Recensie: “Mensen en goden” van Jacques Titeca
Eerder debuteerde Jacques Titeca met zijn dichtbundel “Ik reis niet meer” (Uitgeverij Zuid & Noord, 2003), waarin hij uiting gaf aan diepzinnige overpeinzingen, impressies, reflecties, meditatieve overwegingen, meestal in parlando stijl. Nu breekt hij met zijn essay “Mensen en goden” (Eigen beheer, s.a.) uit het strakke keurslijf waartoe poëzie verplicht. Dat ligt hem duidelijk beter.
Titeca is niet alleen een ongelooflijk belezen man, maar een wetenschapper die de openheid voor het transcendente heeft bewaard. Hij is er zich van bewust dat de mens behoefte heeft aan een alternatief voor een puur wetenschappelijke wereldbeschouwing. Met dit beknopt essay begeeft Titeca zich evenwel op glad ijs: het schrijven van een (kleine) geschiedenis van God, van een visie op God.
In kort bestek schetst hij hoe de mensheid, vanaf de oertijd tot vandaag, tegen het onverklaarbare, het onzegbare aankeek en dat namen gaf als Thor, Ptah, Allah, God. Hoe het godsbegrip van de mens telkens in een andere tijd, in een andere cultuur iets anders heeft betekend, een eigen geschiedenis heeft. Hoe het woord “God” niet één onveranderlijke idee dekt, maar een breed spectrum van betekenissen heeft en voortdurend evolueert, ook binnen een en dezelfde religie. Tenslotte zijn eigen “credo”.
Het is een heel programma, waar bibliotheken over vol geschreven zijn. Titeca doet het in 28 los van elkaar staande hoofdstukjes, bondig en niet noodzakelijk in een logische volgorde. Ieder hoofdstuk echter is virtuoos geschreven, gestoffeerd met een verbluffende historische kennis en toch helder.
De schrijver laat zich niet opsluiten in één traditie (de joods-christelijke), heel de panoplie van religies komt aan de beurt: de oude Egyptenaren, de Grieken, de Islam, Boeddha. Duidelijk wordt: “God” is slechts een naam voor het bestaansmysterie. Dat Mysterie is in alle religies hetzelfde, alleen de naam is verschillend. Alle religies zijn waar (of niet waar).
Het geloof in het bestaan van dat Mysterie is een keuze. Het alternatief is de overtuiging dat de wereld totaal verstaanbaar is of zal zijn. Heeft Jacques Titeca zelf die keuze gemaakt? Ik zou het niet met zekerheid durven zeggen, niet na het tientallen keren herlezen van zijn werk, ook niet na het lezen van zijn “credo”. Dat maakt “Mensen en goden” juist zo boeiend. De lezer moet het zelf maar uitzoeken.
De indruk ontstaat dat J. Titeca monkelend achteroverleunt, de geschiedenis aan zijn geestesoog voorbij laat gaan, onverholen sympathiserend met figuren als Copernicus, Galileo, Darwin, Marx, Nietzche, Jung, Freud, Camus e.a. die de magie doorprikten. God zou ook in belangrijke mate het product kunnen zijn van de creatieve verbeelding, net als poëzie en muziek… “Wat blijft er eigenlijk over van het ganse verhaal?” “Niet veel vrees ik.” laat de schrijver optekenen in het fictief vraaggesprek waarin hij zijn credo verpakt.
Zoals zoveel zoekende intellectuelen heeft Titeca geen boodschap (meer) aan het al te antropomorfe godsbeeld dat door de monotheïstische godsdiensten wordt opgehangen. Hij beseft dat God niets anders is dan een symbool van een werkelijkheid die dit woord op onzegbare wijze overstijgt. Waarom zijn voorkeur lijkt uit te gaan naar het boedhisme, waarmee hij zijn tekst besluit, wordt echter niet duidelijk gemaakt. Stof voor een volgend essay?
“Mensen en goden” bevat zeer waardevolle meditaties die tot nadenken stemmen en het leest als een trein. Het leesgenot zou nog hoger geweest zijn als de talrijke, storende drukfouten er bij de eindredactie waren uitgewied.
“Mensen en goden” is een bijzonder helder en fascinerend boekje, met kennis van zaken geschreven. Jacques Titeca heeft het vermogen een complex onderwerp terug te brengen naar zijn fundamenten, zonder het te simplificeren. En dat is weinigen gegeven.
Mark Naessens
augustus 2006