerplaats, waarvan de slagboom dicht bleef omdat ‘ie overvol was.
Bij de tweede en de derde hing ook het bordje ‘vol’.
Bij het volgende parkeerterrein zag ik dat bordje niet en er reed een auto naar binnen.
Blij volgde ik deze, maar ook hier bleef de slagboom voor ons gesloten want het parkeren was alleen voor inwoners. Om moedeloos van te worden.
Natuurlijk gaven wij het niet op en volgden de rondweg.
Ook parkeerplaats nummer zoveel was vol, er stonden zelfs drie auto’s voor de slagboom te wachten tot er eentje zou vertrekken.
Dat was de reden dat ik niet kon keren om terug te rijden en de weg, die nu steeds smaller werd, moest blijven volgen.
Iets verder stond een verkeerslicht, waarvoor ik moest stoppen.
Eigenlijk vreemd, want er waren geen zijwegen te zien en er was hier geen verkeer.
Toen het licht op groen sprong en ik een scherpe bocht naar rechts had genomen, doemde de reden voor dat verkeerslicht op.
De weg ging hier haast loodrecht omhoog en was veel te smal voor twee auto’s.
Na wat kronkels, nogmaals een scherpe bocht naar rechts en een stadspoort, werd mijn angstige voorgevoel bewaarheid.
We reden het historische plaatsje binnen, wat ons absoluut niet toegestaan was.
Erger nog, er was ook hier geen ruimte om te keren zodat er niets anders opzat dan doorrijden.
Hoe verder we kwamen, hoe drukker het werd met wandelaars.
Aan het eind kwam een splitsing, links was overspoeld met toeristen, rechts iets minder en in de verte zag ik een poort.
Rechtsaf dus, maar toen ik een meter over drie verder was, weken alle wandelaars uit naar de zijkanten en dat was echt niet om ons erdoor te laten.
Van de andere kant kwam een politieauto en het enige wat me nu nog overbleef was achteruitgaan.
Stapvoets rijdend en dan weer wachtend, probeerde ik door die hordes toeristen heen te komen.
Het leek wel of er steeds meer bij kwamen, het werd een regelrechte plaag.
Je zult wel snappen hoe ik me daar voelde, zo af en toe traag achteruit rijdend al trachtend enorme zwermen mensen te ontwijken, met de politie aan mijn voorbumper gekleefd.
Op het nieuws zie je wel eens een blokkade van een fabriekspoort.
Een auto probeert erdoor te komen en wordt dan stijf omringd door stakers die ‘m er niet willen doorlaten.
Zo ervaarde ik deze situatie ook, alleen het gestomp en geschop tegen mijn auto bleven achterwege, maar men ging echt niet snel opzij.
Gelukkig kon ik ook niet horen wat er allemaal gezegd werd, had alleen een donkerbruin vermoeden.
Eindelijk was ik voorbij de splitsing en de politieauto sloeg linksaf.
Met een bonzend hart reed ik er achteraan, in de verwachting dat ze me daar wel zouden opwachten.
Maar… er werd niet op me gewacht.
De politieauto stond net om de hoek op een erf stil en de agenten zaten er nog in.
Binnen de kortste keren waren we weer bij die stadspoort, het verkeerslicht stond op groen en weg waren we.
Het was een kort en heftig bezoekje aan dat mooie San Gimignano.
Zo uitgestorven als het in Colle di Val d’Elsa was, zo overvol was het hier.
En ik begon een intense hekel te krijgen aan slagbomen, achteruit rijden en keren…
Na ruim drie kwartier, we waren echt even gestopt om te roken, kwamen we weer geheel rustig en onthaast aan bij Certaldo.
Dit stadje hadden we ingelast omdat we nu wat tijd over hadden.
Vanuit de verte zagen we al een kasteel hoog boven Certaldo liggen en toen we er binnenreden zagen we gelijk een bord met ‘castello’ erop.
Wat we ook probeerden en onverschillig van welke kant we kwamen aanrijden, telkens hielden die borden gewoon op.
Na heel veel rondjes en het steeds weer op dezelfde plaats uitkomen, volgde ik de wegen die het meest omhoog gingen en enigszins in de richting van dat kasteel.
Het zou me nu niet nog een keer overkomen, dat we iets wilden bezichtigen en het dan om de één of andere reden niet door kon gaan.
Het gezegde zegt niet voor niets: ‘Als eigenwijsheid verschijnt, gewis dat redelijkheid verdwijnt.’
(Deze zeer oude wijsheid kwam net in me op.)
Het heeft even geduurd, maar op een gegeven moment kwamen we bij een weg die van de ene heuvel naar een andere ging. En juist op die andere lag het kasteel.Eigenlijk konden auto’s elkaar hier ook niet passeren, maar er kwamen geen tegenliggers.
Bij het kasteel was ook weer een parkeerplaats met een slagboom en deze stond gelukkig omhoog.
Niet dat het wat uitmaakte, het terrein was gewoon bomvol, het ging meer om het gevoel.
Al snel vond ik een plekje, natuurlijk niet op dat parkeerterrein, maar gewoon langs de weg.
Er volgde nu een beklimming van een sterk oplopende weg om uiteindelijk, onder de stadspoort door, binnen de eeuwenoude muren te komen.
En oud was het daar, misschien enigszins gerestaureerd, maar alles ademde de middeleeuwen.
Op wankele stoeltjes zaten een stel oude van dagen, heerlijk in het zonnetje voor hun huisjes.
De één las een krant, de ander een boek, de volgende was aan het breien en eentje inclusief zware wandelstok prees zich aan als gids.
Ongelooflijk, alsof de tijd er had stilgestaan en nog steeds stond.Je waande je er echt honderden jaren terug.
Het enige zichtbare van deze tijd waren de regenpijpen, elektrakabels en straatverlichting aan de huizen.
In de chiesa Jacopo e Filippo lag de tombe van Giovanni Boccaccio, een Italiaanse dichter en schrijver die in 1375 overleden was.
Maar er was nog meer in dat eenvoudige kerkje, iets wat wij nog nooit gezien hadden.
In een nis stond een glazen kist met daarin de overblijfselen van Beata Giulia in nonnenkleding.
Zoiets als Sneeuwwitje, maar dan een skelet in een donker gewaad met net nog een paar tanden in haar kaak.
Bizar…
We zijn zo’n beetje de hele muur gevolgd en hebben daar een aardig rondje gewandeld.
En dat was meer dan de moeite waard.
In ons restaurantje Pontenuovo bestelden we weer hetzelfde als twee dagen ervoor, Tonnie een Calabrese en ik een Bomba.
Na een meer dan voortreffelijke maaltijd was de tijd gekomen, om afscheid te nemen van Roxanne, onze vriendelijke Roemeense serveerster.
Ze vroeg of we volgend jaar terug kwamen en ik antwoordde met de tegenvraag of zij hier dan nog werkte.
Dat wist ze nog niet, net zo min als wij het wisten.
Gereden: 139 km